Maatstaf. Jaargang 19
(1971-1972)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
ben van der velden
| |
[pagina 186]
| |
in die tijd Brantwood niet meer uit ‘en Proust schijnt ook vergeten te zijn dat de Meester zijn leven lang een afkeer had van alle Hollandse schilderkunst.’Ga naar eind5 Het is echter de vraag of Proust iets vergat. Marcel Proust had groot gezag voor Ruskin en was onder de indruk van wat hij op de Rembrandt-tentoonstelling had gezien; die twee doorhem bewonderde zaken bracht hij in zijn stuk samen. Al in ‘Jean Santeuil’ schreef Proust: ‘...die oordelen van Ruskin over Rembrandt die wij zo graag zouden kennen...’Ga naar eind6 Proust zou misschien Ruskin even levendig staande voor Vermeers ‘Gezicht op Delft’ hebben kunnen beschrijven. In ‘Contre Sainte-Beuve’ schrijft hij dat Ruskin uit Engeland was gekomen om de Rembrandts te zien ‘die hem al op twintigjarige leeftijd een wezenlijke zaak schenen...’Ga naar eind7 In 1921 schrijft Proust: ‘U weet dat Vermeer sinds mijn twintigste jaar mijn uitverkoren schilder is...’Ga naar eind8 De hele beschrijving van de ontmoeting van Ruskin op de Rembrandt-tentoonstelling lijkt een grote mengeling van fictie en werkelijkheid te zijn, zoals bij Proust niet ongebruikelijk is. In oktober 1902 bezocht Proust Nederland samen met zijn vriend Bertrand de Salignac Fénelon. In Amsterdam logeerde het tweetal in Hotel de l'Europe, wat zelfs de doorgaans niet op geld kijkende Proust wel wat erg duur vond. Behalve Amsterdam, werden Dordrecht, Delft, Volendam, HaarlemGa naar eind9 en als hoogtepunt Den Haag bezocht. In ‘Jean Santeuil’ beschrijft Proust ook een bezoek aan Scheveningen, waar Jean in een half uur per tram uit Den Haag kwam. Op deze reis zag Proust Vermeers ‘Gezicht op Delft’ in het Haagse Mauritshuis. Volgens Chernowitz zijn er verschillende verklaringen mogelijk voor Prousts liefde voor Vermeer, die hij ‘de grootste schilder van de wereld’ heeft genoemd. In de eerste plaats was Vermeer in die tijd in Frankrijk in een kleine elitekring in de mode, critici zagen Vermeer als een voorloper van de impressionisten - vooral van de door Proust geliefde Monet - | |
[pagina 187]
| |
omdat Vermeer het probleem van het licht in de open lucht had aangepakt,Ga naar eind10 wat bij het ‘Gezicht op Delft’ had geresulteerd in een door donkere regenwolken overschaduwde voorgrond met daarachter daken die schitteren in de tussen de wolken door komende zon. De Franse kunsthistoricus René Huyghe heeft geschreven dat Proust zich tot Vermeer aangetrokken heeft gevoeld omdat ‘Vermeer en Proust van het realisme afwijken door die overtuiging dat men de verbeelding door de gevoeligheid kan vervangen. Zij hebben beiden een werkelijkheidsvisie, dat wil zeggen diep doorvoeld en niet verbeeld, en toch anders dan de gemeenschappelijke, collectieve visie waaruit het realisme merendeels bestaat.’Ga naar eind11 André Maurois heeft het zo gezegd: ‘Vermeer, net als Proust, vervormt de werkelijkheid niet, maar herschept haar en vindt het middel om alle poëzie van de wereld uit te drukken in een stukje gele muur...’Ga naar eind12 En wat zegt Proust zelf? In ‘La Prisonnière’ laat hij Bergotte voor het ‘Gezicht op Delft’ zeggen: ‘Zo zou ik hebben moeten schrijven, zei hij. Mijn laatste boeken zijn te dor, er zouden verscheidene kleuren over geverfd moeten worden, waardoor mijn zin op zichzelf waardevoller werd, zoals dat stukje gele muur.’Ga naar eind13 Als hij het over de ‘mindere favoriet’ Rembrandt heeft, schrijft Proust: ‘Wij zullen zien dat de voorwerpen op zich niets zijn, holle oogkassen waarvan het licht de wisselende uitdrukking is, de door de schoonheid verleende weerschijn, de goddelijke blik.’Ga naar eind14 Marcel Proust heeft de door hem bewonderde schilderkunst in zijn schrijven verwerkt. Enerzijds bij vergelijkingen als: ‘Maar om terug te komen op de nieuwe schoonheid die Dostojewski de wereld gebracht heeft, zoals bij Vermeer is er de schepping van een zekere geest, van een zekere kleur...’Ga naar eind15 Aan de andere kant bij zijn eigen beschrijvingen, waarvoor hij als | |
[pagina 188]
| |
het ware een schildersoog gebruikt: ‘...in een vochtig, Hollands licht, waar men zelfs in de zon de doordringende kou van het water voelde opstijgen.’Ga naar eind16 En de hemel is bij Proust niet zomaar blauw, nee ‘de hemel was helemaal gemaakt van dat stralende en een beetje bleke blauw zoals een wandelaar die in het veld ligt hem soms boven zijn hoofd ziet, maar zo effen, zo diep, dat men voelt dat het blauw waarvan hij gemaakt is zonder een enkele toevoeging is gebruikt, en met een zo onuitputtelijke rijkdom dat men de samenstelling zou kunnen uitpluizen zonder een atoom van iets anders tegen te komen dan datzelfde blauw.’Ga naar eind17 Volgens Proust moet men Dordrecht bekijken ‘dat zijn met klimop bedekte kerk weerspiegelt in het vlechtwerk van slapende grachten en in de stromende en vergulde Maas waar de voortglijdende schepen 's avonds de rijen weerspiegelingen van de rode daken en de blauwe hemel verstoren...’Ga naar eind18 En het Delft van Vermeer waar ‘...de klokkenspelen uit de zeventiende eeuw het ongekunstelde water van de gracht zo zachtjes doen duizelen, dat een beetje flauw zonlicht genoeg is om te verblinden wanneer het tussen de twee rijen sinds het einde van de zomer ontbladerde bomen doorkomt, die op beide oevers de aan de huizen met puntdaken bevestigde spionnetjes aanraken.’Ga naar eind19 In ‘Du côté de chez Swann’ laat Proust Swann aan een studie over Vermeer werken. ‘(Swann) had allerlei bezigheden voorgewend, een studie - in werkelijkheid al jaren geleden opgegeven - over Vermeer van Delft.’Ga naar eind20 ‘...de naam van Vermeer was (Swann) even vertrouwd als die van zijn kleermaker.’Ga naar eind21 Dat Swann zich met Vermeer bezighield noemt Proust zelf in een brief aan Jean-Louis Vaudoyer één van de tekenen van zijn eigen voorliefde voor Vermeer, en in een andere brief schrijft hij: ‘In “Du côté de chez Swann” heb ik mij er niet van kunnen weerhouden Swann aan een studie over Vermeer te laten werken...’Ga naar eind22 Proust gaat zover met zijn bewondering voor Vermeer, dat hij | |
[pagina 189]
| |
Fromentins ‘Maîtres d'autrefois’ in een brief aan de schilder Jacques-Emile Blanche ‘onvolkomen’ noemt omdat de naam Vermeer helemaal niet in dit boek voorkomt.Ga naar eind23 Dat, terwijl Fromentin in zijn boek helemaal niet pretendeert een volledig overzicht van de Nederlandse schilderkunst te geven; het boek bestaat uit aantekeningen die gemaakt zijn op een reis door Nederland en België. In mei 1921, ruim een jaar voor zijn dood, zag Proust nog één keer Vermeers ‘Gezicht op Delft’ op een tentoonstelling van Hollandse meesters in het Parijse museum Jeu de Paume. Hij had al lang de gewoonte om 's nachts te werken en overdag te slapen. Die morgen ging hij niet naar bed, maar stuurde zijn chauffeur Odilon Albaret naar Jean-Louis Vaudoyer met het verzoek hem naar de tentoonstelling te begeleiden. ‘Ik ben niet naar bed gegaan om deze morgen Vermeer en Ingres te gaan zien. Wilt u de dode die ik ben en die op uw arm zal steunen erheen begeleiden?’Ga naar eind24 Proust bewonderde in Jeu de Paume het ‘stukje gele muur met een puntdak’Ga naar eind25 rechts op Vermeers ‘Gezicht op Delft’, links achter de poort met de twee torentjes. Net als hij dat Bergotte liet doen in ‘La Prisonnière’. Hij kreeg ook als Bergotte een zware aanval van duizelingen, maar Bergotte stierf er ter plaatse aan en Proust zelf overleefde het nog, tot november 1922. ‘Maar daar een criticus had geschreven dat in het “Gezicht op Delft” van Vermeer (geleend door het museum van Den Haag voor een Hollandse tentoonstelling), schilderij waar hij gek op was en dat hij heel goed dacht te kennen, een stukje gele muur (dat hij zich niet herinnerde) zo goed geschilderd was dat het, wanneer men het alleen bekeek, eruit zag als een precieus Chinees kunstwerk, van een schoonheid die op zich voldoende was, at Bergotte enige aardappels, ging de deur uit en stapte de tentoonstelling binnen. (...) Eindelijk was hij voor Vermeer, die hij zich schitterender herinnerde, meer verschillend van alles dat hij kende, maar waar hij, dank zij het artikel van de criticus, voor de eerste keer kleine blauw geschilderde personen opmerkte, het | |
[pagina 190]
| |
rose van het zand en uiteindelijk het precieuse heel kleine stukje gele muur. Zijn duizelingen namen toe; hij hechtte zijn blik, als een kind aan een gele vlinder die het pakken wil, aan het precieuse stukje muur.’Ga naar eind26 Vermeers ‘Gezicht op Delft’ hangt in het Haagse Mauritshuis op de eerste verdieping, in de zaal rechts. Het gele puntdak, glinsterend in de zon achter de donkere Delftse muur die in de schaduw van een regenwolk zit, springt er dadelijk uit. Toen ik het ‘stukje gele muur’ onder dit dak bewonderde, kreeg ik de speciale belangstelling van een suppoost, die onophoudelijk over de parketvloer langs mij klotste. Proust heeft het ‘stukje gele muur’ kennelijk niet zo populair gemaakt, dat de suppoosten van het Mauritshuis aan bezoekers zijn gewend, die Vermeers ‘Gezicht op Delft’ minutieus staan te bekijken. | |
aantekeningenDe verwijzingen naar boeken van A la recherche du temps perdu, zijn aangegeven door de naam van het boek, het deel en de pagina in de Pléiade-uitgave, Parijs 1954. |
|