Maatstaf. Jaargang 18
(1970-1971)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 630]
| |
siem bakker
| |
[pagina 631]
| |
Gerard Diels heeft vier klassen doorlopen: Kleine Figuur, Grote Figuur, Grammatica en Syntaxis. Dat hij een goede leerling was, blijkt uit de ‘Uitslagen der Compositiën’ over de jaren 1909/1910 toten met 1912/1913. Hij haalde eerste prijzen in godsdienstleer, declamatie, Engels, Nederlands en algebra. In Megen ontwikkelde hij zich echter allerminst tot een geschikt priesterkandidaat. ‘En of God leeft weet geen’ declameerde Gerard, toen hij met een zelfgekozen vers uit het oeuvre van Hélène Swarth naar voren kwam tijdens een voordrachtsavond. Volgens zijn broer Arthur heeft hij dit voorval meermalen verteld. Na het schooljaar 1912/1913 komt zijn naam niet meer voor op de leerlingenlijsten die elk jaar in het ‘Monumentum’ werden opgenomen.Ga naar eind2 In deze vier Jaren gymnasiaal onderwijs oogstte hij niet alleen met het voordragen van poëzie bewondering, maar ook met het schrijven van verzen. Zij bezorgden hem ‘de belangstelling van een paar literatuurleeraren en den roem der knapen’.Ga naar eind3 Hij keerde in 1913 Megen de rug toe en trad als journalist in dienst van De Tijd en De Amstelbode. Van de bisschop van Haarlem, Mgr. A.J. Callier, kreeg hij voor een periode van drie jaar verlof ‘tot het lezen en bewaren van die verboden dagbladen, tijdschriften, boeken enz., welker lezing voor Ued. als journalist wenschelijk kan zijn’.Ga naar eind4 ‘Met jeugdig optimisme’ beschouwde Diels de journalistiek ‘als een verwant beroep en een intrede in de literatuur’.Ga naar eind5 In 1917 nam hij ontslag als redacteur-verslaggever om met ingang van 2 maart als gewoon dienstplichtige zijn militaire dienst te vervullen. Hij werd bestemd voor de opleiding tot onderofficier. Op 1 oktober 1919 ging hij met groot verlof.Ga naar eind6 Diels wilde niet meer in de journalistiek terug, ofschoon de directie van De Tijd in een getuigschrift liet weten, ‘dat de heer Diels steeds op uitstekende wijze zijn plicht heeft vervuld en bekwaam was en ontwikkeld, een aangenaam, opgewekt karakter | |
[pagina 632]
| |
heeft en zich als een net en oppassend jongmensch heeft gedragen’.Ga naar eind7 Ook in de ouderlijke woning keerde hij niet terug. Langzamerhand was de verstandhouding met de dogmatisch-katholieke vader verslechterd, doordat Gerards gedrag en opvattingen steeds minder met vaders wensen strookten. Voorlopig ging hij op kamers wonen.
In de volgende jaren ontwikkelde hij zich tot een financieel expert. Van 25 mei 1920 tot 15 april 1926 werkte hij bij de Amsterdamsche Discontobank. Hij bleek een zeer bekwaam zakenman te zijn. ‘Gedurende het grootste gedeelte van dat tijdvak werd de afdeeling wissel-arbitrage, tevens omvattende den handel in Duitsche effecten, zelfstandig door hem geleid en wij hebben met genoegen de competentie, nauwgezetheid, betrouwbaarheid, en ijver van den Heer Diels in bovengenoemde functie kunnen constateeren.’ Aldus de directie in een brief die Diels meekreeg, toen de bank in 1926 werd geliquideerd; er wordt bovendien in vermeld, dat hij een omvangrijke kennis der moderne talen bezat en daarin vlot converseerde en correspondeerde. In deze tijd - om precies te zijn 20 december 1923 - trouwde hij met de 32-jarige Maria Veenhof uit Amsterdam. Het werd geen gelukkig huwelijk. Na enkele jaren gingen ze weer uiteen, al zou het nog tot 1939 duren voor de scheiding ook juridisch een feit werd. Toen hij door het faillissement van de Amsterdamsche Discontobank zonder werk was geraakt, vertrok hij voor enige tijd naar Parijs, waarschijnlijk om te trachten daar als wisselmakelaar in zijn onderhoud te voorzien, maar het lukte hem niet. Al gauw keerde hij naar Amsterdam terug. De heer Bense, vroeger vennoot van Diels in de firma Haighton en Ruth te Amsterdam, zag dit verblijf slechts als een ‘visite’.Ga naar eind8 Van 1 maart 1928 dateert een contract tussen ‘G.J. Diels, koopman’ en mevrouw J.A. Ruth-Dijk met betrekking tot de vestiging van Diels als zakenman, onder de firmanaam ‘Haighton | |
[pagina 633]
| |
en Ruth’, te Amsterdam. Tot 1940 leefde wisselmakelaar Diels geheel voor de zaak als een zeer toegewijd en bekwaam compagnon van de heer Bense. De telefoongids van 1966 vermeldde bij de naam Haighton en Ruth: makelaars in wissels en edele metalen. Voor deze firma ging Gerard Diels dagelijks naar de Beurs. De zaak liep goed. In 1934 betrokken hij en zijn vennoot een vrij nieuw pand aan de Vijzelstraat, waar zij zich ook metterwoon vestigden.Ga naar eind9 De tijd die hij overhield besteedde hij aan o.m. schermen en salondansen. En hij bleef hierin bepaald geen beginneling. In het salondansen bracht hij het zelfs tot een Nederlands kampioenschap. Op 30 mei 1936 nam hij als Nederlands afgevaardigde in Duitsland deel aan een ‘Tanz-Turnier um die Weltmeisterschaft’.Ga naar eind10
In Megen had Gerard Diels wel verzen geschreven, maar sinds hij van daar was vertrokken, schreef hij nog slechts bij grote tussenpozen poëzie, die hij vóór de oorlog niet ter publikatie heeft aangeboden. In 1938 publiceerde hij wél een paar korte verhalen in de Haagse Post en De Telegraaf onder het pseudoniem Gérard d'Ilse.Ga naar eind11 ‘Uit de Haagsche Post noemen wij een kort verhaal van Gérard d'Ilse, “Een logé op komst”, dat een goed gevonden, onverwacht slot heeft,’ schreef de N.R.C. van zaterdagochtend 26-2-1938. Al vierenveertig jaar oud - leeftijdgenoot van Marsman en Slauerhoff - debuteerde hij als dichter in Criterium.Ga naar eind12 Dat deze verzen de enige van zijn hand in dit tijdschrift zijn gebleven, vindt zijn oorzaak in de Cultuurkamer. Het werk dat hij na 1942 niet meer wilde publiceren, borg hij op tot na de oorlog. Dit betekende overigens niet, dat hij tijdens de oorlog geen literaire activiteiten meer ontwikkelde, integendeel! Als zakenman was hij direct bij het begin van de oorlog al op non-actief geraakt. In de oorlogsjaren viel er op het gebied van vreemde valuta niets te doen. De Beurs was gesloten. In deze | |
[pagina 634]
| |
tijd kwam hij via de arts Dr. Walther Holzhaus, een van zijn beste vrienden, in contact met de kunstenaars en intellectuelen van ‘De Kring’.Ga naar eind13 Weldra bezat Gerard Diels in dit gezelschap een geheel eigen plaats. In zijn vrije tijd bewoog hij zich zowel tussen zakenlieden als kunstenaars als een beslist onhollandse grand-seigneur. Niet alleen als danser en schermer was hij zeer bedreven, maar ook als bridgespeler, schaker en biljarter. Hij stond op de sociëteit ‘De Kring’ bekend als een geestig causeur en scherpzinnig debater; hij vond daar een aandachtig gehoor als hij er met ‘verbeten kraakstem’ zijn verzetsgedichten voorlas.Ga naar eind14
Tijdens deze vijf jaren gedwongen makelaarsrust ging hij zich grondig met filosofie bezighouden. Vooral boeide hem de existentie-filosofie, die later, zoals hij dit zelf eens uitdrukte, ‘een cultuurverschijnsel van een haast modieuze actualiteit’ werd. Hij verdiepte zich in het werk van o.m. Kierkegaard, Jaspers en Sartre en dat hij dit zeer kritisch deed, bleek uit zijn essays die vanaf december 1946 in het literaire tijdschrift Het Woord verschenen. In het internationaal georiënteerde tijdschrift Centaur publiceerde hij zijn eerste vertaling: ‘Quevedo's zeventiende psalm’ (eerste jaargang, nr. 1 okt. 1945). De volgende aflevering van Centaur bevatte drie gedichten ‘uit de eerlang bij de fa. J.M. Meulenhoff te verschijnen bundel Het Doornen Zeel. Hierbij waren ook de bittere eerste woorden uit Het Doornen Zeel: Eens zal de honger luwen,
die tot de gansche breedte
van strand, wering en stuwen
mijn land heeft aangevreten.
Maar ik zal in het kluwen
van jubel niet vergeten
den smaak der bittre beten
| |
[pagina 635]
| |
die ik niet uit kon spuwen.
De bundel bestond uit drie delen: de cyclus Het Doornen Zeel, een aantal Gemengde Verzen en Enkele Gedichten van Federico García Lorca. Het was een verrassend debuut. ‘Het zeel, gevlochten uit diezelfde pijnigende materie, waarvan de doornenkroon gevlochten was,’ schreef Jac. van Hattum, ‘het martelend zeel, dat gans dit Nederlandse volk omsloot en evenveel wonden veroorzaakte, als er prikkels waren, heeft hier een uitbeelding gevonden, als me nergens trof, hoe ook de dichters die vijf jaren bezongen. Men zou de gehele verzets- en illegale litteratuur vergeefs door lezen, om eendere herleving van het doorstane te ondergaan.’Ga naar eind15 Het Doornen Zeel werd geprezen en bejubeld, maar toch ook door enkelen o.m. door Hendrik de Vries scherp bekritiseerd. Het gaf aanleiding tot een langdurige polemiek met Koos Schuur en Diels zelf over de beeldvorming in de moderne poëzie. De Vries verooordeelde Het Doornen Zeel om de ‘onklare beelding’ en deed dit uitgerekend in een blad dat spoedig Gerard Diels in de redactie zou krijgen.
Waarschijnlijk nog tijdens de oorlog was Gerard Diels in aanraking gekomen met de aanmerkelijk jongere schrijvers Bert Voeten en Koos Schuur. Kort na het einde van de bezetting voegde ook Bert Schierbeek zich bij deze kleine groep, en enige tijd daarna Hans Redeker. In de Groene Amsterdammer schreef Koos Schuur in juli 1945, dat de nieuwe Nederlandse poëzie nog geen tijdschrift kende dat haar werkelijk vertegenwoordigde. Een eigen tijdschrift voor de jongeren was een noodzaak.Ga naar eind16 In oktober 1945 verscheen bij de Bezige Bij de eerste aflevering van Het Woord, ‘maandblad voor de nieuwe nederlandse letterkunde’. Het stond gedurende het grootste gedeelte van de eerste jaargang onder leiding van Ferdinand Langen en Koos Schuur; in september 1946 kwamen Jan G. Elburg, Hans Redeker en Bert Schierbeek in de redactie. | |
[pagina 636]
| |
Gerard Diels publiceerde intussen in Centaur, tot mei 1946; zijn lange gedicht ‘Dernière Heure’ was zijn laatste bijdrage aan dit tijdschrift. Twee maanden later opende Het Woord met zijn ‘Verzen ter Gedachtenis, opgedragen aan een vriend die uit een concentratiekamp niet terugkeerde.’ In hetzelfde jaar verschenen ook in Het Woord enkele van zijn psalmvertalingen. ‘Slechts een gepassioneerde waagt zich aan dit speciaal hier te lande ondankbare monnikenwerk,’ schreef hem Dolf Verspoor die zelf ook bezig was ‘de metaphysische of de existentiële sonnetten van Quevedo’ te vertalen.Ga naar eind17 De poëtische bijdragen van Gerard Diels aan de drie jaargangen van Het Woord zijn schaars, maar hebben toch de aandacht gekregen die ze verdienen. ‘De neo-romantische en de neo-symbolische bijdragen die in het blad verschenen, maakten een tamelijk ouderwetse indruk; de poëzie van Het Woord was in de meeste gevallen een poëzie van het grote woord; zij was niet vrij van holheid en pathetiek. Gerard Diels was haar beste vertegenwoordiger en als dichter en als theoreticus.’ Aldus het oordeel van Ed. Hoornik.Ga naar eind18 Zomer 1947 verscheen Het Woord voor de eerste maal als quarterly, een vooral in Engeland zeer gebruikelijke tijdschriftvorm.Ga naar eind19 Tot de inmiddels tot acht man uitgebreide redactie behoorde nu ook Gerard Diels. De directie van de Bezige Bij getuigde in een bijgevoegd schrijven: ‘Wij prijzen ons gelukkig, dat het tijdschrift thans geleid wordt door een alleszins bekwame werkgemeenschap. De inhoud van deze eerste en volgende afleveringen zal u hiervan overtuigen.’Ga naar eind20 Deze eerste driemaandelijkse aflevering opende met een tweede essay van Diels: ‘Irrationalisme’. Zijn eerste essay was afgedrukt in de nog ‘oude’ aflevering van december 1946 onder de titel ‘Existentiefilosofie en Kunst’. ‘Het Niets’ opende het volgende driemaandelijkse nummer (herfst 1947).
Gerard Diels, de man waarvan ‘Jan’ den Brabander zei: ‘Een | |
[pagina 637]
| |
dichter op de Beurs, hoe bestaat 't’, is dan tot een bekende literaire persoonlijkheid geworden.Ga naar eind21 Hij houdt regelmatig lezingen en ontvangt ook van andere tijdschriften uitnodigingen om mee te werken. Zo wordt hij ook uitgenodigd bijvoorbeeld tot deelneming aan een novelleprijsvraag. Onder dankzegging voor de uitnodiging deelt hij mee, dat hij zich tot dan toe op dit prozagenre niet heeft toegelegd, zodat hij zich, ‘hoewel het zeer goed mogelijk is, dat ik ooit een novelle zal schrijven, niet bij voorbaat zou kunnen verbinden.’ En inderdaad - in de nalatenschap is een op een novelle lijkend manuscript aanwezig, getiteld ‘De verbanning van Matthias Blank.’Ga naar eind22Het Woord verscheen voor het laatst winter 1948-'49. Diels' medewerking eindigde zoals zij begon: met poëzie.Ga naar eind23 Twee van zijn mederedacteuren, Ferdinand Langen en Bert Voeten gingen op verzoek van de redactie van Ad Interim naar dat tijdschrift over. In de laatste aflevering vestigde de redactie van Het Woord er echter de aandacht op, dat er geen sprake was van een fusie tussen Ad Interim en Het Woord, zoals enkele bladen abusievelijk hadden vermeld, en dat geen enkel tijdschrift het recht had zich de voortzetting van Het Woord te noemen. Niet alleen omdat enige andere redacteuren van Het Woord niet om medewerking was verzocht, maar ook omdat zijn eigen opvattingen te zeer met die van C.J. Kelk, redacteur van Ad Interim, verschilden, zag Diels van medewerking aan Ad Interim af. Tegelijkertijd werd van de zijde van Podium een soortgelijke poging gedaan. Maar ook in Podium komen we geen bijdragen van Diels tegen.Ga naar eind24 Gerard Diels was alleen komen te staan, vooral als essayist. Sinds Het Woord was opgeheven, had hij geen stem meer in een tijdschriftredactie. Des te meer genoegen deed het hem, toen hij in oktober 1949 van de Rijkscommissie voor opdrachten aan letterkundigen een opdracht ontving welke bestond ‘uit het schrijven van een gedicht of een gedichtenbundel, waarin de mens van na de tweede wereldoorlog wordt geplaatst | |
[pagina 638]
| |
in de problematiek van deze tijd’. Bij de inzending van de cyclus ‘Missa antiqua et nova’ schreef Diels: ‘De cyclus overschrijdt het door Uwe Excellentie gestipuleerde regelaantal van circa 480. Dit had ik kunnen vermijden door uit de cyclus, zoals ik deze concipieerde, enkele verzen te lichten en deze bij de uitgave daaraan weer toe te voegen. Het leek mij echter correcter en, voorzover ik meen te mogen aannemen, niet bezwaarlijk Uwe Excellentie de cyclus aan te bieden zoals deze de uitgever wordt ter hand gesteld. Mocht het schijnen alsof in sommige verzen niet strikt voldaan is aan de opdracht een vers of verzenbundel te schrijven “waarin de mens van na de tweede wereldoorlog wordt geplaatst in de problematiek van deze tijd”, dan gelieve Uwe Excellentie deze verzen niet als afzonderlijke eenheden te beschouwen, maar deze slechts te zien in het cyclisch verband. Naar mijn gevoelen is de tijdsproblematiek van de mens, hoezeer ook op zichzelf bestaande, niet te scheiden van zijn universele. Derhalve heb ik gemeend de bedoeling van Uw opdracht aldus te mogen interpreteren, dat ik de levensgang van een west-europese mens, geboren en levend vóór, levend en stervend na de tweede wereldoorlog in mijn verzen kon verwerken.’Ga naar eind25 Deze cyclus en Verspreide Verzen werden in 1951 uitgegeven onder de titel Na de Bevrijding. Maar het was voor Diels niet gemakkelijk geweest een uitgever te vinden. Na de Bevrijding verscheen niet bij Meulenhoff, door wie destijds Het Doornen Zeel en De Psalmen van Quevedo waren uitgegeven, maar bij Van Kampen; laatstgenoemde koesterde geen hoge verwachtingen wat de verkoopbaarheid betrof, maar omdat Na de Bevrijding volgens hem onmiskenbare poëtische kwaliteiten bezat, wilde hij de bundel toch uitgeven. Toen de bundel verscheen, ontmoette deze, alleen al omdat er in opdracht geschreven poëzie in stond, veel kritiek.Ga naar eind26 Zijn laatste publikatie in boekvorm was Het Ongerijmde in 1952, een keuze uit de essays en artikelen die hij in de periode van 1946 tot aan de opheffing van Het Woord in dit tijdschrift publiceerde. | |
[pagina 639]
| |
De bedoeling van de uitgave was ‘een zo compact mogelijk overzicht te geven van de opvattingen over kunst in het algemeen en over poëzie in het bijzonder, ook in haar betrekking tot filosofie, ethica, maatschappij enz., die ik in Het Woord, dat op dit gebied naar nieuwere vormen en een vrij grondige verandering der meest verkondigde inzichten streefde, heb ontwikkeld’.Ga naar eind27 Het Ongerijmde verscheen als laatste deel van de eerste Ultimatumreeks. ‘De Ultimatumreeks dankt haar naam aan de huidige situatie van onze literatuur. Zij zal worden samengesteld uit boeken van culturele waarde, die niet op de traditionele wijze te exploiteren zijn: romans, novellen, verhalen, gedichtenbundels en essays van hoofdzakelijk jonge Nederlandse schrijvers. Deze reeks wordt door de Bezige Bij te Amsterdam uitgegeven tegen aanmaakkosten, dus zonder winstmarge.’ Zo lezen we achterin. De andere delen van de reeks waren Deliria, gedichten van Nes Tergast, Het Behouden Huis, novelle van W.F. Hermans en Apocrief, gedichten van Lucebert. Wel heeft hij nog het plan gehad om een groot essay te schrijven over de ‘afkomst’ van de experimentele dichtkunst. Dit onderwerp hield hem voortdurend bezig en zelfs op zijn ziekbed trachtte hij voor dit doel nog bundels van Apollinaire te herlezen.Ga naar eind28
In 1954 trok Gerard Diels zich geheel uit de zaak terug. Al enige tijd daarvoor had hij het plan opgevat om op een woonschip te gaan wonen. De ‘Poeroesja’ werd in 1954 afgebouwd en kreeg een ligplaats aan de Hugo de Grootkade te Amsterdam.Ga naar eind29 Nog geen twee jaar later werd Gerard Diels onherstelbaar ziek. ‘In de Amsterdamse Sociëteit De Kring heb ik dikwijls met Gerard Diels zitten praten,’ schreef Edouard Bouquin. ‘Hij had daar zijn eigen plaats: de meest rechtse barkruk, waar hij gemakkelijk tegen de wand kon leunen. Hij zat daar altijd. Dikwijls van de late middag tot de vroege morgen, want hij was een man die doodsangst had voor de eenzaamheid. Alléén, thuis kon hij het niet uithouden. Hij had, geloof ik, vooral angst om | |
[pagina 640]
| |
plotseling en eenzaam door de dood overvallen te worden. De dood is niet zo mild voor hem geweest; de worsteling heeft maanden geduurd. (...) Er zijn meer dichters geweest, die bezeten van angsten, en verteerd door eenzaamheid, te veel dronken. Maar ook als hij dan, doodmoe, in zijn hoek aan de bar leunde, was het de moeite waard met hem te praten.’Ga naar eind30 In zijn laatste levensjaren klaagde hij zijn nood over de niet-erkenning van Het Ongerijmde. Toen in 1956 de bundel essays bekroond werd met de jaarlijkse literatuurprijs van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945, was hij daar intens verheugd over. Op 18 februari 1956 nam hij in de aula van het Stedelijk Museum de prijs in ontvangst. Korte tijd daarna werd hij ziek. Bert Voeten bracht hem begin oktober een bezoek in het Antoni van Leeuwenhoekhuis in Amsterdam, waar hij tot kort voor zijn dood werd verpleegd voor zijn ongeneeslijke kwaal, een carcinoom aan de slokdarm. ‘Iets van de oude wilskracht en vasthoudendheid was nog te bespeuren in de wijze waarop hij - na een zware hoestbui, die zijn broodmagere lichaam deed schokken - de draad van het gesprek weer opnam. Maar het kostte mij moeite in deze doodzieke man met het ingevallen gezicht en de aarzelende vertraagde bewegingen, de briljante en beslist onhollandse grandseigneur te herkennen, die in de eerste jaren na de oorlog de zelfbewuste leider was geweest van de literaire groepering rondom het tijdschrift Het Woord.’Ga naar eind31 In de nacht van 18 op 19 oktober 1956 overleed Gerard Diels, in de ouderdom van 59 jaar, op de woonark ‘Poeroesja’. |
|