amalgama van activistisch nationalisme en libertair proudhonisme is gebleven, waarin zowel de nationale Jacobijnse traditie als de internationale invloed van Bakoenin doorwerkten.
De houding van ‘de grote schrijvers’ ten opzichte van de Commune is opmerkelijk negatief geweest. Taine, Flaubert, George Sand, Huysmans, Gobineau, de Goncourts, Dumas, Catulle Mendès, Hector Malot, Leconte de Lisle, Alfred de Vigny, zelfs Emile Zola en tal van anderen gaven uiting aan hun afkeur tegen de Commune in een vocabulaire, waarvan Paul Lidsky in zijn recente studie ‘Les écrivains contre la Commune’ (Maspéro) verbijsterende voorbeelden geeft. En toch waren dit voor een deel dezelfde ‘sociaal-bewogen’ auteurs, die zich in 1848 vierkant áchter de revolutie plaatsten - Jean Pommier: ‘Les écrivains devant la revolution de 1848’ (Presses Universitaires) - of in 1894 éven solidair áchter Dreyfus - Cecil Delhorbe: ‘Les écrivains et l'affaire Dreyfus’ (Attinger). Merkwaardig genoeg inspireerde de Commune een aantal dichters van rang wél positief: Hugo, Verlaine, Rimbaud.
Tot de nog tamelijk gematigde anti-Commune auteurs behoorde ook Edmond de Goncourt, die met zijn broer Jules in tal van werken toch blijk had gegeven van zijn ‘sociaal-kritische’ instelling. Uit het befaamde ‘Journal’ van de Goncourts, dat Edmond na de dood van zijn broer - 20 juni 1870 - alléén voortzette, heeft Jenny Tuin een aantal fragmenten geselecteerd en vertaald, die een beeld mogen geven van de gedachtenwereld van een de Commune wantrouwende, niettemin ‘sociale’ schrijver. Lidsky verklaart in zijn voornoemde boek de houding van de schrijvers tégen de Commune voor een deel uit de teleurstellingen over de mislukte revolutie van 1848, waarin ze zo heilig hadden geloofd en het vrij massieve partij kiezen daarná van het volk vóór de dictatuur van Napoleon de Derde. De houding van de schrijvers had veel weg van wat Bernanos eens ‘la grande peur des bien-pensants’ heeft genoemd. Ik hoop er in een later artikel uitvoeriger op terug te komen.