| |
| |
| |
marko fondse
een uitgesteld einde: majakovski's ruggegraatsfluit
Een vertaling voor het Russische begrip ‘poèma’ moet nog gevonden worden. Mijn woordenboek vertaalt het met poèma. Dichtwerk is te dubbelzinnig, groot gedicht zegt niets. De beste benadering lijkt me de ondertitel (vierluik) met poëtische held die ik aan mijn vertaling van Majakovski's Een wolk in broek (1967) meegaf. Iets met poëtische held derhalve. En dat exclusief op Majakovski toegepast, omdat het zijn welhaast mythische gestalte recht doet.
‘In een betrekkelijk korte periode - van 1914 tot 1917 - schreef Majakovski vier poèmy: Een wolk in broek, De ruggegraatsfluit, Oorlog en heelal en De mens. Deze dichtwerken zijn na elkaar en gedeeltelijk gelijktijdig geschreven. En qua innerlijke lading vormen zij als het ware onderdelen van één tetralogie. Een wolk in broek speelt daarbij de rol van uitgangspunt: het levert het programma, een bondige encyclopedie van de jonge Majakovski.’
Aldus de conciese formulering van een communis opinio door I. Masjbits-Verov in zijn uitvoerige werk over Majakovski's acht dichtwerken van lange adem, waarvan De ruggegraatsfluit verreweg het kleinste is. Dit tweede deel van de voorrevolutionaire tetralogie wordt het Nederlandse publiek nu in vertaling aangeboden.
De ruggegraatsfluit is, zoals de meeste van Majakovski's grotere werken, verdichte autobiografie, verdicht in de twee betekenissen van het woord. In 1915 ontmoet de dichter Lilja Brik, zuster van Louis Aragons latere echtgenote Elsa Triolet, die tot de vroegste bewonderaars van zijn genie
| |
| |
behoort. Lilja Brik was toen reeds getrouwd met Osip Brik, die een van de leidende ideologen binnen de Russische futuristenbeweging zou worden. Majakovski, die het bepaald niet aan zelfbesef ontbrak, claimde Osip Briks wettige echtgenote, maar zag zich afgewezen. Dat de kennismaking zou leiden tot een levenslange vriendschap en meer dan dat met de Briks is vers twee. In 1915 leidde deze explosieve ontmoeting tot het suicidale poèma De ruggegraatsfluit. Erkenning als dichter vond Majakovski aanvankelijk slechts in beperkte kring van geestverwanten en zulke letterlievenden die de objectiviteit konden opbrengen om door alle extravaganties heen zijn literair genie te onderkennen.
Majakovski's gemoedsgesteldheid in die periode blijkt zonneklaar uit dit gedicht, dat twee van de vier thema's herneemt uit de Wolk - oorlog en vooral de liefde. De benadering van die thema's verschilt in alle opzichten van de toen gangbare. De oorlog is een verschrikking zonder meer, die, ontdaan van de gebruikelijke klaroenpoëzie met patriottische hoogstandjes, een zinloos gebeuren oplevert. De liefde, destijds in de poëzie een ontlijfde aangelegenheid in mystieke sferen, met als compensatie een florerend hoerenbestand, wordt door Majakovski weer opgevuld met vlees en bloed. Vooral ook plaatst hij de liefde in het teken van de klasseverhoudingen.
Als neventhema's fungeren de zelfmoord, - in De ruggegraatsfluit voor het eerst geïntroduceerd en later herhaaldelijk hernomen - en het dichterlijk zelf-offer aan de mensheid, dat we al uit de tragedie Vladimir Majakovski en Een wolk in broek kennen. Het zijn de bij uitstek in de sovjetkritiek verwaarloosde aspecten van zijn werk. Die verwaarlozing ligt voor de hand: Majakovski komt hier gevaarlijk dicht in een van de vaarwateren van een in de communistische wereld zo integraal verafschuwde auteur als Gottfried Benn ...
| |
| |
Majakovski gaat in zijn poèmy onveranderlijk uit van persoonlijke gegevens, die hij door midddel van poëtische zelfvergroting op universeel plan transponeert, een procédé dat alleen bij de zeer groten kans van slagen heeft. Kwerulantendom is dan ook vreemd aan dit werk en de zelfmoord die in dit gedicht wordt gesuggereerd is geen pose: de kogel waarmee Majakovski zijn ellendige existentie wilde beëindigen ketste. Lilja Brik vertelde mij in 1966 dat in 1930, vijftien jaar later, het fatale schot afging uit het zelfde wapen. Zij stelde het voor als een uitdaging van de dichter aan een hem constant vijandig lot, waarbij het al dan niet afgaan van het wapen de beslissing over zijn voortbestaan moest vellen. Het afscheidsrecital uit de proloog van De ruggegraatsfluit zou de naam krijgen van Luidkeels (1930), zijn laatste grandioze schepping, waarin de door propagandapoëzie ondermijnde kracht van zijn vroegere genie zich nog eenmaal samenbalt.
Uitvoerig zal ik op deze tekst ingaan bij de integrale publikatie in de loop van 1971. Over de vertaling het volgende: evenals in de Wolk heb ik rijkelijk gebruik gemaakt van assonerende rijmen, vaak overvloediger dan in het origineel, ter compensatie van ontbrekende homofone rijmen (bij voorbeeld kiezen - werkwoord, kiezen - zelfstandig naamwoord), een voor Majakovski karakteristiek procédé. Deze homofone rijmen ontbraken geheel en al in mijn vertaling van de Wolk. Voor zover ik ze in De ruggegraatsfluit wist te realiseren hebben ze niet de kracht van het oorspronkelijke werk, althans - die illusie gun ik me zelf niet. De suggestie van één criticus om in de vertaling het rijm helemaal te laten schieten heb ik niet gevolgd. Majakovski heeft het rijm niet opgegeven, maar het grondig vernieuwd. Blank verse komt bij hem nergens voor. Mijn hantering van het rijm heeft wel degelijk een pretentie: aan te tonen dat het niet het versleten sjibolet is, waarvoor nu al een tweede generatie Nederlandse dichters het blijkbaar houdt. Ik kan op dit punt niet uitdrukkelijk genoeg zijn.
| |
| |
| |
de ruggegraatsfluit (fragment)
proloog
die mij dierbaar is of geweest is
mijner zielscrypt heiligenbeelden
mijn verzenvervulde schedel.
er een kogelpunt achter te zetten?
vandaag een afscheidsrecital.
vergader op geheugens toogdag
mijn onoverzienbaar vriendenheir.
Stort van oog tot oog gelach
tooi met ieder bruidsfeest van weleer
Lijven stort uw feestroes in elkander uit.
Dat geen geheugen deze nacht vervluchtigen laat:
vandaag ga ik de wervelfluit
| |
| |
| |
eerste luik
Met mijn reuzenzwaai straten mijlsgewijs dorsend
om die hel in mijn binnenst -
Van welke hemelse Hoffmann
ben jij het hersenspinsel
Voor een storm van plezier is de stad te klein.
Het feest stort zijn vierders hozend
van straten over naar pleinen.
Denkstolsels van mijn hersentrombose
klimmen op uit mijn breinkas.
aller feesten wonderbewerker -
geen mens om mee aan de zwier te gaan heb ik.
Ruggelings kwak ik mij ter onthersening
te pletter straks op de steenharde Njevski.
Godslasterlijk heb ik getierd:
Gods bestaan is een sprookje!
Maar god heeft voor mij uit het hellediep
om een dode vulkaan te doen spoken
opgevijzeld en gaf mij bevel:
die gefolterd kapot gaat.
God wrijft de handjes geniepend
| |
| |
om tot elke prijs te beletten
dat je ooit beseffen zou wie je bent -
heeft jou als wettige echtgenote
toegespeeld aan een echtevent
en een partituur op de vleugel gezet
Sloop ik nu door uw slaapkamerdeur
een kruis te slaan boven uw dekenbult -
opwalmen zou de bezwarende geur
van de duivel z'n schroeiende vacht
dampen zijn vlees als sulfer.
ontzet om jullie huwelijksvertier
slijp ik zwalkend mijn kreten
mijn verzengde hartskeel!
Alles lood om oud ijzer -
nog even verder gepeigerd
| |
| |
Ginds starrentapijt aan het zwerk
naar de wanden van het heelal
heer! is dat alles werk uwer handen?
des richters, des straffers keten.
Wees bedacht op mijn rappe visite.
ik zal het niet af laten weten.
zal iedere kreet versperren.
Haak mij vast aan de paardestaart der kometen
langs de tanden der sterren.
als straks mijn ziel moet verkassen
en opgewiekt naar uw rechtersstoel
vang me dan met de melkweglasso
en hang de misdadige hondsvot!
| |
| |
en persoonlijk kuis ik uw hand
ruim weg het vervloekte wijf
waaraan u mijn hart verknechtte!
Met mijn reuzepas straten mijlsgewijs dorsend
om de hel in mijn binnenst -
Van welke hemelse Hoffmann
| |
tweede luik
zijn blauw verzakend in dwalm en roet
en de wolken als vluchtelingen in vodden verijlend
doorstraalt mijn laatste liefde tot gloed
als de blos van een teringlijder.
Mijn blijdschap overstemt het gekrijs
vervreemd is van huis en geborgenheid.
Kruip uit die loopgraaf vandaan.
Vecht later die oorlog uit!
| |
| |
van bloed waggelend als Bacchus
bezopen krijgsbedrijf woedt
hoeft de taal van de liefde niet sleets te zijn.
krepeert de fransoos op de bajonet
explodeert de piloot met nog net
die glimlach op het gelaat
voor dit al door eeuwen herkauwde biggen-
Gaat heden aan benen van andere vrouwen liggen
grimmiger als een sabelprik
als tijd deze eeuw de baard wit -
| |
| |
| |
derde luik
Vergetend dag, jaar, datum
Lijdensdoorlichte woorden laat u
mét dat ik bij jullie binnenkwam
Wat verborg je zijden japon?
Het huis rook muf als een misdiener.
Verwarring walste de schutting
van mijn verstand aan stukken.
mij aan wanhoop vertillend.
je verdonkeremaant maar zo
| |
| |
Brandmerk het vreeslijk woord
in mijn voorhoofd als vretend lood.
Ik hoor immers als door een megafoon
iedere spier van je daveren:
(Moet ik daar soms mee verder draven?)
Je ogen staan als een dubbele grafkuil
Je grafkuilen wijken dieper
van der dagen toneel gekieperd.
Mijn ziel houd ik als een koord
gespannen boven de afgrond
en daarboven jonglerend met woorden
schrijd ik, vervaarlijk zwiepend.
zijn liefde door jou al verbruikt en seniel.
Uit alles speur ik verheimelijkt je verveling.
Neem een verjongingsduik in mijn ziel
feest met je lijf te delen.
| |
| |
dat elke man voor de vrouw moet dokken.
in plaats van in chic van parijse rokken
Uitdragen zal ik mijn liefde
gelijk de apostel eertijds
langs duizenden wegen toog.
Er is je een kroon bereid
met stralend daarin mijn woorden
Met duizendtonspoten spelenderwijs
kregen olifanten de zege voor Pyrrhus gedaan
met de zware gang van het genie geteisterd.
Er is geen verwrikken aan je.
dat ik het liefst mijn nek
van de eerste de beste gracht.
| |
| |
Ik nipte er aan en verstijfde -
als kuste ik ter penitentie
een in kille rotsen uitgehakt nonnenverblijf.
Naai haar in todden vast.
Laat haar schuchtere vleugels maar in fluweel vervetten.
Ze mocht je ontwieken, opgepast.
Omhang haar hals met de dode last
molensteen van Juweel en kettingen!’
Al vaster trok ik vertwijfelings strik aan.
Door mijn huilen en lachen
trok de kamer zijn muil in scheve verschrikking.
Al wat ik van u ontvreemdde
doorstraalden het vloerkleed met visioenen
van een nieuwe Bjalik zich in
een verblindende koninginne Sions.
| |
| |
voor wat ik opgaf geknield
zag ik verdaan naar u op.
is naast mij een jarige job.
Bloem en kruid, laat uw goud aan de zon ontblinken
Leven, ontwinter uw elementairste drift!
Ik wil nog één enkel gift -
verzen en verzen te drinken.
en het laatste hebt afgeperst
aan mijn ziel gehavend door koorts
mijn laatste gave des woords.
Streep vandaag aan in rood tot feestdag geadeld.
met Golgotha van gelijke orde.
ik ben aan papier genageld
met spijkers van woorden.
|
|