mij) en schrijft vervolgens nog twee stukken tegen Leo Ross.
Ze zijn voor ons niet meer zo interessant als Schema en ideologie (maart 1967), waarin Vestdijk ingaat op De chaos en de volheid van R.A. Cornets de Groot, door aan te geven hoe hij bij het schrijven van zijn langere gedichten en romans gebruik maakte van de astrologie. Het is behalve een reactie op Cornets de Groot een verbijzondering van Vestdijks essay Het persoonlijke schema (eerst in Maatstaf, later in De leugen is onze moeder, 1965, p. 39-55).
Ook vindt men onbekende poëzie in Maatstaf. De geboorte van Apollo, gedateerd Oct. 1958 en een maand daarna gepubliceerd, was Vestdijks laatste vers (of beter: verzenreeks, het zijn er zeven). In een interview met Nol Gregoor (Algemeen Dagblad, 9 maart 1968) gaf hij als verklaring: ‘er is zo'n geheel andere poëzie-beoefening tegenwoordig. Het heeft voor mij geen zin meer iets in die richting te proberen’.
Wat natuurlijk niet wil zeggen dat hij er geen waarde meer aan hechtte. Voor zijn, eind dit jaar verschijnende, Verzamelde Gedichten stelde hij uit tijdschrifpublikaties en verzen in portefeuille, onder de titel Late Gedichten, nog een kleine bundel samen. Ook het prachtige gedicht waarmee die bundel opent - Aan een jonge teekenares - stond eerst in Maatstaf (september 1956), maar zonder de opdracht: Voor Mieke en zonder het motto uit de Marienbader Elegie van Goethe.
Vestdijks vers houdt zich als dat van Goethe bezig met de onbeantwoorde gevoelens van een oudere man voor een jong meisje, een analogie die doorgetrokken wordt in rijmschema en strofenbouw, terwijl het vers toch nergens schade aan zijn ziel lijdt, er integendeel door wordt versterkt!
De intrigerendste van Vestdijks niet op ruimere schaal verspreide Maatstafbijdragen lijkt mij het, in december 1955 afgedrukte, Deernis met de wegen. Het is een kort verhaal - vier bladzijden - en men verbaast zich over de datering: 7947-7955.
Waarom kwam het niet in één keer af, en waarom toen pas