| |
| |
| |
leo ross
gedichten
kalopaidi
Terwijl ik mij te goed doe aan olijven,
middellandse-zeevis, lamsvlees, macaroni,
geitekaas, de zwarte wijn van Kreta,
meloen die hier echt lekker is en koffie
die ik meer eet dan drink en met water wegspoel,
in een der vele volle eethuisjes van deze stad
die volgens de Reiseführer teleurstelt
waarschijnlijk bij gebrek aan Minoïsch-Helleens-Byzantijns-
Venetiaanse architekturale schoonheden -
geef ik ook mijn ogen goed de kost
twee tafeltjes verder is hij gaan zitten
waar plaats was, de Griekse jongen, het hoofd rechtop,
de haren ijdel teruggekamd, de handen onopgesmukt
op zijn harde trotse knieën, zwart en gloeiend de ogen
die toch reeds neigen naar droefgeestigheid
hij gaapt ontzettend, hij heeft slaap en verveelt zich,
lieve help, wat verveelt hij zich!
| |
| |
| |
de dagen in hagios nikólaos
In het havenkroegje, waarom is hij er
niet weg te slaan? het is het vertrouwde plezier
dat hem omwerft en omwervelt bij de ongehoorde
vervoeringen die de jukebox produceert
voor één drachme, klassiek belichaamd in
jonge vissers die hun dansen opvoeren, monotoon
en onuitputtelijk als hun felheid, hun tederheid,
dolfijnenspel van plagerige vlucht
en aanval; alleen de veelheid van minnaars schept
een element van onzekerheid, bedenkt hij
met het een beetje domme lachje van iemand
die geen enkele verleiding afslaat
dit betreft de avonden; 's middags op het beschaduwde
balkon ijskoffie proevend, converseert hij
met de upper-ten, een apotheker, een fabrikant,
de kinderarts en de herbergvader, die Frans spreken,
en beoordeelt de kwaliteiten van Kaváfis:
pedant tafreeltje dat een spottende god zó
naar Saint-Germain-des-Prés zou kunnen toveren
maar 's ochtends, opgestaan met een gevoel
of een houten haring of een stuk daarvan in
zijn reet steekt, kiest hij zijn verblijfplaats waar zonlicht
baanbreekt naar zee; daar staat hij zeer vertrappeld,
zijn schaduw aan zijn voeten en zonder gedachten:
zo voelt hij zich 's ochtends nog het meest herboren.
| |
| |
| |
vasális
Analyseren we haar gedichten, dan vinden we
geen begrijpelijkheid, maar de uitstraling
van ontketende ervaring, een beweeglijke wentelende
struktuur die we als iets kostbaars om en om draaien
en die verschiet van voortdurend hopelozer kleuren,
zoals ogen, op hun kop gezien, hun uitdrukking
wijzigen, vriendschap en sympathie verliezen
voor afhankelijkheid, berekening en verraad,
liefde maakt een volte-face en wordt haat, honger;
alleen de eenzaamheid en de doodsangst blijven
levenslang dezelfde, zoals een dominee met zijn benen
in de lucht wel een clown wordt, maar het omgekeerde
niet opgaat, een clown blijft een clown ook op de kansel
de laatste waarheden zijn altijd bespottelijk,
zolang de sterren zich met hemel voeden.
| |
| |
| |
op weg naar het einde
(voor Hans Zilversmit)
Naarmate we ouder worden, raken we meer en meer
verstrengeld in belachelijkheid; wel beslaan onze reizen
steeds grotere afstanden (op de kleurenfoto
kamt de wind tot sublieme watergolf
het harde blauwe haar van de lonische zee),
wel eten we lekkerder, maar met gevoeliger kiezen
en slechts een smaak van paddetong en tandwolf
verleent nog iets pikants aan de conversatie,
terwijl om onze ogen die achteruitgaan
zich schaduwen verzamelen en zemelen
in onze wangzak en ons lichaam, dat we verwennen
met steeds duurdere pakken, zich steeds stroever
naar een nieuw lichaam voegt; wel doen onze haren,
één stap vooruit, twee stappen terug, de noblesse
van onze schedel onverhulder uitkomen,
maar ons denken wordt dogmatischer, we worden sterker
in gewoontegebaren; nog genieten we
van de natuur, slaan urenlang gade hoe
aan de kant van een sloot, in het defensief gedrongen, langdurig
verbijsterd, een gladiool twee kansloze klaprozen
afweert, nog kussen we het snugger smoeltje
van onze edelknaap, maar intussen dwaalt
een onbestemde obscene zweem
van pijn door ons bloed: zorgvuldig kiest de dood
een plek om toe te slaan, schakel
de dokter in en het is uit
met onze haast om niet te sterven,
we nemen afscheid van onze wensen en gebreken
en leggen het hoofd in de schoot
|
|