Maatstaf. Jaargang 19(1971-1972)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] hans warren satiricon Met Petronius Arbiter heb ik vaak gewandeld of gezeten op een warm terras, waar thijm tussen gebarsten stenen groeit. We waren meer grieks dan romeins, dronken retsina, spogen de olijvenpitten over de rand van 't dak, riepen naar mooie passanten beneden op straat, en ik tutoyeerde hem natuurlijk, hoewel hij de Meester bleef, ook toen ik in jaren naar hem toegroeide. Het leren bandje schaafde, werd vaal, het zijden lintje verkleurde, brak, verdween, de inhoud bleef goeddeels duister; een romeinse droom, die nu al dertig jaar in mij nawerkt, ik bedoel: ik ben ook vaak met Encolpius en met Ascyltus op pad geweest; Giton is mij vertrouwd in goot en bed, Tryphena boog zich dikwijls over mij, de cena Trimalchionis leeft voor mij na in elke braspartij en voor Priapos ligt een offersteentje in de tuin. Dus heb ik nu Fellini's fantasie een paar maal meegeleefd. Encolpius, de slappe, heb 'k niet herkend. Ascyltus, de onvermoeibare, die wel; Giton [pagina 60] [p. 60] was een vergissing en Tryphena zo mooi dat mijn Tryphena is verbleekt. Maar wat ik heb gemist - verdwaald in dit bizar gekwetter tussen echte tover en Hollywoodgelonk, - is het geloof in de aloude goden. In plaats van 't erbarmelijk gerag op celluloïd priesteressen wou ik dit beeld: Ascyltus in de thermen op zoek naar Giton. Ascyltus is zijn kleren kwijt, hij wordt omringd door een menigte, in de handen klappend en hem eerbiedig bewonderend. Waarom? Omdat hij, volgens Eumolpus, de dichter, die dit verhaalt, aan zijn benedenbuik zoiets geweldigs droeg dat men de indruk kreeg dat heel het lichaam van deze kerel enkel 't handvat was van zijn geslacht. Of, als na eindeloos gesukkel, smaad en slaag en toverij Encolpius toch eindelijk weer een erectie krijgt. Hij danst dan niet als een halfgare knaap wiens grootvader in Freud las jubelend de vlakte in, nee, hij gaat naar dezelfde Eumolpus, de dichter, pochend dat hij nog beter is voorzien dan Protesilas, de Trojaanse held. Hij licht, Mercurius lovend, zijn tuniek op en Eumolphus - hij schrok! Hij moest met beide handen betasten deze kolossale gunst der goden eer hij geloofde. Ik miste ook de vogelaar, die op het schip lijmstokken legde en zeevogels ving: ‘De zeebries droeg hun donzen veertjes weg [pagina 61] [p. 61] en 't speelse schuim van de woelende golven voerde de grotere veren in werveling mee’. Tussen Priapos tastbaar en dit ijle vogeldons wandelde ik vaak met Petronius Arbiter. Het duurt nu, na dit filmbeeld, weer wel even voor 'k hem ontmoet, maar Hiram Keller, de nieuwe Ascyltus waar ik wel in kan geloven, Hiram Keller zal, mogelijk, schaterend van het lachen, schaterend van het lachen, mij bijstaan. Vorige Volgende