van een verklaring. Het lijkt me in het algemeen de taak van wetenschap om zoveel mogelijk feiten onder zo min mogelijk noemers te brengen, totdat iemand natuurlijk aannemelijk maakt dat het anders is, maar dat doet Hart niet.
In het algemeen het verwijt dat ik na één voorbeeld conclusies trek over de mens. Alweer, het is geen wetenschap, die tot vervelens toe feiten moet aandragen om een waterdichtheid te bereiken. Ten eerste verwijs ik hier en daar naar de bronnen (de voor ieder toegankelijke Lorenz, Wickler, Leyhausen, Morris, Russell en Russell, Williams etc.); zo'n enkel voorbeeld is dan niets anders dan het aanhalen van een beeld, een anecdote. Ten tweede geef ik geen betoog, maar een idee.
Helemaal onzin is Hart's aanval op mijn ironische benadering van de assimilatiecapaciteiten van Bernlef en Schippers in hun interviews. Ik verwijs daarbij naar een boek over proeven en graples met platwormen en ik schrijf (zoals Hart citeert): ‘Dit brengt ons weer op de vanouds vermoede zin om het vlees te eten van een sterke vijand, in het algemeen van iemand wiens kwaliteiten wij tot de eigene willen maken.’
Ik schreef dus Dit brengt ons op en niet dat ik zoiets denk. Integendeel, als Hart iets van mijn officieel biologische schrijfsels zou hebben gelezen, zou hij weten dat elke hint van niet-Mendeliaanse genetica, Lamarckisme etc. voor mij verdacht is. Aan de andere kant kon niemand weten toen het boek verscheen dat de platwormonderzoekers de boel hadden opgelicht. Over het algemeen neemt men toch aan dat wetenschappelijke publikaties niet gelogen zijn. Of herhaalt Hart elk experiment dat hij in zijn literatuur vindt?
De pseudo-deskundigheid over het verteren van herseneiwitten in maag en darm slaat ook nergens op, omdat ik - zoals Hart citeert - het heb over de ‘magische betekenis van het kannibalisme bij mensen’.
Nog een onzin: het twisten over het woord dierpsycholoog. Ik schrijf voor lezers en niet voor biologen. Om daar voor uit te