| |
| |
| |
hans warren
gedichten
Er is niet zoveel voor nodig:
rahat lokoem die plakt aan de tanden,
de scherpe lucht van kamelen,
een stem met iets gonzends, en heet,
een stem, zoals alleen kerels hebben
met lichamen als dieren, gespannen, fel,
ze moeten leeg als de nacht valt.
Er is niet zoveel voor nodig:
kokende, gitzwarte koffie op het komfoor,
koolzwarte, flemende ogen bij het inschenken,
wat neergesmeten kleden onder de tent
en in de wrange lucht van beest en mens
wat gewrijf, wat grommen. Later snurken
van de een, en van de ander
jeuk, woelen, ontzettend verlangen naar
nachten van weleer, vol poëzie.
Toch, tegen de ochtend, is die gebeeldhouwde kop,
slapend, weer bijzonder bekoorlijk.
| |
| |
| |
de kus
het lijkt een te volbrengen taak,
iets als ‘Filter’ van Du Perron,
maar weken, maanden verstrijken vaak
zonder dat de muze een kus geeft.
Toch ligt poëzie overal op straat
zegt men, en het is waar.
IJverig bukken dus, oprapen,
het lijkt wel iets, maar de kus blijft uit.
bij voorbeeld door een gloeiend hete bouwput
op een gemeniede balk aanzweven.
zweet stroomt uit zijn donkere oksels,
er is geen kus meer nodig.
| |
| |
| |
slips hom
Meinacht heet op het plein. Laurier.
Zie je, zei hij, ik vind die slips
voor mannen die echte mannen zijn
wel fijn staan, ik heb een witte
en een bleu marine, maar zie je,
ik heb zo vaak last van een stijve
door 't wiegen in bus of trein, en ook
achter 't stuur, en ze zijn
Hij liet het sportwagentje open, strompelde,
waarschijnlijk met een stijve, naar de tabac,
kwam terug, met sigaretten, postzegels,
zijn hemd helemaal losknopend,
een veel te duistere filmheld, met een lachje
dat van alles kon betekenen, nutteloos.
De rand van het slipje, bijzonder wit
zichtbaar boven zijn knellende broek.
| |
| |
| |
op het balkon
Vermenselijkte dieren, ik kom ze tegen
in al die verzen van dierenvrienden
en zelfs in die van onze biologen
die dichtertje spelen. Ze vormen een clan
waarbinnen poesen, vogels, spinnen,
scherp geobserveerd door een mensenbril
reageren zoals ze zelf reageren.
Vermenselijkte dieren vond je vroeger
in boeken als die van Lavater,
‘Van kikker tot Apollo’ in 24 étappes
- het puiloog bleef een beetje, dat was toen mooi
en ook wel verdierlijkte mensen van een leuk soort,
een man als kameel met prachtig harige ogen,
een man als schaap, een man als arend, fronsend,
het was echt een aardig spelletje.
Wanneer zal ieder eerlijk bekennen
een mens is een dier is een mens is een dier
en doen als Gerrit, die zijn krolse katje
met zijn gatje hief naar de warme aprilzon
zodat Aton's bevruchtende, zalige stralen
vol genot binnendrongen, ach, dat was het toch,
wie ligt niet graag zo, vastgehouden, te bakken?
|
|