Maatstaf. Jaargang 19
(1971-1972)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
[Nummer 2]ben van der velden
| |
[pagina 82]
| |
Ik weet niet of zij de uitvinders van deze begripsverwarring zijn, maar Marx en Engels gebruikten al in 1848 in hun ‘Manifest van de Communistische Partij’ het woord utopie als een waardeoordeel. ‘Zij dromen nog steeds van de experimentele verwezenlijking van hun maatschappelijke utopieën, stichting van afzonderlijke phalanstères, vestiging van homecolonies, oprichting van een klein Ikarië - het nieuwe Jeruzalem in zakformaat - en voor de opbouw van al deze luchtkastelen moeten zij een beroep doen op de filantropie van de burgerlijke harten en geldzakken. Allengs komen zij terecht in de categorie van de hierboven geschilderde reactionaire of conservatieve socialisten en onderscheiden zij zich van deze alleen nog maar door meer systematische eigenwijsheid, door het fanatieke bijgeloof in de wonderbaarlijke werking van hun sociale wetenschap.’Ga naar eind1
Maar de verwarring is nog groter geworden. Een volgeling van Marx is het woord utopie in nog een andere betekenis gaan gebruiken. In zijn inleiding bij de Complete Werken van Jean Meslier schrijft de Franse historicus Albert Soboul over de geschriften van deze in 1729 gestorven Franse dorpspastoor: ‘Utopisch communisme, welzeker. Meslier construeert zonder twijfel niet de ideale staat zoals Thomas More in zijn Utopia of Campanella in zijn Stad van de zon. Zijn communisme is helemaal geen intellectueel spel of een eenvoudige morele doctrine, zoals de communistisch aandoende utopieën van de achttiende eeuw algemeen waren. Maar het utopische karakter volgt uit de confrontatie van de toestand van de economie en de mentaliteit van de boeren van die tijd...’Ga naar eind2
Daar zit Meslier dan. Hij heeft geen systeem van een ideale maatschappij opgebouwd, maar ‘slechts’ in het verborgene een kritische analyse geschreven van de maatschapij waarin hij leefde. Toen hij daarmee gereed was heeft hij waarschijnlijk - naar wordt aangenomen indirect door geen voedsel of medicijnen te | |
[pagina 83]
| |
accepteren - zelfmoord gepleegd. Hij zag geen systeem om de maatschappij te verbeteren. Hij zag alleen factoren in de maatschappij die allerlei ellende veroorzaakten.
Jean Meslier werd in 1664 als zoon van een wolkoopman in het Noordfranse Mazary geboren. In 1689 werd hij pastoor van het Franse Ardennendorpje Etrépigny. Bij zijn overlijden in 1729 bleek uit een omvangrijk geschrift dat hij voor zijn parochianen had nagelaten - ‘Mémoire des pensées et sentiments de Jean Meslier’ - dat meneer pastoor, die altijd nauwgezet de mis had opgedragen, atheïst was geweest en communistische denkbeelden had gehad.
Niet ten onrechte wordt Meslier in Rusland - waar zijn werk evenals in Polen en Tsjechoslowakije al lang is vertaald - als een voorloper van het communisme beschouwd. Maar toch deed Meslier in zijn geschriften niet veel meer - of niet minder! - dan de godsdienst en het politieke systeem op de korrel nemen, die hij ieder voor zich en in hun samenwerking als oorzaken zag voor de armoede en ellende op het Franse platteland.
Tot vorig jaar was het werk van Meslier buiten de genoemde Oosteuropese landen slechts bij specialisten bekend. De ‘Mémoire’, de brieven die hij na zijn dood voor zijn collegapastoors achterliet en de kritische aantekeningen bij ‘Sur l'existance de Dieu’ (Over het bestaan van God) van de Franse kanselredenaar Fénelon worden nu door de Franse uitgeverij Anthropos uitgegeven. De complete werken zijn opgedragen aan de Nederlander Rudolf d'Ablaing van Glessenburg, de negentiende eeuwse vrijdenker en - onder de firmanaam R.C. Meyer - uitgever van onder meer Multatuli. Deze heeft in 1864 in Amsterdam voor het eerst de ‘Mémoire’ van Meslier in het Frans in een oplage van 550 exemplaren uitgegeven, zij het dat hij een iets afwijkend ‘origineel’ manuscript gebruikte dan | |
[pagina 84]
| |
voor de publikatie nu bij Anthropos dient.
Meslier bestreed de op onderdrukking gebaseerde maatschappelijke orde, zag als bron van alle ellende het feit dat er mensen zijn die macht willen uitoefenen over anderen en prees de gemeenschap van goederen aan bij de oplossing van de problemen. Maar Meslier bouwde geen systeem op waarin geen plaats meer zou zijn voor mensen die macht over anderen wilden hebben. Hij analyseerde en bekritiseerde zijn maatschappij: ‘De godsdienst ondersteunt de staatkundige regering, hoe slecht die ook moge zijn; en op haar beurt ondersteunt de staatkundige regering de godsdienst, hoe nutteloos en vals zij ook mag zijn...’Ga naar eind3
In hun ‘Manifest van de Communistische Partij’ noemen Marx en Engels zelf als een utopist de Fransman Charles Fourier. Fourier heeft inderdaad een systeem van een ideale wereld opgebouwd. Maar daar Marx en Engels hun eigen systeem niet als een utopie beschouwden - zij vonden het net als Fourier zijn systeem: wetenschappelijk en wetmatig - is het de vraag of hun typering iets meer dan een marxistisch waardeoordeel betekent.
Charles Fourier (1772-1837) is door Marx en Engels tenminste onderschat. Hij was niet alleen een utopist, zijn theorie was gebaseerd op analyses van het gedrag van mensen individueel en in groepsverband, die zonder meer revolutionair waren. Zo revolutionair, dat de door Marx en Engels zo verachte volgelingen van Fourier, - die de samenlevingen in phalanges trachtten te realiseren -, een heel werk van hun leermeester nooit wilden publiceren. Alweer de Parijse uitgeverij Anthropos, die Fouriers verzamelde werken uitgeeft, publiceerde in 1967 voor het eerst het door Fourier geschreven ‘Le Nouveau Monde Amoureux’Ga naar eind4.
Marx en Engels, die waarschijnlijk dit manuscript van Fourier nooit | |
[pagina 85]
| |
hebben gekend, schreven over utopisten, waaronder deze Fransman: ‘Daar de ontwikkeling van de klassentegenstelling gelijke tred houdt met de ontwikkeling van de industrie, vinden zij evenmin de materiële voorwaarden voor de bevrijding van het proletariaat en zoeken zij naar een sociale wetenschap, naar sociale wetten om deze voorwaarden te scheppen.’Ga naar eind5
Fouriers analyse van de seksualiteit en de gevolgen daarvan voor het sociale gedrag van de mensen, werd geschreven nog voordat Victoria in 1837 koningin van Engeland werd en lang voor Freud werd geboren! (en lang voor de door Rudy Kousbroek gecreëerde Jovinian Brown in 1869 de seksualiteit uitvondGa naar eind6.)
Bij Sade, bijna een tijdgenoot van Fourier, leidde de volkomen seksuele vrijheid naar de dood. Bij Fourier - die overigens heeft geschreven Sades werk te kennen - leidt de vrijheid voor iedere wijze van beleving van de seksualiteit naar het leven van de mensen in volledige harmonie. Zijn beschrijving van de seksuele mogelijkheden van Narcissus en Psyche, de mooiste Jongen en het mooiste meisje van een stad, is hiervoor typerend.Ga naar eind7 Tenminste twintig mannen in de stad hebben een uitgesproken hartstocht voor Psyche en twintig vrouwen zijn brandend van verlangen naar Narcissus. De wet staat slechts toe dat Psyche aan een kuise echtgenoot en Narcissus aan een kuise echtgenote toebehoort. Via allerlei redeneringen - onder andere dat wanneer Psyche en Narcissus zich alleen aan elkaar zouden geven, er veertig niet zo mooie personen gefrustreerd zouden zijn - komt Fourier tot de conclusie dat het geluk van iedereen het meest gediend is wanneer Psyche en Narcissus hun schoonheden zowel voor elkaar als voor de twee maal twintig anderen ter beschikking stellen.
Maar nogmaals, Fourier bouwt niet alleen een utopisch systeem, hij tracht ook het verband tussen seksuele hartstochten en | |
[pagina 86]
| |
perversiteiten en sociaal gedrag (en niet te vergeten resultaten van werk) te tonen.
Het belang van het werk van utopisten wordt in het algemeen meer gezien door anti-utopisten dan door degenen die het woord utopie in zijn geringschattende betekenis gebruiken. De anti-utopist neemt de utopie au serieux, en bestrijdt haar daarom. De in 1956 in Amersfoort overleden Oostenrijkse dichter-schrijver-graficus Uriel Birnbaum liet tussen stapels nooit uitgegeven manuscripten een plan na voor de publikatie van een geschiedenis van de utopie, met daarin de belangrijkste utopische werken uit de wereldliteratuur, gevolgd door een cyclus anti-utopische novellen van hemzelf. ‘Vader zei: als je ergens tegen bent, moet je het goed kennen’, zei Uriels dochter Mirjam, toen ik haar in het kleine huisje in Amersfoort bezocht, waar haar vader de laatste jaren van zijn leven woonde. Het is een principe als van een atheïst die theologie studeert.
Van Birnbaums anti-utopische novellen verscheen er dit jaar voor het eerst één in het Nederlands bij de ArbeiderspersGa naar eind8. Het is een fantastisch verhaal, waarin een jongen die In een steppe verdwaald is terecht komt bij een oude geleerde die bezig is een ideale termietenwereld op te bouwen. ‘Jongeman!’ schreeuwde de grijsaard woedend, maar te zeer door zijn eigen woorden meegesleept om zich te laten storen door tegenspraak, ‘In de machine ligt het geluk! De mens werd door de machine vernederd en verlaagd - zeker en, waarom? Omdat hij zelf geen machine was! Maar de termieten zijn zelf machines! Elke tegenstelling zal dus ontbreken; zij doen hun werk zonder meer, tot ze opgebruikt zijn, om dan hun materiaal voor de bouw van nieuwe levende machines of voor de voeding daarvan op te offeren. Ze zullen niet anders dan werktuigen van de staat zijn - gevoelloos werktuig!’Ga naar eind9 De jongen brengt de grijsaard met zijn termietenideaal om zeep en prefereert het dwalen in de steppe boven het risico in de door | |
[pagina 87]
| |
de geleerde geschapen termietenorde terecht te komen. ‘Ieder soort wereldverbetering, ieder soort utopie, was hem een gruwel’, zegt Mirjam over haar vader.
Er valt een belangrijk verschil waar te nemen bij de gevolgen van het utopisch of anti-utopisch denken voor de eigen persoon. De utopist krijgt volgelingen, er is altijd wel iemand die in zijn heilstheorie gelooft. De anti-utopist is echter een outsider, die dikwijls door mogelijke aanhangers maar half wordt begrepen. ‘Hij kan geen reden hebben om te geloven dat chaos positief is, de kiem van het leven (...); ondanks dit, moet de waarheid verteld worden, moet de chaos onder ogen worden gezien.’Ga naar eind10 Wie blijft er met de anti-utopist meekijken?
Anti-utopisme kan een religieuze achtergrond hebben. Bij Uriel Birnbaum was het verzet tegen iedere vorm van utopie geworteld in zijn joodse orthodox-religieuze denken. De realiteit, de wereld met blijdschap en ellende, is zo door God gewild en heeft voor ieder individu zijn speciale zin. Bij de realisering van utopieën kunnen individuen niet meer voortbestaan, maar moeten zich gaan gedragen als gewillige onderdelen van de machinerie van het onmenselijke systeem.
‘Ich lebte stets in Not und wurde doch kein Sozialist. Verfolgt als Jude, wurde ich doch nie ein Zionist. Nur Schwächlingen diktiert ihr Schicksal auch ihre Gesinnung: Ich aber litt im Krieg und wurde doch kein Pazifist!’Ga naar eind11
Er lijkt een fatalisme in Birnbaums denken te zitten. Maar bij deze scherpe stellingname tegen de utopie geldt: les extrêmes se touchent. Uriel Birnbaum was een liefhebber van fantastica, Edgar Allan Poe genoot zijn grootste bewondering, Jeroen Bosch was de door hem meest bewonderde schilder. Hij creëerde zelf fantastische werelden in zijn verhalen, gedichten en tekeningen. | |
[pagina 88]
| |
‘Voor vader was de fantastica geen menselijk kunstprodukt, maar een wezenlijk kenmerk van alle menselijke wereldkennis. Dat griezelige gevoel dat we krijgen bij bijvoorbeeld een knotwilg tegen de avondlucht of de wind door het bos in de nacht - dingen waarvoor je huivert of waardoor je helemaal in extase kunt raken - dat was voor hem het ingrijpen van een andere wereld. Vader was een realist, maar juist de realistische geest kan geen genoegen nemen met deze schijnwereld, moet verder zoeken, moet een brug vormen met de werkelijke, andere wereld. Dat is fantastica’, zegt Mirjam en ze verwijst naar een essay dat Uriel over fantastica heeft geschreven.
Behalve met zijn geloven in een andere wereld, zit Birnbaum ook met zijn grote bewondering voor de architectuur dicht tegen de utopisten aan. Architectuur was voor hem de belangrijkste vorm van kunst. Birnbaum bouwde cyclussen, zoals een utopist systemen bouwt. Altijd cyclussen - zijn gedichten, zijn tekeningen, zijn novellen, zij zijn allen onderdelen van cyclussen. In zijn cyclussen tekeningen komen ook nog de meest fantastische gebouwen en steden voor.
Bovendien is er het vasthouden van de in 1894 in Wenen geboren Uriel Birnbaum aan de idee van de Oostenrijks/Hongaarse monarchie, die eerder utopisch dan fatalistisch lijkt. Birnbaum was indertijd fel gekant tegen de ontbinding van de Habsburgse dubbelmonarchie, omdat volgens hem als gevolg hiervan de positie van de joden alleen maar kon verslechteren. In de dubbelmonarchie waren de joden een minderheid naast de andere minderheden, in de nieuwe staten zouden de joden alleen een minderheid vormen. Zijn angst voor het lot van de joden in deze staten is niet ten onrechte gebleken. Maar Uriel Birnbaum, de anti-utopist, behield tot zijn dood de Oostenrijkse nationaliteit om voor het geval de dubbelmonarchie nog eens hersteld zou worden, naar deze staat van minderheden te kunnen terugkeren. | |
[pagina 89]
| |
Hoe dicht hij ook bij utopisten gestaan mag hebben, het anti-utopisme waarmee hij zowel marxisme, nationaal-socialisme als zionisme bestreed, is Uriel Birnbaum nooit in dank afgenomen. In 1921 kreeg hij voor zijn sonnettenbundel ‘In Gottes Krieg’ de belangrijkste toenmalige literaire prijs, de Bauernfeldpreis. Maar zijn anti-utopisme, dat niet werd geaccepteerd, schonk hem geen roem. Hij werd langzaam maar zeker doodgezwegen. Na 1932 heeft hij niets meer gepubliceerd, wel is hij doorgegaan met schrijven en tekenen, cyclus na cyclus. In 1939 kon hij uit Oostenrijk naar Nederland vluchten, nadat Nederlandse kunstenaars en een journalist - waaronder Menno ter Braak, Dirk Coster, Hendrik Marsman, Simon Vestdijk en dr. M. van Blankenstein - zich in een adres tot de minister van justitie gewend hadden om zijn toelating te bepleiten.
Uriel Birnbaum hield in Nederland dadelijk tentoonstellingen van zijn grafische werk, had weer succes, maar nu maakte het uitbreken van de oorlog hieraan snel een einde. Hij kwam als een wrak uit de oorlog - het gevolg van de combinatie tegenslagen, vijf jaar in een klein Amersfoorts kamertje doorbrengen en invaliditeit tengevolge van zware verwondingen uit de eerste wereldoorlog. Pas na zijn dood zou er in 1957 weer iets van Uriel Birnbaum gepubliceerd worden: een keuze uit zijn gedichten.
De anti-utopist roeit altijd tegen de stroom op, hij zoekt als ideaal de wereld zonder idealen. De vader van Uriel, Nathan Birnbaum (1864-1937), beperkte zich hierbij tot het joodse leven. In het boekje ‘Vom Freigeist zum Gläubigen’Ga naar eind12 heeft hij een deel van de weg beschreven die hij dwars tegen het meeste andere verkeer in aflegde. Geboren in een Weens joods gezin dat aardig assimileerde, was hij de eerste die - lang voor Herzl - het woord zionisme gebruikte. Maar later werd hij anti-zionist en bepleitte hij tegenover de politieke, op eigen territorium uit zijnde Zionistische Beweging, een culturele bewustwording van het jodendom en de | |
[pagina 90]
| |
oplossing van het joodse vraagstuk in de diaspora zelf, door autonomie van joodse minderheden. Opgevoed in een religieus liberaal milieu, keerde hij zich tot het orthodoxe Oostjodendom. In plaats van het opkomende moderne Hebreeuws te steunen, belegde hij in 1908 in Czernowitz een taalconferentie die zich voor het Jiddisch uitsprak. Hij was lange tijd algemeen secretaris van de anti-zionistische wereldbond van orthodoxe, wetsgetrouwe joden Agoedas-Jisroël. Anti-zionistisch, tegen de utopie van een joodse ideale staat. Toen Nathan Birnbaum al lang als balling in Scheveningen gestorven was, beëindigde de Agoedas-Jisroël na de tweede wereldoorlog het anti-zionisme en ging de orthodoxe beweging in Israël zelf streven naar vestiging van de theocratie. Nathan Birnbaums anti-utopisch ideaal werd ingeruild voor een utopie. |
|