| |
| |
| |
cursief
martin hart / de analeptiek van d. hillenius
‘Toad, said the girl, you talk too much, that's your chief fault, and I'm trying to think, and you hurt my head’
‘He (Mr. Toad) was a thoroughly good-hearted animal’
(Kenneth Grahame, The Wind in the Willows)
Mensen gaan lijken op de dieren, waarmee ze werken en waarvan ze houden. Deze theorie, die ik zo vaak bevestigd heb gezien in medische laboratoria, waar artsen in witte jassen rondwandelen met hun proefdieren, witte ratten, is zeker juist in het geval Hillenius. Hij zal, (van) padden houdend en met padden werkend, niet beledigd zijn als ik zeg dat de overeenkomst tussen een pad en zijn verschijning bepaald frappant is. Nu is Hillenius niet zo maar een pad, hij is een literaire pad. Ik ken niet veel andere literaire padden, wel één pad in de literatuur namelijk Mr. Toad uit het mooiste kinderboek voor volwassenen: The Wind in the Willows van Kenneth Grahame. Hillenius en Mr. Toad hebben veel met elkaar gemeen. De overeenkomst kan - naar alle verschillen - verhelderend werken voor een beter begrip van de schrijver, bioloog, dichter Hillenius. Voor ik die overeenkomst kan behandelen eerst een paar opmerkingen over de biologie in het werk van Hillenius, waarvoor het noodzakelijk is dat ik iets over een belangrijk algemeen biologisch principe zeg.
Bij de mannelijke drie-doornstekelbaars (Gasterosteus aculeatus), waarover C. Buddingh' een mooi gedicht met onjuiste biologische details heeft geschreven, dient het z.g. prikken (met opgeheven buikstekels rondom het baltsende vrouwtje zwemmen) om haar te verhinderen naar het nest te gaan: een agressieve handeling. Bij
| |
| |
een nauw verwante soort, de vier-doornstekelbaars (Analeptus quadracus), dient hetzelfde prikken om het vrouwtje naar het nest te lokken: een seksuele handeling. Als men het gedrag van de drie-doorn heeft onderzocht en heeft vastgesteld dat prikken een agressieve handeling is mag men niet aannemen dat het prikken bij de vier-doorn ook een agressieve handeling is. Men moet het gedrag van de vier-doorn onderzoeken en pas dan zal men functie en motivatie van prikken niet misverstaan. Dit lijkt zo evident. Toch gebeurt het heel vaak dat men deze fout maakt. Een voorbeeld. Nijlpaarden bakenen hun territorium af met hun mest, vertelde Hillenius voor de televisie, en zo bakenden de damslapers hun territorium af met hun vuil. Dit kan juist zijn maar zolang men nog niet bij damslapers heeft onderzocht waarom zij vuil rondom zich deponeerden mag men niet via nijlpaarden hun gedrag verklaren. Dat noemt de bioloog Kortmulder ‘biologische mythevorming’. In het werk van Hillenius vindt men bijzonder veel voorbeelden van biologische mythevorming; een paar gevallen van biologische mythevorming wil ik wat nader bekijken, ze geven een goed inzicht in de wijze van schrijven over biologische onderwerpen van Hillenius.
Op blz. 23-24 van het Romantisch Mechaniek (RM) het volgende: ‘Bij platwormen heeft de magische betekenis van het kannibalisme bij mensen een onverwacht reële basis gevonden. In een voorlopige publikatie werd bekendgemaakt dat wanneer platworm A platworm B opvreet, een deel van het geheugen van B - dat is hetgeen B tijdens zijn leven heeft ervaren en geleerd - wordt toegevoegd aan het geheugen van A’. Daarna volgt een passage waarin Hillenius de uitgevoerde proeven nader bespreekt en hij besluit met: ‘Dit brengt ons weer op de vanouds vermoede zin in het vlees eten van een sterke vijand, in het algemeen van iemand wiens kwaliteiten wij tot de eigene willen maken’. Biologische mythevorming in zijn meest zuivere gedaante, deze passage: In het vlees van de sterke vijand is het geheugen (met dat wat hij ervaren en geleerd heeft) niet aanwezig. Maar goed: de
| |
| |
kannibalen eten ook de hersenen van de sterke vijand. Als Hillenius dat vermeld had zou zijn betoog iets beter geweest zijn. Maar zelfs het consumeren van hersenen heeft niet het gewenste effect. De herseneiwitten worden in maag en darmen afgebroken. Aminozuren resten van het geheugen en de ervaring, dezelfde aminozuren die we dagelijks op allerlei wijzen binnen krijgen. Wat jammer overigens voor de in de kookpot der kannibalen verdwenen christelijke zendelingen! Als men die herseneiwitten, die het geheugen mogelijk dragen, ongeschonden in de hersenen van de consument wil krijgen moet men ze inspuiten in de bloedbaan of beter nog: via een klein buisje laten afdalen in de hersenen. Voor wie dat vreemd vindt: bij ratten is een dergelijke ingewikkelde procedure gevolgd voor het overhevelen van hersenen van ratten, die een kunstje geleerd hadden, naar hersenen van ratten, die dat kunstje niet geleerd hadden en waarvan men nu hoopte dat ze het kunstje of zouden kennen of in ieder geval sneller zouden kunnen leren. Daarbij komt dat inmiddels is gebleken dat de vondst bij platwormen intelligent wetenschappelijk bedrog was van onderzoekers, die graag eens een sensationele vondst wilden publiceren. Met ratten, hamsters, goudvissen en cavia's heeft men dergelijke afschuwelijke proeven ook uitgevoerd - zonder resultaat. Als militair (gedetacheerd bioloog) heb ik dit soort proeven uitgevoerd met muizen en de resultaten waren bedroevend: honderden dode dieren, geen overdracht van kennis. Zo heeft deze redenering van Hillenius werkelijk geen been om op te staan.
Tweede voorbeeld. Op blz. 64 van het RM schrijft Hillenius: ‘In de tijd toen men nog niet zoveel van dieren afwist, was het een gemeenplaats om te zeggen dat de dichter dicht zoals de vogel zingt’. Vogels (ik vat het betoog van Hillenius samen) hebben dierpsychologen ontdekt, zingen om hun territorium te verdedigen. ‘En dus, voegden die dierpsychologen er fijntjes aan toe (wisten ze veel): er is niet de geringste overeenkomst tussen een zingende vogel en een dichter’. Even verder schrijft Hillenius:
| |
| |
‘Dichten, elke vorm van kunst staat nu weer gelijk aan het zingen van vogels’. Hillenius schrijft niet expliciet: dichten is het afbakenen van een territorium. Hij citeert wel: ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’ van Slauerhoff, een regel die stellig associaties opwekt met territoriaal gedrag. Maar ook hier (vage) biologische mythevorming, klakkeloos gelijkstellen van zingen van vogels en kunst (dichten) waardoor het gevaar dreigt dat men het dichten van dichters op gelijke wijze misverstaat als het prikken van de vier-doornstekelbaars.
Bij deze passage van Hillenius nog twee vragen. Welke dierpsychologen hebben het zingen van vogels onderzocht? Ik ken ze niet. Ornithologen en ethologen hebben vogelzang bestudeerd. Misschien noemt Hillenius deze biologen gemakshalve dierpsychologen maar zij zouden veel bezwaar hebben tegen een dergelijke betiteling. Dierpsychologen zijn volkomen verschillend van ornithologen en ethologen; dierpsychologen werken gewoonlijk met ratten, duiven of goudvissen die ze kunstle leren in een Skinner-box of in een doolhof laten dwalen of leren onderscheiden tussen beeldjes (goudvissen). Ethologen houden niet van dergelijke onnatuurlijke opstellingen: ze observeren gedrag van dieren in een zo natuurlijk mogelijke omgeving. De tweede vraag. Welke dierpsychologen (laten we aannemen dat Hillenius hier biologen bedoelt) hebben gezegd: ‘er is niet de geringste overeenkomst tussen een zingende vogel en een dichter’? Ik ken de literatuur van ethologen en ornithologen redelijk goed (het is tenslotte mijn vak) maar ik heb nooit een dergelijke passage gelezen. Trouwens: waarom zal een bioloog een wetenschappelijke publikatie verknoeien met opmerkingen over het zingen van dichters? Wat weet hij van het zingen van dichters? Nee, dit heeft Hillenius zelf verzonnen om zijn betoog wat levendiger te maken.
De hier gesignaleerde onnauwkeurigheden en onjuistheden zijn symptomatisch voor de manier waarop Hillenius over biologische onderwerpen schrijft. Men kan zijn ideeën als leuk, origineel,
| |
| |
speels enz. kwalificeren en dat is niet onjuist maar men moet niet vergeten dat het ‘analeptiek’ is, een soort hogere intuïtie, zoals Hillenius in ‘Tegen het vegetarisme’ schrijft en het is aardig om te zien wat hij over biologische analeptiek schrijft: ‘Als ik in mijn eigen vak, de biologie, iemand zou ontmoeten die zich beroept op zoiets onredelijks als de analeptiek, zou ik hem haastig schuiven in het overvolle laatje van vegetariërs, anthroposofen, Naturphilosophen, jeugdvierders en reinblijvers’..., ‘en dat laatje goed dicht doen’.
Laten we het laatje nog even openhouden en een fragment bezien waarin Hillenius zich niet bezondigt aan biologische mythevorming. Op blz. 60 van het RM vindt men een fragment, getiteld ‘Andermans huid’ dat begint met het signaleren van een vreemde samenhang, die zou bestaan tussen namen en beroepen. Kort gezegd komt de theorie hierop neer: zo naam, zo beroep. En Nico Scheepmaker, de journalist, Lex Schoenmaker, de voetballer, Okke Jager, de (afschuwelijke) televisiedominee, ben ik geneigd te vragen. Na deze grappige maar onzinnige stelling gaat dit fragment, via Koolhaas en Peter Vos, die zoveel dieren in hun werk doen, over in een verhandeling over de vraag waarom wij dieren als symbolen kiezen. Hillenius schrijft: ‘De mens is in vele opzichten een primitief soort’. Later: ‘Wij zijn bij de dieren vergeleken stumpers. Alleen onze hersenen wijken af, zo groot, vaak in effect een kwaadaardig gezwel’. Deze gedachte is heel oud, zoals veel gedachten die onjuist zijn. In 1959 heeft Lorenz deze idee met klinkende argumenten bestreden. Niettemin vindt men dit opgepoetste stumper-verhaal in 1969 bij Hillenius. Mensen zijn geen stumpers met hersenen. Ons gezichtsvermogen is heel goed, ons gehoor is goed. We hebben een heel goed uithoudingsvermogen waardoor we b.v. in staat zijn een haas te vangen omdat het we het snel vermoeide dier op een sukkeldrafje kunnen volgen en tenslotte grijpen. We hebben inderdaad geen gezichtsvermogen als de roofvogels - maar roofvogels hebben niet veel anders. Zo kan men doorgaan. In feite bezitten we van
| |
| |
alle mogelijke kwaliteiten een redelijk gemiddelde evenals veel andere dieren. De huismus, de spreeuw, de rat, het varken, de huismuis, dat zijn dieren als wij, niet geweldig gespecialiseerd, niet hard vliegend, rennend, niet met hun gebit als tijger of leeuw een prooi openscheurend, en zonder winterslaap. En net als de huisvlieg, ook al geen hoogvlieger onder de insekten, hebben wij een goed aanpassingsvermogen waardoor handhaving, uitbreiding. Als de mens een stumper is, is ook de rat een stumper. Het zou te ver gaan om alle biologische theorieën van Hillenius uit te vlooien op fouten en reeds lang achterhaalde veronderstellingen. Wat hij ook schrijft, of het nu gaat over de piklijst bij kippen, die hij bij mensen van toepassing acht (biologische mythevorming), of hij nu als bioloog praat over het feit dat vrouwen geen belangstelling hebben voor (plaatjes van) blote mannen (en de smeekbeden in Sextant dan van huisvrouwen om plaatjes van blote mannen en het bericht in de Volkskrant van 15 februari 1971 waarin werd gemeld dat vrouwen in Engeland boos waren omdat een striptease van een man was verboden!): altijd zijn de biologische ideetjes van Hillenius leuk maar ondoordacht en blijkbaar zonder enige kritische zin neergeschreven. Veel van wat hij schrijft over de biologie is afkomstig uit de ethologie. Maar Hillenius is geen etholoog, hij is een systematicus. Zodra hij over ethologie schrijft is hij even ondeskundig als elke andere (geïnteresseerde) leek en ontstaat er niet veel meer dan analeptiek zodat ik overweeg om het laatje van Hillenius maar te sluiten, na hem erin te hebben opgeborgen.
Mr. Toad - om terug te keren tot het begin - is een gelukkige pad. Ik geloof dat Hillenius ook gelukkig is, te gelukkig. Mogelijk hangt dat samen met een te trage werking van de schildklieren, wat zeer aannemelijk is bij Hillenius, die zoveel op een pad lijkt. Vandaar dat hij zo gemakkelijk en vrolijk en luchthartig praat over biologische vondsten en theorieën waarover ethologen nog trachten na te denken (you talk too much, and I'm trying to think),
| |
| |
vandaar ook zijn speculatieve fantasie, waarbij hij, evenals Mr. Toad, ‘with no one to check his statements or to criticize in an unfriendly spirit, rather let himself go’. Mr. Toad is geen onverdienstelijk coureur maar als hij achter het stuur zit, is hij zo gelukkig dat hij alles vergeet en voortraast met voortdurend hogere snelheid om tenslotte, de macht over het stuur verliezend, tegen een boom of in een vijver te eindigen. Zo ook Hillenius. Als hij over biologie schrijft verliest hij de macht over zijn pen en schrijft hij veronderstellingen neer waarom men als bioloog of hartelijk moet lachen of waarover men zich geneert. Als Hillenius niet over biologie schrijft ervaar ik zijn proza als warm duinzand wat heerlijk is om in je handen te nemen maar het glijdt weg tussen je vingers en zo blijf je met lege handen achter.
In één opzicht verschilt Mr. Toad duidelijk van Hillenius. Mr. Toad is zeer ijdel. In het werk van Hillenius is van persoonlijke ijdelheid niets te merken. Ook niet van vak-ijdelheid zoals in de geschriften van Desmond Morris. Hillenius schrijft zonder pretenties en zonder zwaarwichtig te moraliseren. Mogelijk dat hij daarom toch leesbaar blijft, ondanks de voor een bioloog vaak stuitende gedeelten en ondanks het feit dat ik, als ik Hillenius lees, vaak moet denken aan zijn eigen woorden over Alice Toklas en Gertrude Stein: ‘(het) is gebabbel van iemand die niets van de dingen, van de mensen, van de kunst, van de oorlogen, tot zich door heeft laten dringen’. Voor mij heeft Hillenius zichzelf met deze zin angstwekkend goed gekarakteriseerd.
|
|