Maatstaf. Jaargang 18
(1970-1971)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 753]
| |
jorge luis borges
| |
[pagina 754]
| |
en data kunnen onderscheiden. Het was het enige boek in huis. De onheilspellende kroniek van de Nilsens, verloren, zoals alles verloren zou gaan. Het grote oude huis, dat niet meer bestaat, was van onbepleisterd steen; vanuit het voorhuis waren een roodbetegelde en een aarden binnenplaats te zien. Weinigen kwamen er trouwens binnen; de Nilsens beschermden hun eenzaamheid. In de ongemeubileerde vertrekken sliepen ze in opklapbedden; hun weelde bestond uit het paard, het zadel, de dolk met het korte lemmet, het opzichtige kostuum voor de zaterdag en de ruzieverwekkende alcohol. Ik weet, dat ze groot waren en rossig haar hadden. Denemarken of lerland, waar ze wel nooit van gehoord zullen hebben, stroomden in het bloed van deze Creolen. De kleurlingen waren gevreesd in de buurt; het is niet onmogelijk, dat ze voor een of andere moord verantwoordelijk waren. Er wordt gezegd, dat de jongste een woordenwisseling met Juan Iberra gehad heeft, waarbij hij het gelijk niet het minst aan zijn kant had, wat volgens de oorgetuigen heel wat zeggen wil. Ze waren veedrijvers, koudslachters, paardedieven, en als het uitkwam valsspelers. Ze hadden de naam gierig te zijn, maar de drank en het spel maakte hen vrijgevig. Van hun familie is niets bekend, evenmin als van hun plaats van herkomst. Ze waren in het bezit van een wagen en een span ossen. Lichamelijk verschilden ze van de bende, die de Costa Brava haar woeste bijnaam gaf. Dit, en datgene, wat we niet weten, kan ons helpen te begrijpen, hoe eensgezind ze waren. Ruzie krijgen met één betekende met twee vijanden te maken hebben. De Nilsons waren losbandig, maar hun toevallige liefdesgeschiedenissen hadden tot dusver in de hal of in een verdacht huis plaatsgehad. Het ontbrak dan ook niet aan commentaar, toen Christiaan Juliana Burgos als echtgenote mee naar huis bracht. Weliswaar werd hij zo een hulp in de huishouding rijker, maar het is niet minder zeker, dat hij haar met afschuwelijke snuisterijen overlaadde, en dat hij op feesten met haar pronkte. | |
[pagina 755]
| |
De armzalige feesten in een huurzaaltje, waar de intiemere passen van de tango verboden waren, en waar de dansers nog op ruime afstand van elkaar moesten blijven. Juliana had een donkere huid en grote ogen; iemand hoefde maar naar haar te kijken, en ze glimlachte. In een onaanzienlijke buurt, waar de vrouwen door arbeid en verwaarlozing getekend zijn, was zij geen onaardige verschijning. Eduard ging in het begin met hen mee. Toen moest hij op reis naar Arrecifes voor ik weet niet welke zaak; bij zijn terugkeer bracht hij een meisje mee naar huis, dat hij onderweg was tegengekomen, en dat hij na een paar dagen wegstuurde. Hij werd grimmiger; hij bedronk zich in zijn eentje in de kroeg en wilde met niemand iets te maken hebben. Hij was verliefd op de vrouw van Christiaan. De buurt, die het misschien eerder begreep dan hij, genoot met leedvermaak van het vooruitzicht van de dreigende wedijver tussen de broers. Op een avond, toen Eduard laat van de hoek thuiskwam, zag hij, dat de bles van Christiaan aan het hek gebonden was. Op de binnenplaats zat de oudste in zijn beste kleren op hem te wachten. De vrouw liep heen en weer met de Paragueese thee in haar hand. Christiaan zei tegen Eduard: ‘Ik ga naar een fuif bij Farias. Hier heb je Juliana; neem haar, als je wilt.’ De toon hield het midden tussen een opdracht en een uitnodiging. Eduard bleef hem een tijd aankijken; hij wist niet wat hij moest doen. Christiaan stond op, hij nam afscheid van Eduard, niet van Juliana, die een ding was, hij klom te paard, en draafde onbewogen weg. Van die nacht af deelden ze haar met elkaar. Niemand zal de bijzonderheden te weten komen van die onverkwikkelijke verbintenis, die het gevoel voor verhoudingen van de voorstad te buiten ging. De regeling voldeed goed voor een paar weken, maar ze kon niet blijven voortduren. Onder elkaar spraken de broers Juliana's naam niet uit, zelfs niet om haar te roepen, | |
[pagina 756]
| |
maar ze zochten naar voorwendsels om het niet eens te zijn, en die vonden ze. Ze bespraken de verkoop van een stel huiden, maar wat ze bespraken was iets anders. Christiaan begon meestal harder te praten, terwijl Eduard zich stilhield. Zonder het te beseffen hielden ze elkaar in de gaten. In de stoere buitenwijk kon een man, ook bij zichzelf, niet zeggen, dat een vrouw hem dieper raakte dan in zijn gevoelens van lust en bezit, maar ze waren beiden verliefd. Dit vernederde hen op de een of andere manier. Op een middag kwam Eduard op het plein van Lomas Juan Iberra tegen, die hem gelukwenste met dat stuk, dat hij versierd had. Het was toen, geloof ik, dat Eduard hem beledigde. Niemand zou in zijn bijzijn met Christiaan de spot drijven. De vrouw zorgde met een dierlijke onderworpenheid voor beide broers; maar ze kon een lichte voorkeur niet verbergen, ongetwijfeld voor de jongste, die zijn aandeel niet had geweigerd, maar dat ook niet had beschikt. Op een dag gaven ze Juliana opdracht om twee stoelen naar de binnenplaats te brengen en zich daar verder niet te laten zien, omdat ze met elkaar praten moesten. Ze verwachtte een lang gesprek, en ging de siësta slapen, maar na een poos maakten ze haar wakker. Ze lieten haar een zak volstoppen met alles wat ze bezat, en vergaten niet de glazen rozenkrans en het kruisje, die haar moeder haar had nagelaten. Zonder haar iets te vertellen, lieten ze haar in de wagen stappen, en ze begonnen een zwijgende, lange reis. Het had geregend; de wegen waren moeilijk begaanbaar en het zal zo'n elf uur 's avonds geweest zijn, toen ze in Morón aankwamen. Daar verkochten ze haar aan de madam van een bordeel. De koop was al gesloten; Christiaan nam het bedrag in ontvangst, en deelde het toen met de ander.
In Turdera wilden de Nilsens, totdantoe verloren in de verwarring (die ook een sleur was) van die monsterlijke liefde, hun vroegere bestaan van mannen onder elkaar weer opnemen. | |
[pagina 757]
| |
Ze keerden terug tot het kaarten, het vechten, en, af en toe, het drinken. Misschien hebben ze soms gedacht, dat ze gered waren, maar bij elk voor zich kwam het regelmatig tot een ongerechtvaardigde, of overdreven gerechtvaardigde, uithuizigheid. Kort voor het eind van het jaar zei de jongste, dat hij iets in de hoofdstad te doen had. Christiaan ging naar Morón; bij het hek van het huis, dat we kennen, zag hij de bles van Eduard. Hij ging naar binnen; daar zat de ander op zijn beurt op hem te wachten. Het schijnt, dat Christiaan zei: ‘Dit is water naar de zee dragen. We kunnen haar beter om handen hebben.’ Hij praatte met de madam, haalde een paar munten uit zijn gordel, en ze namen haar met zich mee. Juliana ging samen met Christiaan; Eduard gaf de bles de sporen om hen niet te hoeven zien.
Het bestaan was weer het oude, zoals boven beschreven. De schandalige oplossing had gefaald; beiden hadden ze de verleiding om elkaar te bedriegen niet weerstaan. Kaïn waarde hier rond, maar de Nilsens hielden erg veel van elkaar - wie weet hoeveel gevechten en gevaren ze gedeeld hadden! - en ze zouden hun wanhoop liever met anderen vergelden. Met een onbekende, met de honden, met Juliana, die de tweedracht verraden had. Het liep tegen het eind van maart en het werd niet minder warm. Op een zondag (op zondagen komen de mensen altijd vroeg naar huis) zag Eduard, die uit de kroeg terugkwam, dat Christiaan de ossen inspande. Christiaan zei tegen hem: ‘Kom; we moeten een stel huiden naar Pardo brengen; ik heb ze al opgeladen; laten we gebruikmaken van de koelte.’ Het bedrijf van Pardo lag, geloof ik, meer naar het Zuiden; ze namen de Tropenweg; en toen een zijstraat. De akkers werden groter met de avond. Ze reden langs een korenveld; Christiaan trok aan de sigaar, die | |
[pagina 758]
| |
hij opgestoken had, en zei onbewogen: ‘Aan het werk broer. De gieren knappen de rest wel op. Vandaag heb ik haar gedood. Hier kan ze wel blijven met haar sieraden, ze kan ons niets meer doen.’ Ze omhelsden elkaar, bijna in tranen. Nu was er nog een band tussen hen: de treurig geofferde vrouw en de plicht haar te vergeten. |
|