Maatstaf. Jaargang 18(1970-1971)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 616] [p. 616] jan g. elburg drie ardeense gedichten 1. stromerij van sch open, onheelbare ogen: kijken is zoetjesaan doodgebloed in roetzwarte watten van nacht onder leien dak onder hoogstaande bomen op heuvels om het huis. dus luisteren naar vallende druppels tegen gevallen bladeren, naar tientallen vallende bladeren; en naar het suizen achter regenruisen luisteren: naar nieuwe regen zwemend herfstgeluid. ook argwaan doet waken want de fazant hangt onder de luifel. maar de uil die daarboven huist vliegt eveneens niet bij dit weer, de vos is net zo dood en de bunzing blijft thuis. en achter de wolken schijnt toch de maan te schijnen, maar ook die gedachte draagt geen slaap aan. [pagina 617] [p. 617] want - hoor nou liefje - onder de brug, nee, langs de rand van onze doorweekte weide, onzichtbaar, toch voorstelbaar: putjes en pokken van regen in beweging in de beek in de steeds ruisen- de beek waar de regen in valt in ruist en ophoudt met ruisen en zich anders gaat bewegen. iets waar ik morgen de dag - so what - óók mijn schouders over ophaal. [pagina 618] [p. 618] 2. poëzie ook en er was zo'n wak in de nacht, zo'n leegte zonder geluid of zelfs maar bijgeluiden, zo'n stilte - je kent dat - waaruit soms opeens die regels aansuizen, dat ik ademloos aan mijzelf te luisteren lag, als een dichter van het slag van Carel Steven Adama van Scheltema (of uit de tijd van Alma Tadema). en ja, o, uit welke diepte het opdook en waaruit, mag de hemel weten, uit welk in mijn jeugd met een half oog bekeken antiek stuiversblad. reken maar dat het kwam maar als een stompzinnig gniffelend spook: ‘Jan, Jan word wakker, ik hoor helemaal niets in huis: zo stil werken dieven ook...’ verrek, en verder niets, niets goeds, raad noch onraad, ook niet op de duur. [pagina 619] [p. 619] 3. najaarskampanje rode oktover, okergele korte met het eikeloof, met sparregroen rond allicht deze maand de laatste, lage, middagzon. beukebosrand in kennelijke staat van honderd keren herfst over zijn kruinen, kijkt ditmaal maar eens neer op vijftig - uitgestrekte - jaren geschiedenis. blad, na soms zwermpje blad, met overmaat van blauw en goudig licht doorschoten, daalt, ritselt, landt in gras rondom, of ráákt mij: straks / op - minimale - slag. hoe lang nog, doodstil liggend, het genadeschot, de dood ontlopen eer zo'n blad mij raakt (zo'n blik, zo'n regendrup, zo'n pepernoot, zo'n serpentine) bv: mis, gekwetst, en lekker mis en... DAAR! leve de trip, hoog leven de Ardennen. mijn zoon hier in de wei jaagt op de sprinkhaan - en de hinden bloeden ginds op het wildpad dat naar mensheid geurt. [pagina 620] [p. 620] weet je nog uit het duitse filmjournaal wat winter worden - straks - beduiden kon Vorige Volgende