| |
| |
| |
cursief
harry g.m. prick / een ware geschiedenis
Het verhaal van A. Roland Holst, in het novembernummer van Maatstaf, over de wijze waarop Lodewijk van Deyssel zijn vader op de hoogte bracht van zijn voorgenomen huwelijk, behoort ongetwijfeld tot de categorie van de amusante, maar zeker niet tot die van de waarheidsgetrouwe verhalen. Dat 't in de tweede categorie zou thuishoren, leek trouwens direct al onwaarschijnlijk voor wie zich realiseerde dat de op 23 mei 1888 geboren verteller zijn verhaal wel uit de zoveelste hand moest hebben, omdat 't zich immers heeft afgespeeld in de namiddag van zaterdag 5 maart 1887, op een datum dus waarop Roland Holst zelfs nog niet geboren was. Deze feitelijke bijzonderheid, die toch aan heel wat lezers zal zijn ontgaan, verklaart meteen het volstrekt onjuiste verband dat door de verteller werd gelegd tussen Van Deyssels geruchtmakende verhouding met de latere mevrouw Mann-Bouwmeester én de opluchting van Professor J.A. Alberdingk Thijm toen hij vernam dat zijn jongste zoon niet zijn leven wilde verbinden aan dat van wie toen nog ‘Théo’ (Theodora) Frenkel-Bouwmeester heette.
In de radio-uitzending van dit gesprek op 29 juli 1970 volgde achter de zinsnede ‘Vader, ik heb u een belangrijke mededeling te doen’ (blz. 474) de later om onduidelijke redenen geëlimineerde passage: ‘Waarop de oude professor al begon te rillen. Die zei: “Karel, mag ik misschien weten wat dat is?” “Vader, ik heb het besluit genomen mij in den echt te begeven.” O God, dacht de professor, daar heb je het dan.’
Laat men nu over 't hele verhaal, om met Anton van Duinkerken te spreken, de vriesadem der feiten gaan, dan blijkt 't daartegen
| |
| |
niet bestand. Het rillen van Prof. Alberdingk Thijm, dat in de radio-uitzending nog geprologeerd werd onder het oplepelen van de soep, alsook de daarna gevolgde opluchting bij de pater familias, komen dan heel en al in de lucht te hangen. Karels vader toch had geen motief tot rillen omdat hij zo goed als ieder ander in het toenmalige Amsterdamse wereldje wist dat Karels gepassioneerde relatie met de actrice ‘Théo’ Frenkel-Bouwmeester al definitief verbroken werd op 26 oktober 1883. Voor wie weten wil wanneer deze amourette begonnen was, zij vermeld dat Van Deyssel, sinds hij mevrouw Frenkel had zien optreden als Marguerite Gauthier in Dumas' La Dame aux camélias (op 17, 18 en 20 okt, 1882 in het Amsterdamse Grand Théatre) verrukt was over het spel van deze ‘vrouwelijke vrouw van de eerste qualiteit’. Deze verrukking was stevig gefundeerd op de vergelijkingen die hij kon trekken tussen dit spel en dat van actrices als Sara Bernardt, Charlotte Frohn, Catharina Beersmans en Josephine de Groot, die hij allen in de rol van Marguerite Gauthier had bijgewoond. Eerst op de avond van 17 april 1883, avond die samen met ‘Théo’ en met Frank van der Goes werd doorgebracht in een der zogenaamde ‘cabinets particuliers’ van een Amsterdamse poffertjeskraam, verloor de toen negentienjarige Karel zijn hart aan de twee dagen later drieëndertig wordende actrice.
Om kort te gaan: op 5 maart 1887 is er door de toen zesenzestigjarige heer des huizes (door Holst de ‘oude professor’ genoemd) niet gerild geworden, noch voor noch tijdens de soep, maar wel nam het apéritif het tegendeel van een traditionele wending toen 't bleek te gaan samenvallen met de aankondiging van Karels huwelijksplannen. Dat Karel tijdens 't apéritif een ernstig onderwerp wilde entameren, had hij al eerder op die vijfde maart 1887 in 't vooruitzicht gesteld. We mogen daarom rustig aannemen dat zijn ouders het bitteruurtje niet zonder spanning zullen hebben verbeid. In welke entourage hun Karels mededelingen bereikten, weten wij nauwkeurig dank zij de
| |
| |
gedetailleerde beschrijving van J.A. Alberdingk Thijms eetkamer, in de eerste en tweede druk van Van Deyssels Gedenkschriften. In de door ons in 1962 verzorgde definitieve editie daarvan lieten wij deze beschrijving vervallen omdat zij, ook in Van Deyssels ogen, een uitsluitend catalogiserende opsomming van de inhoud van dat vertrek moet heten, die waarschijnlijk alleen nog genietbaar is voor wie, als schrijver dezes, geen zee van loutere beschrijvingskunst te hoog gaat. Maar ook over de, in dat gedenkwaardige uur, door Karel gevolgde procedure zijn wij tot in onderdelen op de hoogte omdat hij de aankondiging van zijn voorgenomen huwelijk schriftelijk heeft voorbereid. Deze schriftelijke voorbereiding, die drie eenzijdig beschreven foliovellen beslaat, had hij tijdens 't apéritif voor zich liggen, vermoedelijk in een leren en met zijn zilveren monogram versierde schrijfmap waarop buitendien het familiewapen in reliëf was uitgebeeld.
Om aan de plechtigheid van 't ogenblik een passende luister bij te zetten, sprak hij, zoals wel vaker, zijn trouwens van huis uit francofiele ouders toe in het Frans en in een curieus mengelmoes van Frans en Nederlands. Begonnen werd met een inleidend en tevens geruststellend woord. Zijn ouders hoefden niet bevreesd te zijn dat wat hij nu ging aansnijden hun tot verdriet of ergernis zou strekken. ‘Cela vous étonnera. Vous penserez du mal peut-être. Pour cela laissez-moi tout dire d'abord avant que vous répondrez quelque chose. Après nous en causerons calmement et vous direz votre avis librement. J'ai beaucoup réfléchi à l'affaire, j'ai de l'expérience, je suis plus vieux que mon âge.’ De spanning was nu wel voldoende opgevoerd om, na een korte pauze, het hoge woord te laten vallen: ‘Je veux me marier! Na weer een pauze, waarin ongetwijfeld het effect van deze mededeling met behagen werd gesavoureerd, vervolgde de spreker: ‘En général il est bien qu'un homme se marie, mais pas pour quelqu'un comme moi; je suis autre que les autres; je connais les filles de ma classe et je ne les aime pas.’ Deze laatste mededeling werd
| |
| |
in een korte improvisatie nader toegelicht. ‘Alors, après que j'avais beaucoup, beaucoup réfléchi, j'ai songé à (na een pauze) Cato. C'était bien sous tous les rapports parceque je la connaissais depuis huit ans et que je l'aimais pour l'avoir toujours vue si goed, zoo braaf, zoo plichtsgetrouw.’ (pauze) ‘Maintenant, avant que j'allais plus loin, la grande question était si je pensais pouvoir la rendre heureuse, elle.’ (pauze) ‘Maintenant, souvent quand deux menschen de verschillende stand s'épousent, le mariage est malheureux parceque ou, c'est un monsieur, qui a séduite une fille et est forcé de l'épouser plus tard, quoiqu'il ne l'aime pas, ou c'est un tout jeune homme, waarvan het een inval is, waar hij later berouw over heeft. Daar dit bij mij geen van beiden het geval was, et parceque je l'aimais beaucoup et depuis si longtemps, je croyais pouvoir la rendre heureuse.’ (pauze) ‘Alors d'abord je voulais en parier à elle, mais ik heb mij bedacht, daar als peut-être ma familie ou vous, vous ne voudriez pas, l'affaire ne pourrait pas avoir lieu. Je n'en ai donc pas parlé à elle, je puis vous donner la sainte assurance que depuis quatre ans il n'y a rien été entre nous.’ (pauze) ‘Alors mon père’ - volgde een tot de vader gerichte improvisatie, besloten door een voor de moeder bestemd betoog waarin de nadruk werd gelegd op de kerkelijke inzegening van het huwelijk en op de volstrekte eerbiediging van de godsdienstige overtuiging van zijn toekomstige levensgezellin. Tegenover de wellicht toch te verwachten bezwaren werden nog de volgende overwegingen in petto gehouden: ‘Il y a une femme, que j'aime passionément. Explication de cet amour...’ Deze laatste improvisatie diende in elk geval te besluiten als volgt: ‘Je vois avec
ma raison, que c'est la femme, qu'il me faut. Et je l'aime avec mon coeur.’ Mochten de ouders de opinie zijn toegedaan dat hun zoon zich liet meeslepen door een van zijn hun maar al te goed bekende plotselinge opwellingen, dan zou hij reageren: ‘Ce n'est pas un coup de folie, un sentiment soudain, car je l'ai étudiée pendant cinq, six ans. Lentement l'amour s'est accru. C'est un amour basé sur la raison,
| |
| |
approuvée par la raison. Même cela ne pourrait être un sentiment qui passe vite, car les hommes, qui ont une expérience des femmes et du monde comme moi sont incapable de ces petits amours d'adolescent, qui sont comme des feux d'artifice.’ Het lijstje ‘Raisons encore’ hoefde niet eens afgewerkt te worden: het ouderpaar legde de zoon geen strobreed in de weg, oprecht gelukkig als het was dat Karels genegenheid uitging naar haar, die door Roland Holst treffend juist als een allerliefst wezen werd geroemd en die door haar schoonvader op 23 juli 1887, bij gelegenheid van haar drieëntwintigste verjaardag, zou worden toegezongen in dezer voege:
In 't Jaar, dat wij beleven,
Heeft God, ten liefdeblijk,
Me een grooten schat gegeven:
Mij troosteloos ontvaren,
Wees welkom in ons midden,
Gij weêrhelft van mijn Zoon,
Mijn Huis een roem en kroon!
Gij komt nu mét ons bidden
Naar 's Heeren inzicht handelen,
En door het leven wandelen
Bij 't licht, door Hem verleend!
Geniet Gods rijksten zegen!
Wees, wat uw deugd verdient,
Uw vriendlijk oog tuig’ blijde:
‘Mij is 't een hooggetijde,
| |
| |
Te leven bij mijn Vriend’
Dat Karel er toch vrij zeker van moet zijn geweest dat hem de vaderlijke zegen niet zou worden ontzegd, blijkt duidelijk uit een door François Erens op 4 maart 1925 geboekstaafde herinnering die hij niet openbaar kon maken omdat Van Deyssel toen nog in leven was - Van Deyssel zou Erens trouwens zeventien jaar overleven. Op een gegeven ogenblik had Van Deyssel zijn Limburgse intimus toevertrouwd dat hij overwoog om Cateau door François Erens op 4 maart 1925 geboekstaafde herinnering willen geloven, maar een paar weken later werd 't hem overduidelijk dat het Van Deyssel ernst moest zijn. Samen met Van Deyssel en hun wederzijdse vriend, de toneelspeler Arnold Ising Jr., bevond Erens zich toen in het Amsterdamse Panopticum: ‘Wij dronken ieder een bittertje. Wij praatten stil over allerlei, maar weinig. Ising wist er nog niets van, dat hij (Van Deyssel) Cato ten huwelijk wilde vragen. Met het gezicht naar Ising gekeerd zei hij plotseling, dat hij dat wilde doen en hij begon te snikken en te huilen. Ising en ik, wij zwegen en ik herinner mij nog het suizen van het gaslicht onder dat stilzwijgen. Gedurende langen tijd zeiden wij allen niets meer en Ising en ik bleven onbeweeglijk zitten. Toen zei Ising tegen hem: ‘Ik vind het zeer mooi van je.’ Van Deyssel ging door met huilen en wij zwegen verder.
Ik wist nu, dat ik niet meer behoefde te twijfelen aan Van Deyssels woorden ten opzichte van zijn voorgenomen huwelijk. De emotie kon niet liegen. Het was een van die momenten, zoo als zij onder vrienden zelden voorkomen en zij komen alleen onder werkelijke vrienden voor. Zij worden niet licht vergeten. Het zijn de supreme momenten van den menschelijken omgang, waarin alles zwijgt, waarbij het hoofd neerzinkt op de borst in nadenken, waarbij in rust de essenties der dingen aan ons voorbij trekken, die wij zelf in rust zijnde, verwonderd aanschouwen.’
| |
| |
Tranen werden ook vergoten op de avond van de vijfde maart 1887 toen Jozef Alberdingk Thijm de kamer van zijn zoon betrad en hem schreiend van geluk aan zijn borst drukte, al evenzeer een supreem moment dat veel later, op 26 november 1897, in een allegorisch sprookje door Van Deyssel werd vastgelegd en meer dan een halve eeuw nadien openbaar gemaakt in onze uitgave van Van Deyssels Het leven van Frank Rozelaar, Zwolle 1956, blz. 123. Zelf trad hij in dit sprookje op als en reus. ‘Maar die Reus dat was een slechte Reus’ (...) ‘Eens, toen de Reus woû gaan trouwen met het arme meisje uit het witte bosch (...) is er een engel bij hem boven gekomen en heeft hem schreyend aan zijn borst gedrukt. De Engelen kunnen ook schreyen. Maar schreyen doen ze alleen van vreugde. Die tranen zijn niet verloren gegaan. Want heldere diamanten werden zij op den grond, waar zij vielen. En de Reus, die nu veel kleiner is geworden, zoo groot zoo wat als een normaal mensch, bewaart ze op de veiligste plaats in zijn verzameling kostbaarheden. Die groote Engel, die toen boven kwam, was toch zijn Vader.’
|
|