Maatstaf. Jaargang 19
(1971-1972)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
edmond de goncourt
| |
Zondag 19 maartDe kranten van vanmorgen bevestigen de fusillering van Clément Thomas en generaal Lecomte. Je zou er genoeg van krijgen Fransman te zijn, je voelt het vage verlangen om een vaderland te gaan zoeken waar de kunstenaar in een rustige sfeer kan denken en niet elk ogenblik wordt gestoord door de stompzinnige agitaties, door de domme stuiptrekkingen van een destructieve proletarenbende. Om me heen in de trein wordt verteld dat het gehele leger zich op Versailles terugtrekt en dat Parijs in de macht is van de opstandelingen. Als ik in de rue Caumartin aan Nefftzer vraag wat de nieuwe regering is, voegt hij me toe, met zijn wrattige gezicht waarop het leedvermaak om onze tegenspoeden te lezen staat: ‘Jullie hebt Assi!’ Er ligt iets wezenloos op de gezichten van de Parijzenaars; en grote groepen staan door de doorkijk van de rue Le Peletier en de rue Laffitte omhoog te staren naar Montmartre en zijn kanonnen. Hugo, die ik tegenkom met een zoontje van Charles aan de hand, zegt tegen een vriend: ‘Ik geloof dat het verstandig zou zijn aan een kleine bevoorrading te denken!’ Op de boulevard Montmartre vind ik eindelijk de namen | |
[pagina 34]
| |
aangeplakt van de nieuwe regering, namen zo onbekend dat het op een mystificatie lijkt. Na de naam Assi is de minst onbekende naam die van Lullier, een notoire gek. Dit aanplakbiljet betekent voor mij de definitieve dood van de Republiek in Frankrijk. Het experiment van 1870, uitgevoerd met de maatschappelijke bovenlaag, is treurig geweest; dit laatste, uitgevoerd met de heffe des volks, zal het einde zijn van deze regeringsvorm. Jazeker, de Republiek is een mooie hersenschim van ruimdenkende, edelmoedige, onbaatzuchtige geesten; hij is niet te verwezenlijken met de lage en kleinzielige hartstochten van het Franse gepeupel. Bij hen betekenen Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap slechts knechting of dood van de hogere klassen. Ik ontmoet Berthelot, die door de huidige gang van zaken terneergeslagen en als gebroken is. Hij neemt me mee naar de TEMPS, waar we, in afwezigheid van de redactie en onder het lawaai van de draaiende persen, onze wanhoop uitspreken over dit zieltogende Frankrijk. We zien in wat er gebeurt, in de gewelddadigheden van het ogenblik, een uitgezochte kans voor het extreme element van wat op het moment de boventoon voert, een uitgezochte kans voor de graaf van Chambord. Berthelot is bovendien bang voor hongersnood. Hij is pas door La Beauce gekomen, waar door het gebrek aan paarden de gerst op straat ligt. Ik loop in de richting van het Stadhuis. Een man met een brochure in de hand roept: Trochu ontmaskerd en in zijn hemd gezet. Een venter van de AVENIR NATIONAL schreeuwt: Arrestatie van generaal Chanzy.Ga naar voetnoot1 De kade en de twee grote straten die naar het Stadhuis voeren zijn door barricades afgesloten, met daarvóór kordons van nationale gardes. Je krijgt een gevoel van walging bij het zien van hun domme en abjecte tronies, waarop zegepraal en | |
[pagina 35]
| |
dronkemansroes een soort liederlijke glans brengen. Om de haverklap zie je ze met scheefgezakte kepi uit de half openstaande deuren van de wijnhandels komen, de enige winkels die vandaag open zijn. Rondom die barricades een samenraapsel van straatfilosofen en dikke burgermannetjes van twijfelachtig allooi, die aan de arm van hun echtgenotes een stenen pijp lopen te roken. Aan de toren van het Stadhuis een rode vlag; en daaronder het gekrioel van een gewapende volksmassa achter drie kanonnen. Op de terugweg lees ik op de gezichten een wezenloze onverschilligheid, soms een droefgeestige ironie, vaker nog een verbijstering, en boven de hoofden de vertwijfeld zwaaiende armen van oudere heren, die zachtjes praten met een voorzichtig spiedende blik om zich heen. | |
Zaterdag 1 aprilIets staat me tegen in deze regering van geweld en allerhande uitersten: dat is haar sullige berusting in het vredesverdrag, haar laffe onderwerping aan de onterende voorwaarden, haar - als ik het zeggen mag - bijna vriendschappelijke houding tegenover de Pruisen. De voorlopige vredesakkoorden, ziedaar het enige voldongen feit dat genade vindt in de ogen van deze mannen die bezig zijn alles omver te werpen, - en zulks zonder dat iemand protesteert. God verhoede dat ik het vraag, maar het verbaast me en ik kan niet begrijpen dat in dit moment van gisting, van kolkende razernij, er niet een klein deeltje van de algemene opwinding is dat zich dol en redeloos tegen de Duitsers keert. Ik constateer met droefheid dat in de tegenwoordige revoluties het volk niet meer vecht voor een woord, een vlag, een beginsel, voor de een of andere overtuiging, die van de dood der mannen een onbaatzuchtig offer maakt. Ik constateer dat vaderlandsliefde een verouderd begrip is. Ik constateer dat de huidige generaties slechts in opstand komen voor de bevrediging van louter materiële belangen en dat het vandaag de dag alleen omwille van | |
[pagina 36]
| |
slemperijen en braspartijen is dat zij bereid zijn heldhaftig hun bloed te geven. Vandaag vecht het Franse volk om gratis zijn wijntje te drinken; morgen zal het vechten om zich de spaarduiten van de bourgeoisie toe te eigenen. | |
Maandag 22 meiIk kan niet in huis blijven, ik moet zien, weten. Als ik buiten kom, vind ik alle mensen verzameld onder de koetspoorten; het is een opgewonden, gonzende, hoopvolle menigte waarin enkelen het reeds wagen de koeriers na te jouwen. Opeens ontploft een granaat op de Madeleine, en alle bewoners trekken zich onmiddellijk in hun huizen terug. Ter hoogte van de nieuwe Opera kom ik een soldaat van de nationale garde tegen die met een gebroken dij wordt weggevoerd. Op het plein wordt in zeer dun gezaaide groepjes verteld dat de troepen van Versailles bij het Industriepaleis zijn. Demoralisatie en ontmoediging staan te lezen op de gezichten van de gardesoldaten die bij kleine groepjes terugkomen, zichtbaar uitgeput en beschaamd. Ik loop bij Burty aan en we gaan dadelijk weer naar buiten om de aanblik van Parijs in ons op te nemen. Er is een oploopje voor de etalage van de banketbakker aan het Beursplein, waar een granaat is ingeslagen. Op de Boulevard, voor de nieuwe Opera, is een barricade opgeworpen van met aarde gevulde tonnen, welke barricade wordt verdedigd door enkele mannen met een weinig vastberaden voorkomen. Op dat moment komt een jongeman aangerend die ons meedeelt dat de legers van Versailles bij de kazerne van de Pépinière zijn. Hij is gevlucht toen hij, bij het station van Saint-Lazare, mannen naast zich zag neervallen. We lopen de Boulevard op. Onafgemaakte barricades voor de oude Opera, voor de poort van Saint-Martin, waar een vrouw met een rode koppelriem om straatstenen loswrikt. Overal woordenwisselingen tussen de burgers en de gardesoldaten. Van het strijdveld keert een klein peloton nationale garde terug, | |
[pagina 37]
| |
waaronder een kind met zachte ogen, die een flard stof aan zijn bajonet heeft hangen, - de pet van een regeringssoldaat. Steeds in groepjes, trekt de droefgeestige stroom voorbij van somber kijkende nationale gardes die de strijd opgeven. Een volslagen wanorde. Geen enkele hogere officier om orders te geven. Over de hele lengte der boulevards niet één lid van de Commune, herkenbaar aan zijn sjerp. Een verdwaasde artillerist loopt in zijn dooie eentje achter een groot koperen kanon, dat hij niet weet waar naartoe te brengen. Van tijd tot tijd de witte rookpluim van een kanon dat links van Montmartre vuurt. Opeens stuift, te midden van de wanorde, te midden van de ontreddering, te midden van de vijandigheid van de menigte, een ruiter voorbij, met losgeknoopte jas, zijn hemd wapperend in de wind, zijn gezicht vuurrood aangelopen van woede, met zijn gesloten vuist op de hals van zijn paard slaand, - een forse, alledaagse kerel, prachtig in zijn heroïsche verfomfaaidheid. We lopen naar huis terug. Telkens komen van de Boulevard af luide geruchten tot ons van ruzies en gevechten van burgers die in opstand beginnen te komen tegen de nationale gardes, welke laatsten hen ten slotte onder luid gejouw arresteren. We klimmen naar de glazen uitkijktoren boven het huis. Een grote witte rookwolk bedekt de hele hemel, in de richting van het Louvre. Er is iets angstwekkends en geheimzinnigs in die veldslag die ons omringt, in die bezetting die zonder gerucht naderbij komt en die zonder strijd schijnt te verlopen. Ik kwam Burty een bezoekje brengen en nu zit ik hier gevangen, tot wanneer? Ik weet het niet. Men kan niet naar buiten. De mensen die de nationale garde op straat vindt worden bij de troepen ingelijfd ofte werk gesteld aan de barricades. Burty gaat stukken uit de CORRESPONDENTIE, IN DE TUILERIEËN AANGETROFFEN zitten overschrijven, en ik verdiep me in zijn OEUVRE VAN DELACROIX, bij het geluid van de steeds dichterbij vallende granaten. Weldra klinken de ontploffingen van alle kanten en heel dichtbij. | |
[pagina 38]
| |
Van het huis in de rue Vivienne, aan de andere kant van de straat gelegen, is het tuinhuisje verbrijzeld. Een andere granaat vernielt de straatlantaarn tegenover ons. Ten slotte ontploft een laatste tijdens het avondeten aan de voet van het huis en doet ons op onze stoelen schudden. Men heeft een bed voor me opgemaakt, ik werp me er geheel gekleed op. Onder de ramen het lawaai en de stemmen van dronken gardesoldaten, die voortdurend een schor Qui vive? toeroepen aan alles wat voorbij komt. Bij het daglicht val ik in een door nachtmerries en knallen gestoorde slaap. | |
Vrijdag 26 meiLopend langs de spoorlijn bij het station van Passy zie ik een menigte soldaten, met tussen hen in mannen en vrouwen. Ik stap over de gebroken afrastering en bevind me aan de kant van de laan, waar de gevangenen klaar staan om naar Versailles te vertrekken. Het zijn er heel wat, want ik hoor een officier, terwijl hij de kolonel een papier overhandigt, halfluid zeggen: 407 waaronder 66 vrouwen. De mannen zijn in rijen van acht verdeeld en aan elkaar gebonden met een touw dat om hun pols knelt. Ze staan daar zoals men hen heeft aangetroffen, de meesten zonder hoed, zonder pet, hun haren tegen hun voorhoofd en hun gezicht geplakt door de motregen die sinds vanmorgen neervalt. Er zijn mannen uit het volk die zich van hun blauwgeruite zakdoek een hoofddeksel hebben gemaakt. Anderen, geheel doorweekt door de regen, houden tegen hun borst een dunne overjas gedrukt waarin een stuk brood een bult vormt. Het zijn mensen uit alle standen, arbeiders met harde koppen, ambachtslieden in kielen, burgers met socialistenpetten op, nationale gardes die geen tijd hebben gehad hun broek te verwisselen, twee lijkbleke liniesoldaten, - domme, woeste, onverschillige, zwijgende gezichten. Bij de vrouwen hetzelfde allegaartje. Naast de vrouw in halsdoek ziet men vrouwen in zijden japonnen. Men onderscheidt | |
[pagina 39]
| |
burgeressen, arbeidsters, lichtekooien, waarvan er een als nationale garde is verkleed. En te midden van al die gezichten steekt het bestiale hoofd af van een schepsel wier gelaat voor de helft uit een blauwe plek bestaat. Geen van deze vrouwen heeft de apathische berusting van de mannen. Op hun gezichten staat woede of sarcasme te lezen. Velen hebben een waanzinnige gloed in hun ogen. | |
Maandag 29 meiIk lees, op alle muren aangeplakt, de proclamatie van Mac-Mahon, waarin wordt meegedeeld dat alles gisteren om vier uur was afgelopen. Vanavond begint men de beweging te horen van het herboren Parijse leven, zijn gemurmel als van een verre branding; de uren vallen niet meer in de stilte van een woestijn. | |
Woensdag 31 meiUit alle ramen de driekleur; op alle rijtuigen de driekleur. De kelderraampjes van alle huizen gesloten en dichtgemetseld. Op de straatstenen die weer op hun plaats worden gebracht de zwerm der Parijzenaars die in reiskostuum weer bezit nemen van hun stad. Het is goed. Er heeft noch een verzoening noch een vergelijk plaats gevonden. De ontknoping is gewelddadig geweest. Een kwestie van pure overmacht. De ontknoping heeft de geest van laffe compromissen uitgeschakeld. De ontknoping heeft het vertrouwen hersteld in het leger, dat in het bloed van de Communards heeft geleerd dat het nog tot vechten in staat was. Ten slotte is de aderlating een eenzijdige aderlating geweest; en aderlatingen als deze, waarbij het vechtlustige deel van een bevolking wordt gedood, schuiven de nieuwe revolutie een lichting verder op. Het zijn twintig jaren rust die de oude maatschappij voor zich heeft, als het gezag alles durft wat het op het ogenblik kan durven. |
|