| |
| |
| |
ben bos in gesprek met bert brouwers
de auteur zit tussen twee stoelen met zijn kont op de grond
In het voorjaar promoveerde Bert Brouwers te Leuven op ‘De Vlaamse Literatuur En De Revolutie van 1848’ terwijl hij er aan toevoegde: ‘Inleiding Tot De Literatuursociologie’. Beide werken van de literatuur-socioloog zijn verschenen bij de uitgeverij J.A. Boom en Zoon, Meppel, en geven een duidelijk beeld van de marxistische instelling, van waaruit Brouwers opereert. Brouwers komt uit de school Lukács-Goldmann; voor hem is de auteur geen uniek individu maar een lid van de groep, die in de auteur stem krijgt. Literatuur analyseren zonder de sociaal-economische werkelijkheid erbij te betrekken is voor Brouwers onmogelijk; hij werkt met de ‘conjunctuur-hypothese’ waarin duidelijk wordt dat literatuur in golfbewegingen evolueert, gekoppeld, in de eerste plaats, aan sociaal-politieke klimaten.
Redenen genoeg om Brouwers op te zoeken in Leffinge, een doodstil dorp enkele kilometers van de kust af gelegen, in de buurt van Oostende. Brouwers woont in rust en verlatenheid; vanuit zijn bungalow kun je kilometers ver kijken over polderlanden die over de horizon verdwijnen. We praten in zijn werkkamer; een klein vierkant blokje, waar net plaats is voor twee mensen.
- Zowel in West-Europa en Amerika als in Rusland en de Oostbloklanden staat de literatuur terzijde van het maatschappelijk leven. Jij voegt literatuur en samenleving in jouw wetenschappelijke werk samen, maar in de realiteit liggen ze uiteen.
‘Ja, dat is wel zo, maar je moet een belangrijk onderscheid maken. In Rusland en de Oostbloklanden heeft de literatuur een meer
| |
| |
uitgesproken sociale functie dan bij ons. Bij ons is de literatuur ingekapseld; van een sociale functie is geen sprake. In Rusland vertegenwoordigt de literatuur, in zekere mate, een stuk sociale bewustwording.
Ik zie het zo: zowel de westerse als de oosterse literatuur gaat in tegen de bestaande maatschappijstructuren, maar de literatuur is bij ons daardoor maatschappij-afgewend, ze is anti-burgerlijk, maar blijft steken in het anti, ze heeft geen perspectief, bijvoorbeeld op een socialistische, proletarische maatschappij. De auteurs in het westen - voorzover ze geen tweederangs auteurs zijn, want die zijn natuurlijk altijd ingekapseld - zijn op burgerlijke wijze anti-burgerlijk. De beste auteurs revolteren, zijn gekeerd tegen de bestaande maatschappij zonder een andere structuur te kunnen pakken.’
- Ik zie geen wezenlijk verschil met Rusland.
‘Daar heb je een minderheid die een duidelijk alternatief noteert; men stopt die minderheid, als men kan, in de gevangenis, in krankzinnigengestichten. Maar de auteurs laten zich niet uitschakelen. Hun sociale rol en functie is veel groter dan bij ons.’
- Akkoord, maar het verloederde communistische systeem houdt die rol en functie bewust tegen.
‘Jawel, maar er is een sluikhandel in manuscripten. Het lijkt me zo te zitten: in Rusland is een idealistisch maatschappijbeeld geaccepteerd, dat niet alleen materialistisch is. Maar men maakt een fout: bewegingen van onderop stromen niet door naar boven; men legt van bovenuit modellen op. Deze dogmatische houding wreekt zich: de literatoren hebben betekenis, meer dan bij ons.’
- Dat dankt je de koekoek; wij kennen geen regelrechte vrijheidsberoving.
‘Bij ons kan alles doorvloeien van laag naar hoog en terug maar de literatuur in zo'n samenleving, die op bedekte manier vrijheid
| |
| |
aan de mensen ontvreemdt, bereikt niemand, ze verdwijnt in de anonieme massa.’
- Natuurlijk kent het kapitalisme mens kapot makende krachten maar er is bij ons geen expliciete censuur, controle en onderdrukking ten aanzien van de literatuur.
‘Ik voorspel dat in Rusland in de nabije toekomst, binnen tien jaar, de censuur zal verdwijnen. Men zal geen bevelen meer doorgeven maar gaan werken met directe en indirecte beïnvloedingen, net als in Amerika; dan krijg je een vrijheid waar je, als literator, niets mee kunt doen.’
- Jij zegt dat de partijtoppen in Rusland in feite geen voeling hebben met de basis; hebben de Russische auteurs dat wel?
‘Nee, ook niet; dat is hun tragiek. Ze bieden voor de massa ook geen alternatief; ze bieden wel, vaak heel zinnig, weerstand tegen het post-Stalinisme. Wanneer je daartegen censuur toepast effectueer je bewustwording en verzet. In Rusland betekent Solsjenitsjin meer dan welke Amerikaanse auteur voor het westen dan ook.’
- Wanneer men over tien jaar - laten we die termijn even aanhouden - de censuur terzijde schuift is het met zo'n betekenisvolle auteur gebeurd.
‘Waarschijnlijk wel ja. Voor de westerse wereld geldt dat de literatuur gespleten is geraakt. Wanneer een sociale klasse in opkomst is, de macht overneemt, tracht ze de literatuur mee te krijgen; dat lukt ook; de oude maatschappij wordt bestreden, men staat nieuwe modellen voor, die nieuwe energie vrij maken. Toen de burgerij op kwam zetten kreeg je de burger-literatuur, die pro-burgerlijk was, de burgerlijke waarden verdedigde tegen de feodale maatschappij. Terecht trouwens want die burgerlijke waarden waren toen bevrijdend. In 1848 had de burgerij de heerschappij; het bevrijdende is er uit, vanaf dat moment kan een
| |
| |
groot auteur geen burgerschrijver meer zijn; terzelfdertijd zit hij er in vast in de burgercultuur. De auteurs raken verscheurd; dat is nog steeds zo. Er zijn schrijvers die aansluiten bij het proletariaat, denk bijvoorbeeld aan Gorter, Piet van Aken, Louis Paul Boon, Heinrich en Thomas Mann, maar die golf is voorbij. Je hebt twee stromingen, de anti-burgerlijke en de proletarische; ze maken een connaturele cyclus door. 1870, 1886, 1910, 1930, 1945 en 1968 zijn toppen van het proletarisch bewustzijn, dat aanleunt bij het socialisme, dat tegen de burgermaatschappij is en ook werkelijk een oplossing aanbiedt.’
- Abstract dan wel te verstaan; in Rusland wordt de massaverspreiding van kritische literatuur tegengehouden, in Amerika komt de kritische literatuur terecht in de verveemding; de westerse auteurs immers kiezen leefmodellen die niet gerealiseerd kunnen worden binnen het bestaande systeem.
‘Een dichter kan vijf mensen bereiken en daardoor meer doen wat maatschappelijke invloed betreft dan een massaverspreiding mogelijk maakt. Je moet niet vergeten dat Marx niet is gelezen; de Russische arbeiders lezen en lazen het Manifest niet; ingewijden hebben Marx wel gelezen en vaak nog verkeerd geïnterpreteerd ook en toch is zijn invloed geweldig.’
- Niettemin zit de literatuur in Rusland onder een glazen stolp en bij ons in een moeras.
‘We zitten nu eenmaal niet in een revolutionaire tijd; dat kun je de auteurs niet kwalijk nemen; we leven in een maatschappelijke realiteit waar de auteurs niet buiten kunnen. Wanneer de socialistische maatschappij als perspectief aan de horizon gaat verschijnen gaat de rol en functie van de literatuur direct veranderen; eerder niet.
In de Verenigde Staten is er bij bepaalde bevolkingsgroepen heel duidelijk een evolutie op gang in de richting van een nieuwe maatschappij, die de oude omver werpt. In die groepen heb je een
| |
| |
andere literatuur, denk maar eens aan een auteur als James Baldwin, maar ze werkt vooral in de rand-literaire terreinen. Ik heb onlangs black-panther-poëzie gelezen; die poëzie gaat tegen de maatschappij in, verwoordt een bewustmakingsgolf van de oppositie. Wanneer er op de duur revolutie komt in de Verenigde Staten - bepaalde sociologen voorspellen dat Amerika het land bij uitstek is dat alle voorwaarden in zich draagt tot een omwenteling - zal de literatuur uit zijn burgerlijke onmacht zijn bevrijd.’
- Onze kritische literatuur zit nu aan de burgerwereld vastgeplakt; daar is geen ontkomen aan.
‘Inderdaad. Kijk maar eens naar het verschil van dichters in Nederland en Vlaanderen met Ritsos in Griekenland, Hikmet in Turkije, de Zuid-Amerikaanse dichters en Pablo Neruda uit Chili. Dat verschil is groot. Wij beroepen ons op de meest moderne en de meest experimentele literatuur. Welaan; we experimenteren natuurlijk omdat ons bewegingsvlak klein is, maar dat we het meest vooruitstrevend zouden zijn is een vooroordeel van buiten de maatschappij staanden.’
- Wie of wat is een auteur voor jou?
‘De auteur is de spreekbuis van een sociale groep. Hij kan op dit moment van de groep vervreemd zijn maar dan is de auteur irrelevant aan het werk; hij is bezig in kunst om de kunst, in esthetica; dat doet mij monkelen.
Je kent het beeld van de auteur als genie, die de muze in brein en pen ontvangt. Dat beeld is achterhaald. Het andere uiterste stelt: de auteur is spielerei, hij betekent niets, is een personificatie van amusement en ontspanning. Om die interpretatie moet ik lachen. Er zijn notabene auteurs die zichzelf zo zien; maar ze liegen; ze willen ondanks alles ernstig genomen worden.
De Marxistische opvatting staat tussen deze extremen in; de Marxistische opvatting van literatuur zegt dat de literator kan
| |
| |
uitbeelden wat leeft in het bewustzijn van een sociale groep, meestal gebaseerd op een klassebewustzijn. In dit opzicht is de auteur iemand, die erg belangrijk kan zijn in perioden in de geschiedenis waar het erop aan komt. We zitten nu, op dit moment, in de westerse wereld in een rustige tijd met een laag maatschappelijk- en zelfbewustzijn van de arbeidersklasse en de landbouwers-, de auteur is van matig belang.’
- Verklaar je hiermee de terugloop in belangstelling voor literatuur?
‘Nou nee; er zijn zeer vele communicatiemogelijkheden in onze samenleving, waarvan de massa gebruik maakt (radio, televisie, film bijvoorbeeld). Er zijn doodeenvoudig fluctuaties. Tien jaar geleden zat de belangstelling voor theologie op een top; in 1968 was er belangstelling voor revolte, informatie, lectuur en nu is het spiritisme toe aan populariteit, de horoscoop, het occulte, de love story, de evasie, de liefde, de bewustzijnsverruiming.
Er is nu eenmaal geen reële nieuwe maatschappij-visie, die een nieuwe, fundamentele inspiratie en visie geeft.
De aandacht voor de “geest” in de mens kan best de aanloop worden tot een nieuwe bewustwording; het evasieve is de golf die tijdelijk terugrolt om dan weer te worden opgetild in maatschappij-kritische uitgaven, die de mensen zullen aanspreken.
De literatuur bestaat in cycli op korte en lange golf, zeg maar in perioden van tien en vijftig jaar. Er is een inzet in de richting van het socialisme en daar treden terugslagen in op.’
- Voor jou gaat onze samenleving onherroepelijk, vroeg of laat, naar het socialisme toe.
‘Ja; de derde wereld zal er voor zorgen; wanneer die wereld tot bewustzijn komt zal ze ons maken en breken. Onze consumptie en welvaart zullen grote vraagtekens krijgen in de toekomst; dan krijg je onrust onder arbeiders en studenten; zal men de verstarringen doorbreken, de samenleving socialiseren.’
| |
| |
- Dat is een verdomd optimistische visie.
‘Ja; maar er zitten donkere tonen in; we moeten door veel afbraak heen, dat is zeker.’
- Ik zie geen duidelijk verschil tussen de rol van de auteur en de rol van de wetenschapper in onze cultuur.
‘Ik ook niet. De auteur speelt, ook al is hij anti, het spelletje mee met de burgercultuur, de wetenschapper doet hetzelfde. Neem bijvoorbeeld de sociologie in Nederland; die wetenschap staat in dienst van bestaande instituten zonder die instituten ter discussie te stellen; er worden werkopdrachten geaccepteerd binnen het kader van datgene wat bestaat; de sociologie beperkt zich op die manier tot deze maatschappij, is niet kritisch en verliest zo een fundamenteel stuk van zijn waarde.’
- De auteur in de westerse wereld hangt, als ik jou goed begrijp, tussen de burgerij en het proletariaat in. De burgerij kan hij niet kiezen omdat hij dan zijn creativiteit verliest, het proletariaat kan hij niet kiezen omdat hij dan in abstracties terechtkomt, omdat de maatschappij het proletariaat opheft of in de klem van de burgercultuur vasthoudt.
‘Ja; daar hangt de auteur. Hij zit tussen twee stoelen, met zijn kont op de grond. Hij hoort nergens bij; dat is een benarde positie. Hij is trouwens afhankelijk van de gegoede burgerij; zijn lezerspubliek is burgerlijk. Neem een Harry Mulisch; bij hem zie je de gespletenheid. Hij schrijft over Cuba, maar zijn romans zijn anti-burgerlijk, dan valt hij terug naar de plaats waar hij staat: de burgercultuur, die hij niet kan accepteren. Zijn vrije werk heeft niets met Cuba te maken.
Wie leest trouwens datgene wat hij per essay over Cuba heeft geschreven? Toch zeker niet de arbeidersklassel De kleinburgerij is de Cuba-lezer; daar kan je toch eigenlijk geen vrede mee nemen.
De westerse auteur moet, als letterkundige, autentlek worden, dat
| |
| |
wil zeggen ingaan tegen de normen en leefregels van de burgers. Daarom kent hij onvrede en wordt hij vaak masochistisch of decadent. Hij wordt dat omdat de maatschappij masochistisch en decadent is en hem dwingt zo te worden; hij kan niet anders. In mijn romans is dat mijn grote probleem; Ik denk Marxistisch/proletarisch, maar wanneer ik een roman schrijf houd ik me bezig met hier en nu, met datgene waar ik nu mee geconfronteerd word. Ik kan dan overslaan naar een masochistisch-didactische schrijfstijl, die schadelijk is voor mijn schrijversmogelijkheden en -capaciteiten.’
- Een roman is voor jou reële fictie, fictieve realiteit?
‘Een roman is getransponeerde realiteit; het is de werkelijkheid, maar niet fotografisch genomen. We kijken in het westen al te vaak alleen naar de transpositie, als het werk maar literair goed is uitgebeeld spreken wij over grote literatuur; in Rusland is het net andersom; daar spreekt men van grote literatuur wanneer de auteur de realiteit van het systeem ideaal voorschotelt, zoals de partijbureaucratie het systeem graag wil zien. Ik ben het met Lukács eens: Literatuur is realistisch of literatuur is niet. Ik bedoel dan niet de negentiende eeuwse opvatting over realisme of de Russische opvatting van dit moment. Je mag de werkelijkheid niet vervalsen, dan wordt je inautentiek, doe je jezelf en de omgeving tekort.’
- De auteur is als het ware een verdichtingspunt van een sociale klasse; dat stel jij evenals Lukács en Goldmann. Niettemin heb je het over het ‘wezen van de werkelijkheid’, dat in de literatuur boven komt. Wat is dat voor een ding: het wezen? Is het meer dan de auteur en de groep?
‘Die terminologie neem ik vanuit de filosofie over in de sociologie. De scheiding tussen filosofie en sociologie is bij Marx niet absoluut. Het wezen is niet altijd hetzelfde; het ontwikkelt zich historisch. Alle mensen aanvaarden een hiërarchie in de
| |
| |
belangrijkheid van dingen; dat zegt iets over meer en minder wezenlijke dingen.
De wezenlijke problemen van deze tijd zullen in het kader van de grote auteurs voorkomen.’
- Bijvoorbeeld?
‘Relatie tot groepen, klassen, eigen cultuur, derde wereld.’
- Wanneer jij het over het wezen van de werkelijkheid hebt bedoel je dus niets dat met metafysica te maken heeft.
‘Nee; ik stel me Marxistisch op; die opstelling kan bestreden worden, maar ik hanteer die Marxistische optie. Elke mens kiest; ik kies voor het Marxisme; ik probeer in mijn wetenschappelijk werk mijn standpunten te tonen. Ik geloof dat dit eerlijker is dan dat je doet of je boven de sociale werkelijkheid staat met je wetenschap; dat kan immers niet; iedere mens zit vast in zijn sociale werkelijkheid.’
- Jij kiest vanuit jouw achtergrond voor een literatuur van de permanente revolutie.
‘Ja dat wel, maar kiezen is niet het juiste woord. Je kunt de permanente revolutie niet kiezen; dat kan alleen wanneer er een socialistische maatschappijstructuur is gerealiseerd en dat is niet zo, noch in het westen noch in het oosten.’
- Revolutie eist anti-bureaucratie.
‘Ja. In Rusland is revolutie geweest; nu treden er verstarrings-elementen op; als er niet systematisch elementen worden ingebouwd die verstarringen doorbreken - en dat is momenteel niet zo - dan weet ik nog niet of het socialisme te verkiezen is boven het kapitalisme.’
- Jouw ideaalbeeld van constante impulsen tot een coherent socialisme is beter gerealiseerd in China dan in Rusland.
| |
| |
‘Ja. China is ook gunstiger gestart dan Rusland. Ik ben, wat China betreft, met hoop vervuld. Men is er voorlopig in geslaagd de permanente revolutie te realiseren; denk ook maar aan de culturele revolutie die op gang gekomen verstarringen afbrak. Toch ben ik als de dood dat men ook daar gaat bureaucratiseren; wanneer de revolutionaire ontwikkeling niet duurzaam is, is de socialistische samenleving een slag in het water.’
- Bureaucratie versnippert intellect.
‘Wij denken in het westen niet zelfstandig maar geïsoleerd; wij ontwerpen onszelf tot denkmachines, gespecialiseerd in heel bepaalde denkdisciplines; specialisatie door arbeidsdeling; wat geeft dat voor een zin? We hebben eveneens mensen gespecialiseerd in schrijven; ze heten auteurs. In een echte socialistische maatschappij zou je de combinatie kunstenaarsmassa hebben; de creativiteit van de kunstenaar zou dan dicht in de buurt zijn van de creativiteit van allen; de auteur is dan iemand van de voorhoede en niet van de avant-garde. Is dit al te utopisch?’
- Voor de eerstkomende tijd wel, zou ik zo zeggen. Hemel nog aan toe. De massa creatief, alsjeblieft, daar heb ik niet van terug. Iets heel anders. Welke auteurs zijn jou sympathiek?
‘Louis Paul Boon, Jan Wolkers, Hugo Claus. Van de niet Nederlands-taligen: Solsjenitsjin, Henry Miller, Sartre, Kafka en Balzac.’
- Waarom noem je deze?
‘Het is telkens hetzelfde. Ik herken in die auteurs niet alleen afzonderlijke mensen, maar ook hele leefperiodes.
Bij Kafka zie je bijvoorbeeld de angstaanjagende periode van voor tot en met Hitler. Bij Kafka kun je inzien dat het fascisme nog steeds niet dood is; het leeft ook nu, het zit vast aan de
| |
| |
bedreigde burgerij, die bij afweer van bestaanszekerheden grijpt naar grove middelen en de waanzinnigste brutaliteiten.’
- Welk beeld van zelfrealisatie voor jezelf en andere mensen heb jij voor ogen?
‘Je kunt niet voorspellen wat er in een socialistische maatschappij aan zelfrealisatie mogelijk zal zijn; je kunt een volgende leeffase misschien voorspellen, door bepaalde elementen te verwoorden, maar meer kun je niet. Marx zelf durfde het niet: voorspellen. Marx zei wel: een stad met meer dan vierduizend mensen is onmenselijk; meer dan twee uur hetzelfde werk doen is onmenselijk.’
- Je hebt mijn vraag niet beantwoord. Welk zelfrealisatiebeeld heb je voor ogen?
‘Komt bij mij altijd het negatieve boven: zelfrealisatie is niet haalbaar. Daarom houd ik me met literatuur bezig.
Mijn nieuwe roman, waaraan ik bezig ben vertelt een brok zelfrealiseringsproces. De roman heet: De ‘on'lichamelijken. Het verhaal is dat van een auteur, die zich terugtrekt in de luchtkoker van een flatgebouw. Dit lijkt mij een typisch moment van bewustwording; je kunt je in deze samenleving alleen realiseren als je je isoleert. In de roman is het isolement een spelletje; de auteur moet uit de luchtkoker terug naar de burgerlijke maatschappij; hij kan zijn isolement niet volhouden. Wetenschappelijk gezien kun je Jezelf over dit dilemma heentillen; als mens moet je je neerleggen bij het burgerlijke; iedereen doet dat. Je profiteert mee van de kapitalistische welvaart, of je wilt of niet.’
- Jij vraagt je desondanks - wetenschappelijk - af of het kunst- en kultuurvijandige kapitalisme niet een anti-kapitalistische kunst in het leven kan roepen. Ik stel: kunst is anti-kapitalistisch en dus moeilijk of niet verstaanbaar, een afschuwelijk dilemma.
| |
| |
‘Wanneer auteurs zich bewust zouden worden van hun sociologische positie in de westerse wereld zouden ze er de brui aan geven.
De grote auteurs kunnen hun inzichten en gevoelens gelukkig niet opkroppen; ze zitten barstensvol; ze moeten schrijven; ze moeten hun denkinhouden kwijt. Achteraf zien ze - althans een bepaald aantal auteurs - hun maatschappelijke irrelevantie. Veel auteurs houden op met schrijven; dat mag je niet vergeten. Denk maar aan Sartre die minder en minder auteur werd.’
- Neem een auteur als Edward Albee; hij schrijft zonder inzinkingen, het Amerikaanse publiek reageert verkeerd, het gaat naar zijn toneelstukken in de afstandelijke sfeer van: he is crazy but you have to see his work.
‘Als één lezer (toeschouwer) op de honderd de anti-maatschappij gerichte invloed van de auteur oppakt dan is dat erg belangrijk; niet nu misschien maar als er veranderingen komen wel; hij is dan al voorbereid, zal niet fascistisch op veranderingen reageren.’
- In die zin relativeer jij de voormelde irrelevantie van de auteur.
‘Ja. Er zijn in Amerika minderheden die zich verzetten tegen het bestaande systeem; schrijvers als Albee brengen dat verzet coherent naar voren; het langzaam insijpelen van bewustzijnsverruiming op dit gebied is erg belangrijk.
Zo pessimistisch hoeven we dus niet te zijn over de maatschappelijke relevantie van de auteur. Negenennegentig procent van de Amerikaanse produktie is maatschappij-conforme kunst. De ene procent kan doorwegen; Albee bepaalt een stuk van het beeld van literair Amerika en niet de naamloze feuilletonnisten.’
- Wanneer we de literatuurtypologie van Fügen overnemen krijgen we drie typen: Het maatschappij-conforme type; het maatschappij-
| |
| |
tegengestelde type en het maatschappij-afgewende type. Welk type is in onze tijd overheersend?
‘Procentueel gezien is het eerste type het grootste; de tweede- en derderangs werken horen er thuis. Bij de echte literatuur overweegt het maatschappij afgewende type omdat dit nu eenmaal zo is in rustige periodes, waarin revolutie niet mogelijk is. Wanneer er spanningen gaan komen zal de literatuur maatschappij-tegengesteld zijn.’
- Feitelijk hebben we met een reformistische, kalme, maatschappij-afgewende literatuur te doen terwijl er in de wereld van de wetenschap duidelijk maatschappij-tegengestelde bewegingen op gang zijn, die niet reformistisch maar revolutionair zijn. Ik denk aan mensen als Marcuse, Habermas, Goldmann, Lukács, Horkheimer en Adorno.
‘In de filosofie is het veel gemakkelijker je boven de huidige periode te stellen. De genoemde wetenschappers kunnen gemakkelijker door de tijd heengrijpen dan de auteurs; een auteur is meer tijdgebonden; dat is voor een dichter bijvoorbeeld wel heel sterk het geval. Literatoren moeten - hoe ze zich ook wenden of keren - bij hun tijd blijven; er is literair gezien geen alternatief.
Het gaat er niet om, dat wil ik hier toch wel even met nadruk stellen, auteurs aan te zetten tot meer engagement; het zou ridicuul zijn te eisen dat men geëngageerd moet schrijven; het mode-engagement dat je wel eens tegenkomt is lachwekkend, vals, hol en door en door verlogen.’
- Jij ervaart jezelf in onze cultuur als auteur maar vooral ook als man van wetenschap in een isolement, juist omdat je onder te brengen bent bij de kritische sociologen.
‘Ik zit heel zeker in een isolement. Ik pleit voor de integratie van de sociologische, psychologische en strikt literaire benadering van de literatuur, maar de mogelijkheid daartoe
| |
| |
is er niet.
De onmogelijkheid wordt niet bewust gecreëerd; men schept doodeenvoudig de behoefte niet. Wanneer de kritische literatuur-sociologie toch een kans maakt, dan vanuit de maatschappij-kritische studenten in Nederland. In België zitten we met Vlaamse problemen die te veel de aandacht afleiden.’
- Echt-zijn, als mens, in deze cultuur is vrijwel niet mogelijk, of wel?
‘Lukács haalt het zonderling-zijn eruit bij Solsjenitsjin; de zonderlingen, de apart staanden zijn de echte mensen; bij hen is echte warme menselijkheid mogelijk. Parallel met Genet zie je de onderwereldfiguren; zij zijn eveneens tot onderlinge verbondenheid in staat. Ze staan buiten de wetmatigheden van de burgercultuur; dan kan het.
Ik zelf ben voor gelijkheid van inkomen.’
- Dan eis je een totaal andere maatschappijstructuur; dit is een structureel probleem.
‘Ja; het afstaan van je privé-luxe heeft geen enkele zin. Maar juist omdat dit zo is kun je ook nog geen tien procent van je menselijkheid realiseren, van je mogelijkheden; je komt niet tot je recht.
Als auteur protesteer je dan. Er zijn immers zeer vele mogelijkheden tot menswording. Grote groepen mensen brengen tranen op voor smartlappen en uitzendingen als Peyton Place; ze verraden een groot potentieel aan echt medeleven en medelijden, maar die allerbeste eigenschappen komen in de burgercultuur slechts verminkt aan bod. Pas als die cultuur verdwijnt zijn er andere, betere mogelijkheden, dat is zeker, ook voor de literatuur.’
|
|