Maatstaf. Jaargang 18
(1970-1971)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 712]
| |
bart tromp
| |
[pagina 713]
| |
Marx' bedoelt, illustreert o.a. zijn verhandeling over de Verelendungstheorie. Allereerst stelt hij vast welke rol die theorie in Marx' systeem speelt. Verelendung is bij Marx een indicatie van uitbuiting, de fundamentele sociale relatie in het kapitalisme. Als zodanig vormt Verelendung een van de verschijningsvormen van de uitbuiting, maar geen onmisbaar element in Marx' theorie. Na de rol de inhoud. Rechtse weerleggers en linkse volhouders hebben zich vastgebeten op de hoogte van het loon, maar bij Marx is die maar een van de aspecten van het Verelendungsproces, dat zich allereerst voordoet in de proletarisering van een eens zelfstandige bevolking. Niet absolute of relatieve loonverarming is de inhoud van de Verelendungstheorie, maar onzelfstandigheid, vervreemding en het verslijten van menselijke arbeidskracht. ‘Niet dat de arbeid een lage prijs, maar dat ze een prijs heeft; niet dat ze op de markt nadelen ervaart, maar dat ze de markt ervaart..., niet de hoogte van het arbeidsloon, maar het feit van de loonarbeid’Ga naar eind3 is de aanleiding tot Marx' kritiek. Als Hofmann hierna de theorie aan de huidige werkelijkheid toetst, concludeert hij dat menselijke arbeid nu intensiever i.p.v. extensiever (lange arbeidsdag) wordt gebruikt, en dat daarmee de Verelendung van fysieke naar psychische belasting is verschoven. De verbeterde directe levensomstandigheden zijn betaald met intellectuele, zedelijke en mentale verpaupering. Zo toont Hofmann het beslissende van de methode van Marx: de nadruk op de maatschappelijke totaliteit. Dat die niet ongestraft veronachtzaamd kan worden begint ook de huidige economie met haar traditionele zelfbeperking, in een tijd van milieuverwoesting en ‘externe’ effecten te merken. Nergens, geloof ik, noemt Hofmann zich ‘marxist’. Dat is geen toeval. Uit zijn werk spreekt de overtuiging dat er geen principieel conflict tussen Marx en wetenschap bestaat. Juist hier, in zijn onverbloemde stellingname als wetenschapsman, wiens radicale wetenschapskritiek geen enkele anti-intellectualistische interpretatie toelaat, verschilt Hofmann naar mijn mening heel | |
[pagina 714]
| |
duidelijk van veel marxisten en neomarxisten, die onder het mom van ‘kritiek op de burgerlijke wetenschap’ de deur voor obscurantisme en dogmatisering wijd open zetten. Deze opvatting van Marx als allereerst een man van wetenschap heeft een aantal consequenties. Allereerst houdt zo'n opvatting in dat een stuk Hegeliaanse erfenis overboord wordt gezet. De idee van een immanente logica van het historisch proces moet worden verlaten en daarmee treedt de noodzaak op feiten en waarden weer te onderscheiden. Categorieën als ‘arbeidswaarde’ en ‘meerwaarde’ worden niet meer gezien als begrippen die identiek zijn met de zaken die ze voorstellen, maar als theoretische hulpconstructies die bepaalde samenhangen begrijpelijk maken. Hierna ligt de weg naar de wetenschap open en nu moet onmiddellijk Max Weber naast Marx als inspirator worden genoemd. In zijn m.i. knapste werk Gesellschaftslehre als Ordnungsmacht tekent hij Webers positie in de waarde-oordeelsstrijd als de ‘zwanenzang van het Duitse positivisme’Ga naar eind4, de laatste dijk voor de stroom relativisme en irrationalisme die de weg voor het fascisme baande. Webers scheiding tussen waarderende en feitelijke oordelen is ook nu nog een eerste eis van wetenschap. Maar terwijl Webers eis naar waardevrije wetenschap voortkwam uit de drang die wetenschap autonoom te maken, hebben de maatschappelijke omstandigheden zich zo gewijzigd dat tegenwoordig juist het postulaat van de waardevrijheid in feite de brug slaat naar dienstbaarheid aan buitenwetenschappelijke belangen. ‘Wanneer wetenschap niet krachtens zichzelf waarderingen kan maken (en breken), dan blijft haar slechts over de bestaande te aanvaarden en uiteindelijk te propageren.’Ga naar eind5 In een voortdurende discussie met andere denkrichtingen als pragmatisme en neopositivisme ontwikkelt Hofmann een oorspronkelijke fundering van het recht van wetenschap om waarde-oordelen te vellen. Sterk vereenvoudigd luidt zijn argument als volgt: Ook waarde-oordelen berusten uiteindelijk - in meerdere of mindere mate - op feitelijke oordelen. Over de | |
[pagina 715]
| |
geldigheid ervan valt dus in principe wetenschappelijk te beslissen. De maatstaf voor zo'n wetenschappelijke kritiek wordt echter niet geleverd door de feitelijkheden van de bestaande maatschappij, maar door haar historische mogelijkheden. Het uitgangspunt van Marx' kritische theorie: de vergelijking van het bestaande met het objectief mogelijke wordt aldus door Hofmann op de wetenschap toegepast. Hiermee is het tweede grote thema in zijn werk genoemd: de ideologiekritiek, die vooral op de wetenschap wordt toegepast. Want een naïef vooruitgangsgelovige was Hofmann nu bepaald niet. Naar zijn uitgesproken mening is de eigenlijke taak van de Verlichting in deze tijd: het blootleggen van ideologieën. Het paradigma dat hij voor dat doel construeerde verschilt daarin van de neopositivistische ideologiekritiek van b.v. Ernst Topitsch of Theodor Geiger, dat het na de kentheoretische fase, waarin foute uitspraken worden opgespoord, een sociologische fase kent, die deze fouten sociologisch interpreteert. Met name gaat het dan om de invloed van de machtsverdeling op het ontstaan van zulke foute oordelen. Weinigen hebben de huidige wetenschap en wetenschapsbeoefening zo vlijmend bekritiseerd als Hofmann. Zijn briljante essays over dit onderwerp beginnen daar, waar Weber in zijn Wetenschap als Beroep in 1919 was gebleven. Weber had laten zien dat het alomvattende proces van rationalisering en bureaucratisering voor de universiteit niet stilhield: steeds meer zou ook de wetenschap bedreven worden onder de voorwaarden van de kapitalistische produktiewijze. Vijftig jaar later is dat beeld werkelijkheid geworden en Hofmann schetst hoe onder invloed van een steeds verder voortschrijdende arbeidsverdeling theorie zich verliest in blind detaillisme, hoe op het moment van arbeidsverdeling niet meer dat van coöperatie volgt. Zo ontstaat een wetenschap die afziet van werkelijke problemen, en wordt een wetenschapsbeoefenaar gecreëerd die in zijn beperking tot z'n eigen specialisme op zijn beurt een toestand schept die | |
[pagina 716]
| |
C.W. Mills zo aardig als ‘georganiseerde onverantwoordelijkheid’ typeert. Vooral de economie moet het bij Hofmann ontgelden - de sociologie is tenminste nog wel eens het ‘kwade geweten’ van haar zusterwetenschappen. De overgang van ‘political economy’ naar ‘economics’, van de klassieke economie die de centrale vragen naar oorsprong en verdeling van de welvaart nog durfde te stellen, naar de subjectieve waardeleer, markeert het moment waarop economie het karakter van een maatschappelijke rechtvaardigingsleer krijgt. Na lezing van zijn Das Elend der Nationalökonomie zal niemand zich nog kunnen verbazen over de eenzame positie die Hofmann in de geleerdenoligarchie van de BRD innam. Niets typeert hem zo goed als het feit dat hij toen hij ten slotte hoogleraar werd, zijn inaugurele rede gebruikte om het academisch bedrijf, en met name zijn nieuwe collega's, aan een bijtende analyse te onderwerpen.Ga naar eind6 Lang heeft hij zijn leerstoel te Marburg niet bekleed. Op 9 november 1969 maakte een storing in de bloedsomloop een onverwacht eind aan zijn leven. Zijn dood zal door velen, die hem slechts via zijn werk kenden, als een bijna persoonlijk verlies ervaren zijn. | |
[pagina 717]
| |
bibliografisch naschrift |
|