| |
| |
| |
bertus dijk
de snerpende kritiek op mens en maatschappij van h.l. mencken
In 1925 vond in de Amerikaanse staat Tennessee het opzienbarende proces plaats tegen John Thomas Scopes.
Scopes had als biologieleraar op de middelbare school van Rhea County, in strijd met de voorschriften, verteld dat de mens niet door God geschapen was, maar van een ander zoogdier afstamde. Na een langdurig proces werd hij schuldig bevonden en tot een geldboete veroordeeld. Deze triomf van het fundamentalisme sterkte Mencken en andere verlichte geesten in hun mening dat Amerika een achterlijk land was, dat geregeerd werd door een domme, bekrompen en ongeciviliseerde middenstand. Mencken was zelf naar Dayton in Tennessee gereisd om de rechtzitting bij te wonen. Hij zorgde ervoor dat Scopes een strijdbaar verdediger kreeg en hij schreef een vernietigend verslag over het proces, waarbij hij zich vooral tegen het fundamentalistische bolwerk, de openbare aanklager, William Jennings Bryan richtte. Deze stierf prompt aan een beroerte.
Menckens was in die tijd al befaamd en gevreesd om zijn felle, niets en niemand ontziende kritiek op Amerikaanse misstanden. In zijn essay in The Young Rebel in American Literature schrijft Lewis Leary: ‘Elke Jongeman las hem als een surrogaat voor zijn eigen vader die lang niet zo verstandig was en was vol geestdrift over hetgeen de Wijsgeer van Baltimore te zeggen had over de corruptie in de Verenigde Staten. Hij was aanstootgevend, onfatsoenlijk, vulgair, ruw en onverzoenlijk. Door zijn verbale pyrotechniek leek het tempo van het geestelijk leven in Amerika versneld te worden. Geen enkel idool was
| |
| |
veilig voor hem, noch godsdienst noch zeden en speciaal niet de idolen van de pretentie.’ En Sinclair Lewis getuigde van hem: ‘Als ik de macht had, zou ik Henry Mencken tot Paus van Amerika benoemen. Hij verkondigt de boodschap van ontwikkeling en wijsheid waaraan wij zo dringend behoefte hebben.’
Henry Louis Mencken werd op 12 september 1880 geboren in Baltimore, de stad waar hij het grootste deel van zijn leven bleef wonen en waar hij in 1948 stierf. Nadat hij de middelbare school doorlopen had en enkele jaren met grote tegenzin in de tabakshandel van zijn vader gewerkt had, ging zijn lievelingswens in vervulling en werd hij verslaggever bij de Morning Herald. Van 1916-1917 werkte hij als oorlogscorrespondent voor de Evening Sun. Van 1915-1923 voerde hij met George Jean Nathan de redactie van The Smart Set en van 1924-1934 was hij redacteur van The American Mercury die onder zijn leiding tot grote bloei kwam. Als criticus heeft Mencken moedig en baanbrekend werk gedaan. Hij uitte zijn waardering voor het werk van schrijvers die aanvankelijk miskend werden, zoals Sinclair Lewis, Sherwood Anderson, Willa Cather en Theodore Dreiser. Jonge, veelbelovende schrijvers moedigde hij aan. De veelzijdigheid van zijn belangstelling en activiteit blijkt uit de rij boeken die hij schreef: George Bernard Shaw: His Plays; The Philosophy of Friedrich Nietzsche; The American Language; The Days of H.L. Mencken; A Book of Prefaces; Treatise on the Gods; A Book of Burlesques; A Book of Calumny; In Defense of Women; Notes on Democracy; Making a President; Treatise on Right and Wrong; Minority Report en de series Prejudices. Samen met G.J. Nathan schreef hij twee weinig geslaagde toneelstukken. Van zijn Ventures into Verse, op Kipling geïnspireerde dichterlijke ontboezemingen, heeft hij zich later gedistantieerd. In zijn latere jaren toonde hij gewoonlijk slechts minachting voor dichters en poëzie, al wilde hij zichzelf geen poëzie-hater noemen. In zijn artikelen in The Smart Set en The American Mercury en in zijn boeken
| |
| |
keert hij zich op felle, sarcastische wijze tegen het christendom, de christelijke moraal, de democratie, het algemeen kiesrecht, de regering, het puritanisme en tal van andere zaken.
In Treatise on the Gods heeft hij op systematische wijze zijn opvattingen over de godsdienst weergegeven. Het lezen van dit boek is een teleurstellende ervaring. Het is voornamelijk een compilatie van andere werken en de beschouwingen die het bevat zijn zeer speculatief. Zijn stijl mist hier het flitsende, sarcastische van de korte notities. Irriterend is vooral dat hij zwijgt over de psychoanalytische theorie van de godsdienst, waarschijnlijk omdat hij hiervan geen kennis heeft genomen. Hierdoor heeft hij zichzelf de weg naar een werkelijk begrip van de godsdienst afgesneden. Maar zoals talloze intellectuelen van toen en nu moest Mencken niets van de psychoanalyse hebben. Hij vond het ‘kwakzalverij’ en ‘baarlijke nonsens’.
Mencken is sterk beïnvloed door Nietzsche, maar hij heeft hem helaas op vrij banale wijze geïnterpreteerd. De mensheid bestaat volgens Mencken uit ‘gentlemen’ en ‘domoren’. Dank zij hun superioriteit hebben de ‘gentlemen’ zich meester gemaakt van de aardse goederen. De inferieure lieden blijven geketend aan de ploeg en de machine en zijn jaloers en verbitterd op hen die boven hen staan. In een democratie trachten deze inferieure mensen de machthebbers van hun macht te beroven. In Menckens formulering: ‘Elke regering is in wezen een samenzwering tegen de superieure mens. Haar enige en voortdurende doel is om hem te onderdrukken en te fnuiken.’
Dit soort politieke en sociale ideeën kan men moeilijk serieus nemen. Over zijn Notes on Democracy schreef Edmund Wilson in The Shores of Light dan ook: ‘Met zijn felle onbuigzame geest is Mencken niet bij machte tot het medegevoel van de historicus, noch tot de objectiviteit van de geleerde en evenmin tot het subtiele denken van de filosoof. Zijn nieuwe boek kan niet beschouwd worden als een bijdrage tot de politieke wetenschap. Het is eenvoudig een van zijn “vooroordelen”, ditmaal
| |
| |
op groter schaal behandeld dan de andere.’
In zijn scherpe kritiek op het christendom en andere religieuze, theosofische en filosofische opvattingen heeft Mencken echter het gelijk bijna altijd aan zijn zijde. Hierin is hij ook op zijn best. Vooral door zijn werk The American Language, aangevuld met twee supplementen, zal zijn naam in Amerika blijven voortleven. Het is een standaardwerk en een onuitputtelijke bron van studiemateriaal.
Nadat hij een tijd lang min of meer in het vergeetboek was geraakt, valt er op het ogenblik een hernieuwde belangstelling voor hem te constateren. Er zijn pas enkele nieuwe biografieën over hem verschenen en in verschillende tijdschriften wordt aandacht aan hem besteed. In ons land is hij buiten de kring van vaklieden vrijwel onbekend gebleven. Er is nooit een boek van hem in het Nederlands vertaald. Een uitstekend overzicht van zijn werk geeft de door hemzelf samengestelde bloemlezing A Mencken Chrestomathy. Een selectie hieruit, aangevuld met citaten uit het na zijn dood verschenen Minority Report: H.L. Mencken's Notebooks heb ik hier vertaald. Hierbij is, om herhalingen te vermijden en ruimte te besparen, van sommige citaten alleen het meest essentiële gedeelte opgenomen.
Het feit dat een godvruchtig christen gelooft dat hij eeuwig zal voortbestaan, is nog geen bewijs dat dit zal gebeuren, hoewel het vaak als zodanig aangevoerd wordt. Zelfs al zouden alle mensen dit geloven, dan zou het nog niet waar zijn - misschien juist daarom niet. Dat men er zo hardnekkig aan vasthoudt, bewijst alleen maar dat de meeste mensen niet bij machte zijn om het begrip vernietiging te bevatten. Het idee gedurende korte tijd bewusteloos te zijn, kunnen ze vrij gemakkelijk bevatten, maar ze zijn absoluut niet bij machte zich een eeuwig durende bewusteloosheid in te denken.
Mensen zijn de enige dieren die er zich ijverig op toeleggen
| |
| |
elkaar ongelukkig te maken. Vermoedelijk is dit een van de goddelijke eigenschappen van de mens. Zoals uit het Oude Testament blijkt, besteedt Jahwe een groot deel van Zijn tijd aan pogingen om de activiteiten en de voorspoed van alle andere goden te gronde te richten.
Als de theologie werkelijk een wetenschap was, zouden haar beoefenaars zich naarstig wijden aan de studie van de z.g. parapsychologie. Maar slechts zelden vindt men een theoloog die belangstelling toont voor de pogingen om via objectieve gegevens te bewijzen dat de mens een onsterfelijke ziel heeft - het fundamentele postulaat van hun hele leer.
Ik vermoed dat ze afgeschrikt worden door de kwellende angst dat de parapsychologie er niet alleen niet in zal slagen om overtuigende bewijzen te leveren dat de mens na zijn lichamelijke dood blijft voortbestaan, maar dat zij misschien zelfs bewijzen zal vinden dat dit niet het geval is.
Ik ben een van de weinige gojim die zich werkelijk met de Talmud hebben bezig gehouden. Ik vermoed dat men nu van mij verwacht dat ik zal zeggen dat het een diepzinnig en indrukwekkend boek is dat waard is door alle gojim aandachtig bestudeerd te worden. Helaas zijn mijn bevindingen niet in overeenstemming met deze verwachtingen. Op enkele heldere passages na, lijkt het mij niet te onderscheiden van wartaal.
De voornaamste bijdrage die het Protestantisme aan het menselijk denken levert, is dat het op overtuigende wijze bewijst dat God een vervelende klier is.
Je begrijpt er niets van! Dit antwoord dat een Christian Scientist geeft die in het nauw gedreven is, krijgt men ook steeds van andere handelaren in onzinnige metafysische stelsels, zoals
| |
| |
bijv. de Thomisten. De communisten maken er voortdurend gebruik van. De metafysica is vrijwel altijd een poging om het ongelooflijke te bewijzen door een beroep te doen op het onbegrijpelijke.
De beperkingen van de mens zijn ook zichtbaar aan zijn goden. Jahwe schijnt al vanaf den beginne Zijn handen vol gehad te hebben aan de duivel. Zijn plannen met Adam en Eva vielen in duigen en Zijn plannen met Noach mislukten eveneens.
Zijn grootste mislukking kwam toen Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld zond om de mensen van zonde te verlossen.
Men kan zich moeilijk een plan voorstellen dat zo volkomen mislukt is.
Het christelijke godsbegrip vormt een bewijs temeer dat het christendom in wezen een Oosterse godsdienst is. De hemel is de plaats waar de hoogste beloning van de gelovige simpelweg hierin bestaat dat hij toegelaten wordt in de tegenwoordigheid van de Allerhoogste. Dit is een opvatting van volstrekt Aziatische oorsprong: toegelaten worden tot Zijn tegenwoordigheid is een teken van begunstiging. Een andere Oosterse opvatting is de heerschappij van de willekeur. Op deze manier worden de zeden en gewoonten van een Oosterse hofhouding overgedragen op het terrein van de onsterfelijkheid.
Het christendom zal niet alleen het modernisme, maar ook het fundamentalisme, een veel moeilijker aangelegenheid, overleven. Het zal blijven voortbestaan omdat het in de allereerste plaats een beroep doet op dat dromerige gevoel voor het poëtische dat bij alle mensen blijft hangen, op die elementaire sentimentaliteit die bij mensen wier geestelijke ontwikkeling stil is blijven staan - d.w.z. bij de doorsnee christen - versleten wordt voor de hartstocht naar het zoeken en kennen van de schoonheid.
| |
| |
Op den duur zullen we misschien een stadium in de menselijke evolutie bereiken waarin het ontkennen van de waarheid een misdaad zal zijn, en niet alleen misdaad, maar zelfs een oneerbare daad. Dit stadium werd voorzien door de man die enige tijd geleden in Harper's Magazine betoogde dat er een zedelijke plicht bestaat om intelligent te zijn.
Niemand neemt het een man kwalijk als hij meent dat zijn vrouw mooi is, maar het is onmogelijk om zijn afkeer te bedwingen jegens iemand die meent dat hij een onsterfelijke ziel bezit van onbepaalde gasvormige aard en dat deze ziel vierhonderd miljoen jaren nadat hij tot stof vergaan is, nog zal voortbestaan. Dit soort ideeën is niet alleen zeer duidelijk onjuist, maar ook in de ware zin van het woord aanstootgevend. Men kan ze niet horen verkondigen zonder een soort walging te voelen.
Wat voor functie vervult een dominee in de maatschappij?
Antwoord: Hij verdient de kost daar aan onnozelen te verzekeren dat hij hen van een denkbeeldige hel kan redden. Het is een bezigheid die nauwelijks te onderscheiden valt van die van handelaar die haarlemmerolie verkoopt tegen de reumatiek.
Wat een advocaat betreft, dat is in onze op geld beluste beschaving eenvoudig iemand die aan schurken leert hoe ze hun oplichterij zonder al te veel risico's kunnen bedrijven. Wat een arts betreft, dat is iemand die zijn leven lang bezig is om het leven te verlengen van mensen wier dood in negen van de tien gevallen een weldaad zou zijn voor de maatschappij.
Elke handicap - blindheid, kreupelheid of armoede - kan door een vastberaden geest overwonnen worden. De geschiedenis van de mensheid is een geschiedenis van juist dit soort overwinningen. Maar niemand kan de handicap van de domheid overwinnen. Iemand die gelooft in iets wat duidelijk onwaar is, is hopeloos.
| |
| |
Het vermogen van de mensen om elkaar te vervelen schijnt dat van andere dieren verre te overtreffen. Enkele van de hoogst gewaardeerde uitvindingen hebben geen ander zichtbaar doel, zoals bijv. een diner met meer dan twee personen, een episch gedicht en de wetenschap van de metafysica.
De mens kan niet stilzitten om over zijn lot in deze wereld na te denken zonder krankzinnig te worden. Daarom vindt hij methoden uit om niet over deze verschrikking te hoeven nadenken. Hij werkt. Hij speelt. Hij sticht een gezin en verspreidt zijn vloek over anderen. Steeds is datgene waardoor hij gedreven wordt eenvoudigweg het verlangen om zichzelf te verliezen, om zichzelf te vergeten, om aan de tragikomedie die hijzelf is te ontsnappen. In de grond van de zaak is het leven niet de moeite waard om geleefd te worden. Daarom denkt de mens kunstgrepen uit om het de moeite waard te maken.
Een van de lofwaardige bijprodukten van de Freudiaanse kwakzalverij is de ontdekking dat liegen in de meeste gevallen onvrijwillig en onvermijdelijk is, dat de leugenaar het evenmin kan vermijden als hij vermijden kan dat hij met zijn ogen knippert als het licht aanflitst of dat hij opspringt als er achter zijn rug een bom ontploft.
Een metafysicus is iemand die, wanneer men opmerkt dat twee maal twee vier is, wil weten wat men bedoelt met twee maal, wat met twee, wat met is en wat met vier. Omdat zij dit soort vragen stellen, leiden metafysici aan de universiteiten een leven van oosterse weelde en worden ze gerespecteerd als ontwikkelde en intelligente lieden.
De marxistische dialectiek is gewoon een soort theologie. D.w.z. het is een soort occulte hocus-pocus met als een van de voornaamste kenmerken dat gewone mensen het niet kunnen
| |
| |
begrijpen. Het lezen van een verhandeling van een van de grote denkers van het marxisme is werkelijk een vreselijke ervaring. Het betoog is vaak even gezwollen en fantastisch als een betoog van de aanhangers van Christian Science.
De metafysica vormt een toevlucht voor mensen die een sterk verlangen hebben om geleerd en diepzinnig te schijnen, maar die niets te vertellen hebben dat de moeite waard is. Hun speculaties hebben de mensheid nauwelijks iets verder geholpen dan die van de astrologen.
Mijn afkeer van de democratie als politieke theorie is, zoals elk menselijk vooroordeel, ongetwijfeld te wijten aan een innerlijk tekort, aan een gebrek dat veel minder aan de theorie ligt dan aan mijzelf. In dit geval is het zeer waarschijnlijk mijn onvermogen om jaloers te zijn.
Datgene wat mannen in hun egoïsme voortdurend ten onrechte beschouwen als een gebrek aan intelligentie bij vrouwen is slechts hun onvermogen om die grote hoeveelheid intellectuele trucjes, dat complex van onbeduidende feitjes, die verzameling van cerebrale clichés te leren beheersen die de voornaamste geestelijke uitrusting van de doorsnee man vormen. De hele geestelijke bagage van de gemiddelde zakenman en zelfs die van de gemiddelde intellectueel is buitengewoon kinderachtig.
Een schrijfster die genoeg bekwaamheid bezit om serieus genomen te worden, neemt haar helden nooit serieus. Van Jane Austen tot Selma Lagerlöf spreidt ze in haar karakterbeschrijving steeds een zekere mate van superieure gereserveerdheid, van een moeilijk verborgen spot ten toon. Ik kan mij geen enkele door een vrouw gecreëerde mannenfiguur herinneren die au fond geen uilskuiken is.
| |
| |
Vrouwen hebben het moeilijk in deze wereld. Hun enige troost bestaat in de zekerheid dat zij, als het dan al onmogelijk is om over de man te zegevieren het altijd mogelijk is om een man tot slaaf te maken en hem te kwellen. Dit besef wordt aangemoedigd wanneer men hun het hof maakt. Men hoeft geen grote schoonheid en geen aanlokkelijke partij te zijn om hierbij succes te boeken. Elke man is beter dan geen man.
De prostituée wordt tegenwoordig geminacht, niet omdat dit beroep werkelijk vernederend of zelfs maar onaangenaam is voor de vrouw die het uitoefent, maar omdat algemeen aangenomen wordt dat zij ertoe gedreven wordt door bittere noodzaak en in strijd met haar waardigheid en haar neigingen. In werkelijkheid is de prostitutie een van de aantrekkelijkste beroepen die er voor de vrouwen die het uitoefenen openstaan en houdt de prostituée in het algemeen van haar werk en zou zij niet graag willen ruilen met een winkelmeisje of kelnerin.
Ze hoeft lang niet zo hard te werken en haar werk is lang niet zo eentonig en frustrerend. Ook ontmoet ze een veel groter verscheidenheid van mannen die allemaal uit een maatschappelijke klasse komen die hoger is dan die waaruit zij afkomstig is.
Een van de motieven voor het huwelijk is het verlangen naar bezit, dat deel uitmaakt van het verlangen naar macht. Voor de doorsnee vrouw is een man een zeer kostbaar bezit en voor de doorsnee man is een vrouw dit eveneens. Geen enkel ander huisdier is zo nuttig en bevredigt zozeer de ijdelheid van de bezitter.
Wanneer een man trouwt, is dit slechts een teken dat het vrouwelijke talent voor overreding en intimidatie, d.w.z. het vrouwelijke talent om zich te handhaven in een wereld van tegenstrijdige ideeën en verlangens, de bekwaamheid en
| |
| |
intelligentie van de vrouw, hem gedwongen hebben om een min of meer afschuwelijk compromis te sluiten met zijn werkelijke neigingen en belangen.
Zonder een vrouw om hem te leiden en voor hem te denken vormt de man waarlijk een beklagenswaardig schouwspel: een baby met een snor, een konijn met de bouw van een oeros, een zwakke en belachelijke karikatuur van God.
Zelfs een zeer vluchtige blik in een katholieke verhandeling over moraaltheologie is al voldoende om aan te tonen dat in celibaat levende priesters een belachelijk overdreven en onjuiste opvatting hebben over de betrekkingen tussen de seksen. Deze opvatting komt in vele gevallen overeen met die van een puber.
Elk geschiedenisboek dat geschreven is door een erkend katholiek historicus, zoals bijv. Hilaire Belloc, zit vol stompzinnige fouten. Hij gaat van zulke absurde vooroordelen uit dat hij absoluut niet in staat is om zijn verhaal eerlijk te vertellen. Het is mij onmogelijk om de conclusies ten aanzien van Cromwell of Karel I serieus te nemen van een historicus die gedwongen is om te geloven en te verkondigen dat de hallucinaties van een boerendochter uit Lourdes werkelijk gebeurde feiten zijn.
Het is moeilijk om de geschiedenis van de godsdienstoorlogen die in Europa gewoed hebben te lezen zonder het gevoel te krijgen dat men zich in een wereld van psychopaten bevindt.
Waarom zou iemand die bij zijn verstand is zich er eigenlijk toe lenen om afgeslacht te worden ter wille van een kinderachtige en onbegrijpelijke twist over de transsubstantiatie, de verzoening, de onbevlekte ontvangenis of een andere soortgelijke metafysische fictie?
| |
| |
Het is de rampspoed van de mensheid dat haar geschiedenis voornamelijk geschreven wordt door derderangs figuren.
Een eersterangs figuur heeft maar zelden de aandrang om iets te boek te stellen en te filosoferen. Hij heeft de aandrang om te handelen. Het leven is voor hem een avontuur, niet een syllogisme of een lijkschouwing. Zodoende wordt de geschiedschrijving hoofdzakelijk overgelaten aan professoren, moralisten, theoretici, stommeriken. Slechts enkele historici, hetzij groot of klein, hebben enige bevoegdheid getoond voor de zaken die zij zich vermeten te beschrijven en te verklaren.
Alle fouten en onbekwaamheden van de Schepper bereiken hun climax in de mens. Van alle mechanismen is hij het slechtst geconstrueerd. Bij hem vergeleken is zelfs een zalm of een staphylococ nog een solide en efficiënt mechanisme. Hij heeft de slechtste nieren die de vergelijkende zoölogie kent, de slechtste longen en het slechtste hart. Neemt men in aanmerking welk werk ervan geëist wordt, dan zijn zijn ogen lang niet zo efficiënt toegerust als de ogen van een aardworm. Een fabrikant van optische instrumenten die zo'n lomp en onhandig instrument zou fabriceren, zou last krijgen met zijn klanten. Hij bevindt zich voortdurend in de positie van een schildpad zonder schild, van een hond zonder haar en van een vis zonder vinnen.
De opvatting dat de wetenschap dor is, is te wijten aan een gebrek aan fantasie van hen die deze opvatting propageren. Was er iets dors aan het werk van Koch? Of aan dat van Pasteur? Of zelfs aan dat van Darwin? Dezelfde mensen die dit argument aanvoeren, zijn gewoonlijk bereid om te geloven dat de theologie een rijke en aanlokkelijke wetenschap is of dat Marx en zijn volgelingen diepe denkers waren.
Een jongeman van zeventien jaar die geen dichter is, is gewoonweg een ezel. Hij is in zijn ontwikkeling blijven steken
| |
| |
in een stadium dat nog voorafgaat aan dat van het kikkervisje. Maar een man van vijftig die nog poëzie schrijft, is ofwel een ongelukkige die in zijn geestelijke ontwikkeling nooit de twintig gepasseerd is, of willens en wetens een pias die zich uitgeeft voor iets wat hij niet is, voor iemand die veel jonger en interessanter is dan hij in werkelijkheid is.
Wanneer schrijvers evenals sigarenmakers of kleermakers in grote, goed geventileerde fabrieken konden werken, met collega's om zich heen en een stroom van gebabbel over het werk om hen te amuseren, zou hun werk stukken gemakkelijker zijn. Maar het is een wezenlijk kenmerk van hun beroep dat zij hun vervelende en lastige bezigheden a cappella verrichten, zodat de verschrikkingen van de eenzaamheid zich voegen bij die van constipatie en andere beroepskwalen. Ik moet nog een schrijver tegenkomen die niet aan hypochondrie lijdt. Behalve de medici die altijd ziek zijn en bang zijn voor de dood, zijn de literatoren in deze maatschappij de meest kwistige gebruikers van pillen en drankjes en de trouwste klanten van de chirurgen.
Ik geloof dat ‘Huckleberry Finn’ van Mark Twain een van de grote meesterwerken van de wereldliteratuur is, dat het ‘Don Quichot’ en ‘Robinson Crusoë’ volkomen evenaart en dat het stukken beter is dan ‘Gil Blas’, ‘Tristam Shandy’, ‘Nicholas Nickleby’ of ‘Tom Jones’.
Wanneer men bedenkt dat de Nobelprijs toegekend werd aan zulke derderangs figuren als Benavente, Heidenstam, Gjellerup en Spitteler, terwijl Conrad gepasseerd werd, begint men iets van de verregaande en grove onwetendheid te begrijpen die er in deze maatschappij, zelfs onder betrekkelijk verlichte geesten, heerst. Eén ‘Lord Jim’ is als menselijk document en als kunstwerk meer waard dan alle werken die er sinds de tijd van Ramses II door alle Benaventes en Gjellerups te zamen geproduceerd zijn.
| |
| |
Eens, nadat ik mij door zo'n zestig à zeventig bundels slechte poëzie had heengeworsteld, heb ik mijzelf beschreven als een poëzie-hater. Deze kwalificatie was en is absurd.
In werkelijkheid geniet ik evenveel van poëzie als de eerste de beste lezer - als ik ervoor in de stemming ben. In wat voor stemming echter? Kort gezegd, in een stemming van geestelijke vermoeidheid, een stemming van opstandigheid tegen het onoplosbare raadsel van het bestaan, een stemming van walging en wanhoop. In die stemming is poëzie een prachtig geneesmiddel. Het is een vlucht uit het bestaan, evenals de godsdienst, de alcohol of een aardig meisje.
Datgene waardoor Beethoven uitstak boven de oude meester (Haydn) was eenvoudig zijn grotere waardigheid als mens. De gevoelens die Haydn op muziek zette, waren de gevoelens van een plattelandsdominee, van een vrij beschaafde effectenmakelaar. Als hij huilde, huilde hij met de tranen van een vrouw die weer een nieuwe rimpel op haar gezicht ontdekt heeft.
Als hij blij was, was hij blij zoals een kind op kerstmorgen.
Maar de gevoelens die Beethoven op muziek zette, waren de gevoelens van een god. Er was iets olympisch in zijn grommen en razernij en er was een zweem van hellevuur in zijn vrolijkheid. Hij is nooit liefelijk en romantisch, hij plengt nooit conventionele tranen, hij neemt nooit een theatrale houding aan. Hij is een groot tragisch dichter en als alle grote tragische dichters is hij geobsedeerd door het besef van de ondoorgrondelijkheid en zinloosheid van het bestaan. Vanaf de Eroica wijkt hij zelden af van dit thema.
|
|