| |
| |
| |
[Nummer 9]
ben bos in gesprek met jaap harten
poëzie is geen polka
Jaap Harten, veertig jaar oud, kreeg eind november 1970 de Vijverbergprijs (f 3000,-) voor zijn prozaboek Garbo en de broeders Grimm. Harten heeft naast zijn proza De Getatoeëerde Lorelei en Operatie Montycoat veel poëzie gepubliceerd. Zijn debuut kwam in 1954 met de bundel Studio in daglicht terwijl hij - na andere produkties - in 1966 bij de Bezige Bij Totemtaal uitbracht. De Bezige Bij is vanaf 1964 de vaste uitgever van Harten. Recent verscheen de dichtbundel Een lokomotief achter prikkeldraad.
- Uit jouw dichtbundel Een lokomotief achter prikkeldraad blijkt dat je jouw gevoelens, reacties en denkwijzen exprimeert langs een omweg, via personen, politiek, gebeurtenissen, notities en ander literair werk. Waarom kies je die methode?
- Van Santvoort zegt dit ook in De Nieuwe Linie. Is dat nou wel zo?
- Het is geen omweg?
- Het is direct. Het zijn de feiten, die ik gebruik, nodig heb. Toen ik een gedicht wilde maken over de militaire dienst - zie ‘If the army were all... (Allen Ginsberg)’ - ging ik de brieven opzoeken die mijn zusje me destijds had geschreven. Op de enveloppe stond: recruut J.C. Harten SIC. In een brief van mij aan mijn zuster noteerde ik dat majoor Treffers kwaad was; die man leeft misschien nog wel.
Ik ga mijn materiaal na, ik vervals het niet, ik vervaag het niet. Ik vind het essentieel om dit vast te stellen. De elementen SIC en Treffers vind je in mijn gedicht terug, ik heb ze uit de werkelijkheid
| |
| |
in mijn vers binnengehaald.
Dat is geen omweg; ik gebruik ook altijd veel personages in mijn gedichten; ik heb dat altijd gedaan en zal het altijd blijven doen. Het is toch normaal dat je omgeving in je werk duidelijk naar voren komt. Ik ben niet het type van de ik-lyriek; de ik-lyriek komt bij mij zeker niet op de eerste plaats. Je vangt af en toe een flits op uitje omgeving; dat kan iets te maken hebben met politiek, rasproblemen of historische feiten, wat je maar wilt; het kan van alles zijn; zo'n vonk springt in me over; ik kan er mee aan het werk gaan; waarom ik bepaalde flitsen oppak in een vers is moeilijk te zeggen.
Mijn relatie met de buitenwereld is direct en heel vanzelfsprekend. Ik vind dat ook logisch. We leven in de tijd van de communicatiemedia, de radio, de teevee, de kranten en ga zo maar door... daar gaat invloed van uit, die je kunt verstoppen, inbouwen of weglaten.
Een dichteres als Hanny Michaelis laat deze invloed bijvoorbeeld weg; dan houd je, bij haar, een dunne ik-lyriek over.
- Die lyriek is voor jou voorgoed voorbij?
- Ja en nee. Een uitstervende vorm? Bloem bijvoorbeeld is voltooid verleden tijd maar zeer aanwezig levend voor mij. Zulke ik-lyriek zul je zelden meer tegenkomen. Wat denk jij? Allen Ginsberg schrijft misschien nog, af en toe, ik-lyriek, maar dan per moment, hij houdt het een regel of tien vol, dan komt de buitenwereld binnenstappen, wat ook weer heel eigen is aan hemzelf.
- Waarin onderscheidt poëzie zich voor jou van proza?
- Het is een ander uitscheidings- of nog liever, een ander afscheidingsproces voor me dan proza.
- Kom je expliciet in een ander veld terecht?
- Minder dan vroeger; ik heb het gevoel dat mijn poëzie en proza dichter bij elkaar zijn komen te staan.
- De terreinen zijn gescheiden maar niet onderscheiden?
- Moeilijk om precies te zeggen. Het is in de bundel Een
| |
| |
lokomotief achter prikkeldraad nogal duidelijk, vind ik. In de gedichten op de pagina's 31, 32, 33, 34, 35, 36 en 37 loopt mijn prozawereld door. Deze gedichten zijn een soort appendixen van Garfao en de broeders Grimm. Dit zijn essentiële dingen uit mijn leven; ook het gedicht over Achterberg. De ene herinnering krijgt een proza-, de andere een poëzievorm. Hoe dat zó gebeurt kun je niet verklaren; het gebeurt gewoon.
- Je refereert nogal aan een aantal andere schrijvers; mij vallen op: Lodeizen, Bloem, Achterberg en Tsjechov. Waarom?
- Ik heb affiniteit met hun wereld; dat is nogal simpel dacht ik; elke lezer kan dat zien.
- Waar ga je bij deze auteurs op resoneren?
- Bij ieder iets anders. Wanneer je dit vraagt mag je Lucebert niet vergeten. Hij is de meester van de metafoor. Dat treft me. In mijn eerste bundel word je om de oren gemept met metaforen. Metaforen zijn het meest openbarende in de taal; als we de metafoor waar maken hebben we het.
- Wat is ‘het’?
- Het is ‘it’, noem het een vorm van bewustzijnsverruiming. Was toen, voor mij, een voorlopig eindpunt in de taal. In mijn eerste gedichten vind je weinig het verhalende element; het beeldende overweegt. Natuurlijk komt, naar mate je verder in mijn poëzie duikt, het verhalende langzaam naar voren en toen kwam er, als vanzelf, proza te voorschijn.
Dat gaat niet bij iedereen zo, maar bij mij is de ontwikkeling wel zo gegaan. Remco Campert heeft het verhalende ook; hij schrijft ook poëzie en proza. Jan Elburg heeft het verhalende niet; hij werkt meesterlijk met metaforen; van hem kun je absoluut geen proza verwachten. Denk aan de Frans-Duitse dichter, schilder, beeldhouwer Arp; hij was een meester in de burleske metafoor; dat volstaat door de eenheid in zich; ik zie Arp geen dikke roman schrijven; hij kan dat trouwens niet meer; hij is dood.
- Lodeizen, wat betekent die voor je?
- Lodeizen is ons aller jeugdsentiment, zou ik haast zeggen.
| |
| |
- Wat is ‘jeugdsentiment’ voor jou?
- Dat moet toch duidelijk zijn uit mijn hele werk. Ik leg dit niet meer uit. Daar kan ik toch niet aan beginnen; dat is al te vreselijk. De mensen moeten mijn boeken maar ter hand nemen, als ze een antwoord willen hebben op deze vraag. Nee, Ben, deze vraag kun je niet maken; dit is te gek.
- Bloem spreekt je erg aan.
- Ik had jarenlang, tot mijn zeventiende, aversie tegen poëzie; toen pakte ik Bloem, sloeg zijn werk open en werd rood om de oren en dacht: dit is het helemaal.
- Hij heeft jouw aversie weg laten smelten?
-Ja, volkomen.
-Achterberg komt ook in Een lokomotief achter prikkeldraad weer voor.
- Ja. Bij hem waardeer ik misschien wel het meest het persoonlijk contact, dat we hadden. We praatten samen over poëzie, mattekloppen, kerkhoven, tuinbouw, ga zo maar door; Achterberg was een onuitputtelijk en veelzijdig mens en een heel stimulerende man voor mij.
- Hij was moeilijk voor zich zelf.
- Maar voor anderen zeldzaam open en hartelijk, een man zonder pose en gewichtigdoenerij. Hij was de man die mijn eerste bundel Studio in daglicht heel serieus heeft bekeken.
- Dat lijkt me erg belangrijk voor je te zijn geweest; je hebt dan een referentiekader, een aanmoediging, eventueel een zelfbevestiging gehad.
- Ja. Achterberg analyseerde mijn verzen met een inzet, die je niet van hem verwachtte, als je hem niet kende. Mijn eerste dichtbundels zijn heel weinig geaccepteerd, zeker in mijn directe omgeving. Mijn ouders vroegen mij, bijvoorbeeld, ‘waarom maak je die verzen toch zo moeilijk en ingewikkeld, kan het niet eenvoudiger?’
Achterberg herkende de metaforen direct, zoals een helderziende jouw beeldenkoppeling ziet, zoals jij die zag, zoals die in jou
| |
| |
tot stand was gekomen. Bij Achterberg voelde je de stekker in het stopcontact; dat geeft licht.
Die man merkte dat mijn beelden werkten; je hoefde hem niets uit te leggen; ik was bij hem aan het goede adres, niet omdat hij beroemd was, maar omdat hij een visionair was en meteen zeer wetenschappelijk kon zijn; hij kende gedichten zoals een chirurg het lichaam van zijn patiënt. Hij aarzelde niet; hij wist precies waar de wervels van de woorden zaten, en wees je ook op anatomische fouten.
- Jij gaat in jouw bundel Een lokomotief achter prikkeldraad heftig in op allerlei verschijnselen van onze tijd, maar je staat er meteen ook buiten; je gebruikt ze in een taalcompositie waardoor de gebeurtenissen hun vanzelfsprekendheid verliezen en je de tijdsvraag aan de orde stelt. Wat is tijd?
- Ik houd me erg bezig met deze vraag. Ik had onlangs een gesprek met de paragnost Gerard Croiset, die me vertelde een futiliteit te hebben voorzien. Een dame op de eerste rij in een zaal zag hij - in een flits - gekronkeld om een stok. Twee weken later hoort hij, via vrienden die de vrouw kenden, dat ze bij de schoonmaak, op het balkon bezig was haar bezem te repareren; ze was met stok en al omgevallen. Het feit op zich is onbelangrijk, maar Croiset had het lang van tevoren gezien. Hij zei: ‘Wat is tijd beangstigend, he?’
- Die opmerking neem jij over.
- Ja; het is een vreemd iets wanneer je in het Colosseum te Rome staat of in het paleis Fontainebleau; ik kan me dan verplaatsen in andere tijden. Onze rationele afscherming van tijd en ruimte is kunstmatig, is al lang doorbroken door de yogi's; zij kennen de afscheiding van tijd en ruimte niet.
- lij neemt dit yoga-standpunt over.
- Ik vind het heel belangrijk dat je uit de koker van jezelf komt. Ik vind het vervelend wanneer de mensen in de koker van henzelf doldraaien. Hier ligt meteen een deel van het antwoord op jouw eerste vraag waarom er zoveel buitenwereld in mijn verzen zit.
| |
| |
Ik kan, het klinkt misschien vreemd, terwijl ik in Den Haag woon, Joe Louis met mevrouw Roosevelt in de tuin van het Witte Huis zien zitten; of ik zie Apollinaire in zijn antieke auto naar Spa rijden. Als ik me met zulke beelden bezig houd zijn ze concreet aanwezig.
Zulke ervaringen zijn belangrijk om je spirituele ervaringsgebied uit te breiden; dit doe je niet door elke dag met dezelfde melkboer te praten, of elke dag naar dezelfde baan te lopen. Mensen die zo leven verslijten tot op de draad, worden dood terwijl ze leven.
Het opduiken van satellieten uit de verte houdt voor mij het bestaan boeiend.
- Je houdt van het verrassende, het nieuwe, het onverwachte?
- Ja.
- Zoals je voor bepaalde toneelspelers het begrip ‘underacting’ gebruikt zou ik voor jou het begrip ‘underwriting’ willen gebruiken. Vind je dat adequaat?
- Dit procédé zul je in verschillende boeken van mij zien, misschien het minst in De Getatoeëerde Lorelei.
- Ook daar is het aanwezig; je gebruikt tegenbeelden, die het verhaal uit zijn lood trekken, je hanteert relativerende vormen van humor.
- De humor van de bestorvenheid.
- Hef tijdsprobleem en de dood zijn voor jou geen aanleiding om definitief te kiezen voor de absurditeit, de angst, de vervreemding?
- Nee, het leven is een keten van fenomenen; je mag jezelf nooit in één fenomeen opsluiten; Ik laat het bezig zijn met één fenomeen altijd los, misschien wel op het hoogtepunt. Als acteur zou ik de vreemde behoefte hebben om me, op het hoogtepunt van de voorstelling, voor het publiek af te schminken en mijn pak uit te trekken.
- Je hebt in jouw poëzie een poëtische praatstijl; als vanzelf ga je jouw gedichten hardop lezen, ze vragen er om.
- Die motoriek zit er wel in, dat is zo.
| |
| |
- Je bent trouw aan jouw onderwerpen.
- Hoe kom je daar zo op?
- In Totemtaal staat een gedicht over een oude bokser, nu maak je een cyclus over boksers.
- Bepaalde mensen en onderwerpen komen herhaaldelijk terug.
- Er is voor jou een overeenkomst tussen boksers en dichters?
- Daarvoor moet je pagina 17 lezen, daar staat het, daar heb je het te pakken.
Komt dat omdat boksen op poëzieschrijven
lijkt: geen effekt zonder voltreffer,
geen gespierde regels zonder
in iedere dichter zit een kannibaal,
een pronkhaan en een sparring-
Poëzie stuurt je - net als bij een bokswedstrijd - kanten op, die je niet verwacht had; dat is een noodzakelijke en prettige uitdaging, ja, ‘poëzie is geen polka’.
- Je kunt je goed kwaad maken op de kleinburgerlijkheid. Het gedicht ‘Voetnoot bij de kranslegging op de Dam, 4 mei 1970’ zit vol afwijzing van de kleinburgers die het homofielen onmogelijk maakten hun paarse krans bij de Dam neer te leggen.
- Ik word niet zo gauw kwaad, maar toen dacht ik: verdomme; het is weer zo ver. Het gedicht is een directe vuist op de tafel; iets dat je bij mij zelden zult tegenkomen; het is voor mij een extravert gedicht, net zo goed als het gedicht over en tegen Nixon. Het is een barricade-gedicht.
- Zo'n gedicht staat haaks op jouw persoon.
- Ja, maar het moet toch gezegd. Dit is te gek. Als je doordenkt over de 80.000 homoseksuelen die zijn vermoord en gemarteld, tijdens het nazi-regime, en je ziet dan de mannen met hun zwarte
| |
| |
pakken aan, hun decoraties opgespeld, met hun haarloze koppen, als overheidsambtenaren, die ze zijn, en die dan een kranslegging van homofielen voor homofielen verbieden dan krijg ik een dubbelbeeld: de moordpartij en de ranzige huiskamer. Moeder de vrouw die haar man nog gauw even afborstelt; hij, de man, die zijn hoge hoed op zet. Dan de arrogantie, de discriminatie.
- Jouw gedicht wordt door de afgeborstelde heren niet gelezen.
- Interesseert me niet. Ik moet het zeggen. Een statement kan gezegd zijn voor twaalf apostelen of in een stadion voor honderdduizend mensen; daar word ik niet warm of koud van; het gaat er om dat het gezegd wordt. Wie zal de uitwerking controleren?
Plato en Socrates hebben tegen hun leerlingen dingen gezegd, die veel verder reiken dan de praatjes van de demagogen in Amerika, Rusland en China.
Ik zeg: liever Plato dan Mao.
- Je wilt - in het gedicht ‘Lens & Co’ blijkt dit heel duidelijk - de eindigheidsproblemen buiten je houden, maar dat lukt niet; door er aan te refereren ben je er al mee bezig.
- Je kunt zeker zeggen dat achter het gaas dat gespannen is, dat achter het decor van mijn toneelbeeld zeker wel eens de ook als toneelspeler verklede dood is te ontwaren.
We zijn bezig met ons leven, laten we het toch maar een spel noemen; als je nu het gevoel zou hebben: de dood is oppermachtig, met de dood is alles voorbij, dan is de dreiging ontzettend groot. Heb je de instelling van yogi, die zegt dat de westerse mens van het verschijnsel doodgaan iets drakerigs heeft gemaakt, wat het in wezen niet is, dan kun Je de als magere Hein verklede figuur beentje lichten. Ik geef toe dat dit link werk is; dat meen ik, want ik probeer het.
- Heb je de instelling van een yogi?
- Ja; ik zit in het grote wiel van het karma..., jij ook, Ben... jij ook.
- Je kunt de mens verdelen in twee parten: de egotiek en de erotiek; in het eerste part is hij het meest met zichzelf bezig,
| |
| |
in het tweede met de ander. Het gaat jou om het evenwicht tussen beide?
- Heel juist, zo krijg je een openheid tegenover mensen, feiten, politiek, dood, tegenover alles.
- Vanuit een rust die groeit; een rust die je kiest omdat je hem herkent?
- Die gegroeid is door verdieping, bij mij, in de oosterse filosofie; ik houd tussen mij en mijn omgeving, op een gegeven moment, een afstand vast om de rust te hebben.
- Jouw figuren in De Getatoeëerde Lorelei - ik denk aan Lorelei, von Losch en Thurn und Taxis - zijn vitaal en grappig maar ook passief en tragisch. Je houdt deze roman in de spanning tussen deze uitersten.
- Muzikaal gesproken is het een kwestie van aanslag en pedaalgebruik. Een melodie kan te zwaar gebracht worden, dan gaat de hele melodie kapot; de melodie kan ook, door een ogenschijnlijk tekort aan pedaalgebruik en nadrukkelijkheid, gaan intrigeren.
Een monoloog die verloopt tot een climax van geschreeuw vind ik lang niet zo boeiend als een monoloog die na een bepaalde piek, qua volume afneemt, daarna stiller wordt en nog stiller en bij de laatste woorden tipt aan de versterving en zelfontkenning. Dan gaat het publiek pas goed denken.
- Dat kies je voor jezelf.
- Precies.
- In De Getatoeëerde Lorelei staat op pagina dertig: ‘Waarom schrijf ik over een stad die ik niet gekend heb? Waarom herkende ik Berlijn, ondanks de brokstukken?’ Is deze vraag na twee jaar bedenktijd door jou al beantwoord?
- Het boek zelf heeft het antwoord gegeven. Punt.
- Op de titelpagina van De Getatoeëerde Lorelei staat ‘roman’, terwijl je het boek op pagina 31 een ‘project’ noemt.
- Een boek is altijd meer dan één ding; je zou De Getatoeëerde Lorelei ook een project of een scenario kunnen noemen. Ik ben
| |
| |
er niet zo op gebrand, op de kwalificatie roman. Zolang ik er aan werkte was het een project voor me. Ik sta, al schrijvend, tussen de bouwstenen, tussen de coulissen; ik kan de scène in zekere zin belichten zoals ik wil, ik kan de scène verplaatsen, laten bewegen. Denk aan de titel van mijn eerste dichtbundel Studio in daglicht, een boekje uit de Windroos-serie uit 1954. Daar heb je al dat vreemde effect van de studio, waarbij je aan de film denkt of aan de werkplaats voor een beeldhouwer, terwijl toch het daglicht belangrijk is.
Ik gebruik niet het licht van jupiterlampen omdat ik dan een schone schijn zou krijgen, nee ik gebruik het daglicht in de studio. Je krijgt de botsing tussen de studiopersonages, in hun verkleding, afgestemd op lamplicht en het daglicht, waarin ik ze plaats.
Die werkwijze geeft een vreemd contrast.
- Jouw werk dient de ambiguïteit?
- Zo zou je het kunnen noemen. Je laat in het gewone een ander aspect zien, door belichting.
- Hugo Raes vertelde me dat hij na het schrijven van een nieuw werk volkomen is uitgeput; hij kan na voltooiing om en nabij een half jaar niet meer werken; heb jij dat ook?
-Voor mij is dat te sterk. Je hebt wel, vind ik, een zeer essentieel iets van jezelf vorm gegeven; dat voel je heel scherp; je hebt - ook maar op het allerlaatste juiste moment - de eindstreep gezet. Dat doe je ook uit hygiënische overwegingen om herhalingen van datgene wat je geschreven hebt te voorkomen. Ik zou na het afsluiten van een boek door kunnen gaan. Ik vind het goed om te stoppen, iets bewust los te laten. Het schrijven van een boek is voor mij een lange, intense uitademing; dan komt, na afsluiting, de tijd om weer in te ademen. Het is geweldig om je werk los te laten.
- Je hebt niets van tegenstand? Een rivier loopt makkelijker naar zee bij eb, als het vloed wordt botst hij op weerstand.
- Nee, die weerstand heb ik niet; het slot maken is het doorbreken
| |
| |
van een waterhoos. Ik weet nog dat ik de laatste bladzijde schreef van De Getatoeëerde Lorelei, toen wist ik, ik stap door een hoge golf. Geen gepeuter, geen geaarzel. Punt. Zo is het. In het creatieve proces zitten heel veel logische feiten en logische factoren, die je leert herkennen en erkennen.
- Er zit een grens aan.
- Ja, heel sterk. Op een gegeven moment voel je een rem.
- Die forceer je nooit.
- Nee. Ik ben blij als ik hem voel; ik accepteer hem.
- Gerard Kornelis van het Reve schreef jou - je citeert het in Garbo en de broeders Grimm -: ‘Mijn advies is, tot de essentie teruggebracht, schrijf over jezelf, & over wat je beweegt & je leven is.’
Jij houd je daar niet aan, in velden en wegen niet.
- Dat is heel duidelijk; ik wilde een antwoord laten zien en heb expres iets anders gedaan; ik wil deze raadgeving van Gerard Kornelis niet als een axioma accepteren; ik vind het trouwens absurd dat de ene schrijver aan de andere gaat vertellen hoe hij moet werken.
- Hij heeft het in zijn raadgeving over zichzelf.
- Dat doet hij altijd.
- In Garbo en de broeders Grimm vind ik de brief voor Lucebert uit het Trauermagazin Berlin de beste. Het lot van de ex-nazist Günter is - denk ik - jouw alter ego. Günter is kapot gegaan aan de absurde oorlog, moord, doodslag, eenzaamheid, verkeerde opvoeding, ideologie en is versplinterd in de koker van zichzelf. Jij distantieert je ervan; jij zoekt de rust maar kent in hem de onrust die de mens belemmert zichzelf te worden. Zie ik die Günter-figuur zo goed?
- Hij is het helemaal. Met Goethe moet je zeggen: Hier steh ich nun, ich armer Tor und bin so klug als wie zuvor.
Dat is Günter.
- Je zoent hem; dat is niet toevallig; je wilt het leed helen, terwijl je weet dat je het niet kunt.
| |
| |
Dat is zo.
- Waar ligt bij jou het zwaartepunt, bij waarnemen, begrijpen of verbeelden?
- Bij het begrijpen vooral. Ik vraag me af: waarom, waarom is die en die eenzaam; waarom leef ik hier goed gevoed en creperen ze in Biafra; wat is de essentie van de mens; wat is het leven; wat is the trick? Met deze vragen kun je eeuwig bezig zijn.
Naast het begrijpen neem je vanzelf waar, dat doe je toch en het verbeelden is een dwang.
- De omgeving bepaalt voor een groot deel het individu; welk omgevingselement van onze tijd boeit jou?
-Toch wel overwegend de religie in de breedste zin van het woord.
- Wat versta je onder religie?
- Ik heb contact met de westerse religie; Christus is voor mij een duidelijke figuur, een top-yogi en via de heldere uitspraken van Christus ga ik naar het oosten, naar India, en kom ik terecht bij de yogi's, die de mogelijkheid openen tot drie dimensies: transcendental-, cosmic- en god-consciousness; dat te beseffen, daar iets van te weten is voor mij persoonlijk belangrijker dan kennis hebben van politiek of economie; die elementen spelen natuurlijk wel een rol in je leven maar ze zijn voor mij niet essentieel.
- De psychiater Schuurman - hij schreef Stem uit de diepte - stelt dat de oosterse en de westerse culturen samen zullen komen; het rationele en het reflexieve zullen elkaar over de drempel tillen; de mensheid zet daarna de eerste schrede op weg naar volwassenheid. Deel jij die visie?
- Ik vind het moeilijk om dit optimisme te delen, maar ik vind het een mooie en ook een heel waardevolle gedachte dat de oosterse en westerse culturen elkaar nodig gaan hebben om de mens de kans te geven op een grotere mate van volwassenheid. Ik heb Schuurman geciteerd in Garbo en de broeders Grimm. Ik
| |
| |
vind hem een boeiende man; hij is belangrijk. Ik zou hem mijn boek hebben moeten brengen, destijds al. Het is er nooit van gekomen.
- Wanneer jij getypeerd wordt als een ‘zachtmoedig en onaangepast’ mens, hoe ervaar jij die typering dan?
- Ik vind die te kort schieten. De eerste kwalificatie is te eiïg en de tweede te negatief. Zo geloof ik ook dat een Zen-monnik die vreemde dingen uithaalt, katten de bel aanbindt, niet zacht en onaangepast is. Hij opereert vanuit een ander terrein. Hij stelt zich op tegenover. Hij is zich bewust van een splitsing en durft daarin te gaan staan.
- Sartre zegt: ‘De dichter staat buiten de taal, hij ziet de woorden van de achterkant, alsof hij niet tot het mensdom behoorde en alsof hij komende tot de mens, eerst op woorden als een heining stuitte.’ Wat vind jij daarvan?
- Ik zou zeggen: woorden zijn geen heining. Woorden zijn krachtstations, waarmee je - ik tenminste wel - erg vertrouwd bent. De taal is één van de eerste belangrijke levende dingen geweest, die mij in beslag namen; op een zekere leeftijd natuurlijk; de taal is een motor die mij tot een toerental brengt.
- De titel van jouw jongste bundel Een lokomotief achter prikkeldraad is erg dubbelzinnig.
- Hoezo?
- In eerste instantie slaat dat beeld op de negerboksers in de ring, maar in tweede instantie op de neger in de slums, die het prikkeldraad van de colourline zal verbreken. In die zin is het zelfs een titel met een politieke bodem.
- Dat is waar. De scheiding tussen zwart en blank is erg kwetsbaar en zal doorbroken worden. Dat haal je er goed uit.
- Ik vind het gedicht ‘Ja Catullus, nog altijd hetzelfde liedje’ de beste uit Een lokomotief achter prikkeldraad. Welke vind jij achteraf het best geslaagd?
- Moeilijk te zeggen, zoiets is afhankelijk van de stemming van het moment, zoals bij een bepaalde tune. Nu kies ik: ‘Het gedicht
| |
| |
Fontainebleau’, ‘In de wintertuin van Krasnapolsky’ en ook ‘Ja Catullus, nog altijd hetzelfde liedje’.
| |
Ja catullus, nog altijd hetzelfde liedje
Nashville Skyline op de transistor
ochtend als een roos die opent
wij hebben de reis gemaakt
op de tv bokswedstrijden gezien
we hebben rondgelopen tot 4 uur
pratend over o.a. Hans Lodeizen
zijn juveniele adem trekt als een koorts
alleen huid en vuile onderkleren
alleen zweet en het bordeellampje
op de huid geen dekoraties
maar gewoon een bewijs van 4 handen
die hun werk weten te doen
er is veel veranderd sinds
57 v. Chr. is tenslotte lang geleden
maar de wijn smaakt nog hetzelfde
| |
| |
schouders en billen kunnen even mooi zijn
en ik denk niet aan de landing op de maan
bij een orgasme als een roos
|
|