| |
| |
| |
wim zaal
brieven van ernest michel (I)
De geschriften van Ernest Michel (1899-1960) kent men alleen nog van horen zeggen; zijn schilderijen begint men pas nu te ontdekken; zijn innerlijke ontwikkeling, religieus en in het verlengde daarvan ook politiek, is nagenoeg onbekend. Ook dr. Joosten en ikzelf steunden in onze boeken over het Nederlandse fascisme in hoofdzaak op de gedrukte stukken, die erg onvolledig zijn, zoals blijkt uit de grote hoeveelheid brieven die mevrouw H. Michel-Ypma nu ter beschikking heeft gesteld. Bij mijn keuze daaruit heb ik de weinige brieven die reeds in mijn boek De Herstellers staan afgedrukt, niet nogmaals opgenomen. Ernest Michel werkte in de jaren twintig mee aan fascistoïde tijdschriften (Opbouwende Staatkunde, De Bezem) en debuteerde in 1928 als dichter; zijn voornaamste bundel werd Extazen (1938). Zijn algemene bekendheid berustte vooral op zijn geestdriftige, soms opruiende pamfletten (zoals Neo-Communisten, typerend voor de revolutionaire jonge katholieken van die tijd) en zijn werkzaamheid in het Verdinaso, het Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen. Zijn snel ontvlamde geestdrift sloeg in de regel spoedig om: als hij de zwakheden van een stelsel had ontdekt, kon hij het even heftig gaan bestrijden als hij het voordien gepropageerd had. Zo ook in dit geval.
...Evenmin als je zoudt begrijpen dat ik van mening ben geworden (verduidelijkt en versterkt in Italië) dat men feitelijk geenszins bijvoorbeeld communistische ideeën en ‘idealen’ uitroeit met laarzen en geweren, al heeft het de schijn van wel. Evenmin zou je verstaan hoe ik van mening ben geworden, dat
| |
| |
fascisme in zich niet een aristocratie is, doch evengoed een echte democratie, een fysieke massabeweging, die even willekeurig en zelfs bewuster-willekeurig is als al het andere, en die slechts met een louter uitwendige orde veel licht en veel geest doodt. Is het ‘communisme’ politiek als een dwaasheid te achten, een ‘ideële communist’ nochtans in al zijn ongeordendheid en naïviteit, ja zelfs in al zijn begrijpelijke en verschrikkelijke, zijn smartelijke wraakzucht en ‘grand-soir’-apocalypsie, meen ik meer in het christendom te staan, dichter bij het Rijk der Hemelen, dan een ‘ideële fascist’. Ik geloof m.a.w. helemaal niet aan dat ‘positieve christendom’ met het zwaard. () Ik meende alles het beste samen te vatten met te schrijven, dat de ‘aspiraties van het Verbond - en van gelijk welke politieke beweging - niet de mijne zijn en als zodanig mijn leven leeg laten’, iets, dunkt mij, waar verder niet over te discussiëren valt, dan in zoverre het Verdinaso in de volheid van zijn bereiken natuurlijk van mening blijft, dat het geheel en rechtens ook over mijn leven beschikken kan naar goeddunken en dat ik - één mier uit de gulzige massa - verder zelf niets te denken heb, en die ‘leegte’ dan maar heb aan te vullen met de 17 artikels des Programs van het Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen. (Aan een Verdinaso-wriend, 26 juni 1937)
Het fascisme oefent genoeg invloed uit op de laatste resten rudimentair christendom die nog in Europa aanwezig zijn, om het geheel te assimileren en te vernietigen. () Het fascisme zie ik niet anders dan als des mensen Schone Boosaardigheid. Als zodanig oefent het ook zijn machtige en waarlijk monsterachtige invloed uit op alle teleurgestelde ‘christenen’. Daarom zie ik het fascisme, gelijk ik je al eens eerder meedeelde, slechts als een laatste fase, als een einde. En niet als een begin. De Europeaan is hiermede in zijn hoogste staat van kultuur-zonder-God gekomen (ook al neemt hij nog alle Evangeliën, de Bijbel en de Sacramenten van de Kerk mee). Hij bereikt nu zijn hoogste graad van niet-mens, van niet-bestaan. (Aan Hans Klomp,
| |
| |
11 mei 1938)
Toch had Michel grote verwachtingen van een nieuwe tijd, toen de Duitsers Nederland binnenvielen. Vanuit Amsterdam schreef hij zijn vrouw:
Veel steriele wanhoop en doodsangst zie ik om mij heen, geslagenheid uit het evenwicht (dat nimmer aanwezig was) van een verlaten mensdom, dat niet het minste inzicht heeft gehad, noch heeft, van het onvermijdelijk komend Europa. () Ik weet nu echter dat thans eindelijk onze tijd komt, een harde tijd, maar een schóne tijd. Er zal tenminste leven en begeestering komen voor allernaaktste realiteiten. Het oude heeft afgedaan (had voor mij al lang afgedaan) en het onze, het toekomstige, vangt uiteindelijk, hoe ook, aan. En daar in ieder geval ben ik blij en verlicht om. Ik hoop dat het met jullie allen goed is verder, en vooral dat je zelf de dingen ook eens wat reëler bent gaan zien dan al die theoretische paters-sof die het leven onleefbaar heeft gemaakt. Voor mij staat reeds lang vast dat dogma een fictie is die precies zoveel met Christus en christendom te maken heeft als levenloosheid met leven. (25 mei 1940)
En als je christendom wilt beleven: erkennen dat we een leven lang bedonderd werden, en dat ook de mysterieuze pracht en macht der Duitse wapenen door God in handen is gegeven aan een volk waar Hij het Zijne mee blijkt voor te hebben tegen een totaal gedegenereerd en verschijnheiligd en verworden Europa. (30 mei 1940)
In het najaar sloot Michel zich, zoals ook andere oud-dinaso's, bij de NSB aan, wat de toch al bestaande vervreemding van zijn vrouw vergrootte.
Ik wist in september 1939 reeds dat Hitler het zwaard der gerechtigheid in handen had om de demoon der democratie (dat
| |
| |
is de demoon van het baarlijke Europese farizeïsme) te vernietigen. En daar ben je alleen bang voor, omdat het je eigen farizeïsme aantast en geen levensruimte meer laat, omdat het ontmaskert en al dat zelfbedrog fouilleert tot in zijn geheimste plooien, omdat heel die vegetatie van steriele zelfverneukerij allereerst weer tot de natuurlijke orde van het door God geschapen leven roept; omdat het de steriele isolatie tot de levensgemeenschap oproept; omdat het van heel de steriele rijkdom van dit land daadwerkelijke offers eist in luxe en zelfs in eten en drinken, in vrije tijd en in ‘zelfbepaling’; omdat het vrijheden aan banden legt en zelfs zwijgen kan gebieden. Allemaal dingen waar jij alleen maar voor voelt als een Ignatius ze eist (maar zonder dat ze opgevolgd behoeven te worden en zonder dat ze überhaupt opgevolgd wórden), doch die je afkeer hebben zodra het hoofd van een volksgemeenschap ze eist, wijl ze dan opgevolgd moeten worden en dat nog wel terwijl de onopgevoede massa van het ogenblik ze nou net evenmin lust als de even onopgevoede paters, de nonnen, jezelf, je familie en de andere offervaardige christenen. (26 juni 1941)
Ik kan er niet meer opkomen wíe het in godsnaam was die mij dezer dagen vertelde dat je mij ergens over zoudt willen spreken. Nu tref je het heel slecht, want ik ben bijna deze hele week op reis of in touw. Maandag ben ik op het bureau, maar ik heb absoluut geen tijd omdat ik twee nieuwe medewerkers erbij krijg die ik goed hun taak moet aanwijzen en uiteenzetten. Dinsdag en woensdag ben ik in Den Haag voor besprekingen met Kultuurkamer, Rijkscommissariaat en Blokzijl. Donderdagochtend ben ik even op het bureau, maar geen tijd wijl ik twee priesters moet ontvangen. Vrijdag heb ik de hele dag conferenties en ontvangsten voor de landelijke pers. En zaterdag en zondag moet ik naar Limburg. (13 september 1941)
Op Van Geelkerkens initiatief werd Michel in november 1941 zijn ontslag uit de NSB aangezegd, omdat hij in zijn denkbeelden niet
| |
| |
de zuivere lijn en discipline aanhield. En er was nog iets:
In die tijd werd er veel gesproken over de noodzakelijke ve vanging van de burgemeester van Nijmegen. Op een gegeven moment gingen er binnen de Beweging in Nijmegen stemmen op die mij als toekomstige burgemeester noemden. Toen een der leden geld voor mij wilde lenen, is dit inderdaad gebeurd op de mededeling, dat ik burgemeester van Nijmegen zou worden en ter voorbereiding daarvan geld nodig had. Ik erken dat dit een grote fout was. (Aan Mussert, 14 november 1941)
In februari 1942 vertrok Michel naar Berlijn om daar het blad Van Honk te redigeren, voor de Nederlandse arbeiders in Duitsland.
Ik heb hier wel zeer hard, maar tegelijk zeer mooi werk. Het blad tot het lezenswaardig eigendom te maken van 180 duizend Nederlandse arbeiders vergt een vaderlijke blik op alles. Ik ben dan ook tegelijk veel op reis door geheel Duitsland tot Wenen en Danzig toe om er de Lagers te bezoeken en zelf alles in ogenschouw te nemen, want het leven schept men niet achter een lessenaar dan na zelf ervaren te hebben. () Maar ik ben altijd met de weinigen geweest, met de grote opgave, met het zijn ziel verliezen, waar jij altijd met de menigte en de gemakkelijken en goedkopen geweest bent. (Aan zijn vrouw, 1942)
Alleen moedige mensen (en dus ook moedige vrouwen) zijn in staat te ‘houden’ van pioniers, spits-afbijters en revolutionairen, zijn in staat de nieuwe mens aan te doen en heel de smartelijke evolutie daarvan te ondergaan, hun taak op te nemen en door alle kleine en grote wederwaardigheden heen te worstelen met immer die ene en uiteindelijke waarheid voor ogen. (Aan zijn vrouw, 19 april 1942)
Op 31 oktober kreeg Michel ontslag omdat zijn blad ‘te Duits’
| |
| |
zou zijn geweest. Teruggekeerd naar Nederland (Den Haag) zag hij de toekomst somber in, getuige zijn brieven aan zijn oude Verdinaso-vriend Ernst Voorhoeve.
Ja, in de politiek is het hier de grootste sof denkbaar. Alles is verlamd. Algemene paralyse, waarje ook komt. Een arrogante onderwereld-burgerij regeert overal. En de rest leeft in volslagen bolsjewisme van wie-doet-me-wat. Het is alles een soort autoritaire wanorde geworden. En de ‘regeerders’ lopen met opgeheven hoofd en zwarte neusgaten in de wind (als de nog niet ontvleesde dood) het ‘Nederlandse volk’ te spelen. De ‘revolutie’ werd een deerne. Toen ze zwanger was, ging ze naar de aborteuse, maar ja ... (27 oogst 1943)
Immers die hele NSB-propaganda heeft nu niet de minste zin meer. De NSB is toch totaal uitgespeeld in Nederland. Ook als Duitsland wint (wat hard te hopen is) zal Mussert hier nimmer iets betekenen, hij zal dan zelfs heel gauw moeten verdwijnen. (12 december 1943)
Weer zonder een enkele sou. Ik eet zo nu en dan wel bij Hans Klomp. Mijn leven is totaal een bedelaarsbestaan geworden. Nieuwe dichtbundel naar het departement gezonden. Intussen voel ik me ook fysiek beroerd de laatste tijd, soms zelfs héél beroerd. Als je een paar dagen hongert, weet je dat je dan allerlei mooie-dwaze hallucinaties krijgt? (4 grasmaand 1944)
Het departement verbood publikatie van die bundel Blond Bloed: in de hele oorlog is geen enkele boekuitgave van Michel tot stand gekomen. Toen het einde naderde werd hij geëvacueerd naar Oudebildtzijl, waar hij de bevrijding meemaakte en voor de Canadese troepen een huldetoespraak hield. De mededeling daarvan in de pers vestigde de aandacht op hem en hij werd vastgezet.
Ik wil alle consequenties voor mijn idealen dragen. Mijn religieuze
| |
| |
en sociale idealen kan niemand en niets mij ontnemen. Ik blijf bij het ideaal van Paulus dat ik geestelijk het recht heb alles te onderzoeken en alles te beleven en het goede te behouden. Het heeft mij wel verwonderd dat, ofschoon ik reeds sinds 1941 nergens meer lid van was en ik mij uitsluitend op religieus terrein bewoog, men mij toch gevangen heeft gezet. () Nu heb ik in het laatste jaar er al voortdurend over nagedacht om na de oorlog zo mogelijk naar Brits-Indië te gaan om de wijsheid der Brahmanen en de religie van Ghandi nader te kunnen bestuderen en te confronteren met de wijsheid van het Evangelie. De Hindoegeschriften hebben mij zeer bezig gehouden. Tijdens mijn evacuatie hier in Oudebildtzijl vond ik de rust om een nieuw boek te schrijven, een studie: Leringen tot Eenheidsstreving, waarin ik tracht de oosterse en de westerse mystiek via Eckhart te verbinden. () Eckhart is nog altijd mijn geestelijke leider. Het is de grootste, helderste en diepste mystiek die ik ooit ben tegengekomen. De oud-indische mystiek heeft echter de grootste en beproefdste techniek ter contemplatie, waar zelfs de Spaanse Johannes a Cruce veel van geleerd moet hebben. (Aan zijn vrouw, juli 1945)
In december 1945 kon Michel naar zijn huis in Malden terugkeren.
Naast de vreugde die toch diep-in altijd in mij leeft en immer bij mij is, ben ik treurig. Ik zit als op puinhopen. Alles is weg, behalve de wereld, en een lied in mijn ziel voor Hem die alles gemaakt heeft en alles heeft afgebroken. Maar er is een leegte in deze wereld die niemand kan aanvullen. En ik zie uit ergens naar het licht der Rede, en ik vind het niet. De wereld wordt koud en eenzaam, als het ware betaald, hard betaald met zware Amerikaanse munten. Maar nog steeds staan Johannes en Maria onder het kruis dat met zijn oneindige armen de wereld bijeenhoudt. Hoe ik mij thuis voel? Ik weet het niet. Ik ben als een gehavend galjoen dat uit verre strijd met hoge zeeën eindelijk
| |
| |
weer in een oude veilige haven voer. De hoge masten zijn gebroken. Slechts een kleine felle wimpel staat als een zonfragment op de voorplecht. Hier op de drempel der woning zwaait een Engel met een kostbaar wierookvat voor de Allerhoogste. Verder is het stil. Ik kijk naar de sterren, maar zeg niets, want herinner mij Jozef die over zijn droom der sterren sprak en hij werd door zijn broeders in een put gegooid en verkocht naar Egypte. Zo is het nog in deze wereld: men moet over zijn droom der sterren zwijgen. (Aan René Klinkenbergh, omstreeks Kerstmis 1945)
Diep in mijn hart blijf en ben ik toch nog een stille, schoon kapotgemaakte, idealist. Jarenlang heb ik in dit land en onder dit volk rondgelopen als een treurige en als een hongerende over de puinhopen van dit christendom. Nooit zal ik kunnen zeggen welk een witte honger mij heeft opgegeten. Daar zijn geen woorden voor. En toch heb ik Hem nimmer willen bidden dat Hij die honger van mij wegnam, als beseffend dat Hij er Zijne bedoeling mede had. Maar wel heb ik met Hem gestreden - ik geloof om Zijn eigen Liefde. Ik betreur niet, gevangen gezeten te hebben, ofschoon ik ook alle bitterheid ervan doorproefd heb. () Ik geloof niet dat men de vele werkelijke idealisten en overtuigde strijders (van de eenvoudigste mensen tot vaak de grootste en schoonste intellectuelen) ooit van hun ‘schuld’ of van hun ‘verraad’ zal kunnen overtuigen, ook al mochten en mogen zij in veel gedwaald en gefaald hebben. Naar wat ik gezien en meegemaakt heb, geloof ik niet dat alle bunkerstraffen en stille uithongeringen, vernederingen en verleugeningen daartoe in staat zijn. (Aan Pieter van der Meer de Walcheren, 19 februari 1946)
Inderdaad, mijn hele leven staat in het teken dier tragiek. Mijn tragiek juist is dat ik zo verlang naar de alles overstegen-zijnde puurheid, en ze nimmer bereik. (Aan ds. Bremer, 11 januari 1946)
Nog eenmaal zag hij, in een lange brief aan Ernst Voorhoeve, op zijn verleden terug.
| |
| |
Ik voor mij persoonlijk zag, te hebben overdenken, hoe ik er überhaupt toe gekomen was, mij na een mislukt beschouwde strijd om zuiver religieuze idealen, uit ongeduld eigenlijk in een politieke strijd te werpen, waar ik voor ‘meer realiteit’ aannam wat een bevredigender zichtbaarheid of uiterlijk resultaat gaf, of zou (moeten) geven. Enzovoort. Te veel zowel goede alsook verkeerde of kwade of gemengde, fantastische (en wie weet wat voor) factoren speelden daar een rol in. Ik besefte dat men in deze materie wel enigermate over zichzelf zou kunnen oordelen, maar weinig of in het geheel niet over een ander. Voor mijzelf besefte ik alleen maar, allerpersoonlijkst dáár verkeerd en zéér verkeerd, gedaan te hebben waar ik de strijd voor een zuiver religieus ideaal (ofschoon toen ook hartstochtelijk gemengd met honderdduizend onzuiverheden!) verwisselde voor een zogenaamde realiteit, waarin ik persoonlijk meer en meer de hoogste Realiteit uit het oog verloor - dat ik althans geheel op mijn oorspronkelijk terrein had moeten blijven, hoe onbevredigend of mislukkend dit voorlopig ook scheen, en dat ik nu vrijwillig verliet, door eigen ongeduld meegesleept, met alle consequenties vandien. Het enige wat mij hier belangrijk toescheen in dit avontuur is, op gegeven momenten afgeweken te zijn van een innerlijke Genade of van vertrouwen in God, in de God van mijn mooiste jeugd, als vernam ik nu die stem van de Apocalyps tot mij gericht: ‘Wat ik tegen u heb, is dat ge uw eerste liefde verlaten hebt.’ En ik overzag welke consequenties dergelijke afwijkingen voor een ziel en een mens konden hebben, hoe men daardoor per slot in een totaal verkeerde of ontspoorde ideeënwereld verzeild kon raken, en de hoogste Waarheid niet meer zien of niet meer goed en zuiver en klaar zien, en daardoor de daarvan afgeleide waarheden nog minder. () Wat de situatie in de strijd voor ons betrof, ben ik het volkomen
eens met de formulering die Jan van der P. mij onlangs eens schreef: ‘Voor ons is het uiteindelijk én politiek én ideologisch toch slechts een étappe geweest, een oprecht beproefde en doorworstelde fase,
| |
| |
die op een grote teleurstelling is uitgelopen en waarvoor velen onzer naar verhouding een te hoge prijs hebben moeten betalen. Wij waren geen idealisten binnen het nat.soc., wij waren het eroverhéén en er achter. Net zoals wij dat nu nog zijn over en achter dit tijdsgebeuren. Datzelfde officiële christendom, dat nu zo aandoenlijk de barmhartige samaritaan tracht te spelen, is schuld, dat wij ons een ogenblik vergaloppeerd hebben in de al te natuurlijke mens, die wij in zijn uiterste consequentie liever zagen triomferen dan die façade van een verleugend en corrupt christendom.’ Buiten de gevangenschap zijnde, zocht ik opnieuw mijn weg naar het inwendigste der Kerk. Maar nu toch geheel anders dan vroeger, inwendig ervarener en als gezuiverder, alsof er door alles iets in mij weggebrand is, dat vroeger mijzelf in de weg stond. (11 april 1947)
(wordt vervolgd)
|
|