Een dikke hand in een grijswollen handschoen die de vingers vrijliet legde de haringen elk op een papiertje, sneed ze in vijven, stak er een prikker in en schoof een kom uitjes naar de zoute.
‘Ze zijn goed tegen de verkoudheid,’ zei Wiegers.
‘Vitamine B,’ knikte Brandt.
‘Deze is beter dan die op de markt,’ zei Wiegers.
De vis was inderdaad nog malser en volmaakt wee. Wiegers kwelde zichzelf door de volgende moot pas op zijn tong te leggen wanneer de vorige geheel verdwenen was.
‘Mijn god,’ zei hij, ‘waarom neem je toch geen zoute?’
‘De zure zijn groter,’ zei Brandt, over de brugleuning naar de eenden kijkend, die op het ijs stonden. Hij draaide zijn hoofd om. Ze zijn inderdaad beter hier.’
De dikke vingers trokken al aan de papiertjes toen de laatste moten nog opgeprikt moesten worden.
De vrouw die het bier voor hen neerzette had het gezicht van Louis-Philippe-als-peer. Ze knikte hen toe en slofte terug naar haar plek tussen de mannen aan de ronde tafel, die de biljarters jenden en prezen.
‘Wou jij nog weten waarom dit café De Joekel heet?’ vroeg Wiegers. ‘Dan moet je even boven de spiegel kijken.’
Brandt haalde zijn vingers uit zijn baard en sloeg zijn ogen op. Boven de spiegel hing een blinkend geverniste monstersnoek. ‘Ze hebben ook een Jukebox,’ zei Wiegers.
‘Maar zonder Sonny Terry,’ zei Brandt.
‘Alleen het Hotcha Trio en de Harmonicats.’
‘En de Zangeres Zonder Mond.’
Wiegers steunde zijn kin op zijn glas en tuurde naar het aquarium dat hij zojuist had ontdekt had tussen de sterkedrank. ‘Kijk hem,’ zei hij. Uit een tunneltje van vulkanisch glas stak de kop van een goudvis. ‘Vis nummer zoveel vanmiddag.’
‘Wat voor leven heeft zo'n beest,’ zei Brandt.
‘Dat zal ik je vertellen,’ zei Wiegers. ‘Omdat hij geen moeite hoeft