Voor de spiegel zag ik bleek, 'n ongezonde midwinterkleur met de zomervakantie nog maar net achter de rug, 'n rode gloed over de ogen, hologig tb-lijdertje, vreemde.
Laat d.w.z. uur of half 12 honden uitgelaten. Sprongen vrolijk tegen me op, geen verwijt dat ze circa een etmaal in een klein kamertje opgesloten waren geweest, maar dieren hebben misschien geen besef van tijd, alleen honger.
Naar de dijk. Tijdje op een door raadselachtige hand hier achtergelaten boomstam gezeten tot 't begon te regenen.
Opgestaan en verder gewandeld. Tekkel had 'n pootje van 'n haas gevonden. Afgepakt, hondje weggebonjourd, keek me nog leep na, pootje zag er onbeschadigd uit. Rest van haas echter niet gevonden.
Toen 't droog werd een tijdje op een steen op een knik in de dijkrug gezeten. De lucht zag grauw, maar in de verte vertoonden zich boven de stad opklaringen.
Jongensstemmen van een onzichtbaar sportveld, daarachter rij peppels, torens van flats, hotels, kantoren, fabrieken.
Nagedacht of ik gisteravond in het café niet te aanhalig geweest was. Dat bier maakt me praatziek, overschreeuwerig, opdringerig, slachtoffer van een verhitte vertrouwelijkheid. Wie weet.
Onderaan de dijk lagen bergjes geel zand, 'n stuk of 20 keurig gerangschikte, anderhalve meter hoge hopen, vorige week aangevoerd door een truck. Vanmorgen zaten er kraaien op de heuveltjes en een kraai bovenop een ijzeren paaltje.
Op de andere dijk zag ik een bejaard echtpaar naar boven klimmen. Vooraf dalfde een grote zwarte hond. De vrouw trok de man mee omhoog, hield zijn uitgestrekte hand tussen elleboog en zij geklemd, hij kroop meer.
Laat d.w.z. 'n uur of 1 ontbeten, t.w. een soepkom met yoghurt uit de ijskast en een paar eetlepels boekweitvlokken, tarwekiemen en bramenjam. Bodempje van beton in m'n maag, straks waarschijnlijk weer 't zuur. En stukjes gelezen van Malsen in ‘Paris Saloon’, treurige Casanova in een wereldje van keutelende