| |
| |
| |
ben van der velden in gesprek met jean plumyène
Jean Plumyène, geboren in 1931 te Amiens (Frankrijk), studeerde Engels in Parijs en Londen. Tot 1969 werkte hij als leraar Engels, het laatst aan een lycée in Fontainebleau. Mede vanwege het voor hem teleurstellende verloop van de mei-revolutie van 1968 besloot hij met zijn leraarschap te stoppen. Hij werkt sindsdien als directeur-littéraire voor de kleine Parijse uitgeverij André Balland.
In 1964 publiceerde Jean Plumyène een biografie van Pétain (Du Seuil, Parijs). Samen met zijn vriend Raymond Lasierra schreef hij ‘Les fascismes français 1923-63’ (Du Seuil, Parijs, 1963), ‘Le complexe de gauche’ (Flammarion, Parijs, 1967), ‘Le complexe de droite’ (Flammarion, Parijs, 1969), ‘Le dernier des Mérovingiens’ (André Balland, Parijs, 1969). Met Raymond Lasierra en medewerkers uit verschillende Europese landen stelde hij ‘Le sottisier de l'Europe’ samen (André Balland, Parijs, 1970). Jean Plumyène heeft een wekelijkse column in het dagblad Combat en is vast medewerker van het maandblad Magazine Littéraire. Met zijn vrouw (psychologe) en twee kinderen woont hij temidden van waterkerskwekerijen in d'Huison, een gehuchtje ongeveer zestig kilometer ten zuiden van Parijs.
- Ik ben twee jaar na de economische wereldcrisis geboren. Dat is, geloof ik, van groot belang. Niet vanwege mijn geboorte op zich, maar mijn jeugd ... ik ben in feite tegelijk met die
| |
| |
crisis geboren, die zich in Frankrijk pas in de dertiger jaren openbaarde.
- Sprak je vader dikwijls over de economische crisis?
- Niet bijzonder. Maar ik moet eerst iets anders uitleggen. Mijn familie bestond uit kleine beambten. Mijn vader was ambtenaar bij de spoorwegen, de SNCF, waarvoor hij in een kantoor in Amiens werkte. Mijn moeder werkte niet. Mijn ouders hebben een uitermate triest bestaan gehad, juist door die economische wereldcrisis. Het leven van mijn ouders was het leven van de kleine mensen in Frankrijk in de laatste jaren van de Derde Republiek. Een bestaan zonder dynamiek, zonder hoop. Werkelijk triest. Ze zijn niet uitzonderlijk arm geweest, noch uitzonderlijk ongelukkig. Maar ik heb van mijn kinderjaren de herinnering overgehouden van een soort grauwheid, er was geen beweging, geen leven. Mijn ouders waren werkelijk kleinburgers, in de zuivere betekenis van het woord. Zij waren heel klein. Maar, en dat is interessant, mijn vader was een kleine ambtenaar bij de SNCF, bij de spoorwegen. In de literatuur vind je dit wel meer, bijvoorbeeld bij Chirico, de schilder. Hij spreekt veel over zijn vader, die ook spoorwegbeambte was. Je zou denken dat een spoorwegbeambte op zich interessant is. Maar bij Chirico, de schilder en schrijver, was de vader-spoorwegbeambte een dynamische persoonlijkheid, omdat de spoorwegen in de negentiende eeuw nieuw, modern waren. Wanneer ik aan mijn vader denk, zie ik het tegengestelde. Hij was aan het einde van zijn leven erg ongelukkig, omdat men overal in Frankrijk kleine spoorlijntjes ophief. Ik neem iedere dag de trein. Wanneer ik erin zit denk ik dikwijls aan mijn vader, alles wat in Frankrijk bij de spoorwegen behoort heeft iets verouderds.
- Heb je je vader altijd zo gezien, als iemand van een voorbije tijd?
| |
| |
- Een beetje, ja. Ik heb flinke conflicten met mijn vader gehad, natuurlijk erg klassiek. Mijn vader was nogal autoritair, niet gemeen of zoiets, maar werkelijk autoritair. Ik accepteerde die autoriteit niet. In mijn kinderlogica vond ik dat die autoriteit geen werkelijke reden van bestaan had. Hij leek mij niet het recht te hebben mij verlangens te ontzeggen. Mijn vader had een extreme precisie, wat je een beetje bij mij kunt terugvinden. Het is mogelijk dat ik geïrriteerd werd door dat rationele. Hij was niet creatief.
- En je moeder?
- Mijn moeder had meer aanleg tot dromen dan mijn vader. Zij verlangde naar een ontsnapping uit het eentonige bestaan, naar avontuur. Zij wilde naar concerten, zij droomde over muziek, over opera en zo. Maar dat was onmogelijk in Amiens, in die stad was geen muziek, waren geen concerten, er was niets.
Mijn moeder was een beetje het tegengestelde van mijn rationele vader. Zij verlangde naar cultuur, meer kreeg niet anders dan monotonie. Ik geloof niet dat dit alles uitzonderlijk was, mijn kinderjaren waren niet buitengewoon ongelukkig. De triestheid was algemeen in Frankrijk.
- Waren je ouders politiek geïnteresseerd?
- Oh, dat is een heel belangrijke zaak. Wanneer ik over politiek praat, moet ik het niet over mijn ouders, maar over mijn grootouders hebben. En speciaal over mijn grootmoeder. Zij was de moeder van mijn moeder. Zij is omstreeks 1860 geboren. Haar man was schoenmaker, nog een echte handwerksman. Hij maakte alleen maar luxe schoenen voor de dure vrouwen van de salons in die tijd. Toen kwam de economische crisis en moest mijn grootvader arbeider in een schoenfabriek worden. Hij heeft een trieste ouderdom gehad.
Er is dus een generatie voor mijn ouders geweest, die tegen
| |
| |
het einde van hun leven is fijngemalen door de economische en sociale onrust. De generatie van mijn ouders heeft er de gevolgen van gedragen. Dat is heel belangrijk.
Mijn grootmoeder was extreem-links. Zij was heel, heel revolutionair. Zij zei dat ze communiste was. Zij was geen lid van de partij, ze had Marx nooit gelezen. Je zou bijna zeggen dat zij iemand van de Commune van 1870 was. Ze herinnerde zich trouwens de Parijse Commune.
Ze was heel merkwaardig, ze had een soort populairrevolutionaire geest. Als kind gaf ik niets om haar, omdat zij altijd met dezelfde redeneringen kwam. Zij was bijvoorbeeld altijd tegen de ‘tweehonderd families’, de kapitalisten, die zij absoluut afgrijselijk vond. Zij was erg anti-clericaal, ze was vrijdenkster. Mijn grootmoeder haatte de kerk en god.
- Wat vonden je ouders daarvan?
- Mijn moeder nam, zoals wel meer kinderen doen, op enkele gebieden zeer strikt de denkbeelden van mijn grootmoeder over. Maar met minder overtuiging. Zij had dezelfde linkse denkbeelden als mijn grootmoeder, maar minder spontaan. Mijn vader dacht socialistisch, maar weinig overtuigd. Hij had sympathie voor Léon Blum. Ik geloof dat hij op de socialistische partij stemde. Zonder het te vertellen overigens, omdat bij de afwijkingen van mijn familie een aantal taboes behoorden. Mijn ouders hadden behalve seksuele taboes ook een politiek taboe. Ze zeiden nooit op wie ze stemden.
- Hoe heb je het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog ervaren?
- Ik was erg bang. We moesten uit Amiens evacueren naar het Massif Central. Je kunt je de paniek van die tijd niet voorstellen. Het leek het einde van de wereld. Maar, gek genoeg, ik was klein, ik was acht jaar, maar ik was minder bang dan mijn ouders. Ik was minder bang voor de Duitsers, de
| |
| |
bombardementen. Mijn ouders maakten op mij eens te meer die arme, bange indruk. Dat is psychologisch erg belangrijk geweest. Het was treurig om die door een ongekende paniek aangegrepen mensen te zien.
- Je vader heeft in het verzet gezeten. Wat vond hij van het naoorlogse Frankrijk?
- Mijn vader voelde zich bij de bevrijding enorm gefrustreerd. Hij had in de oorlog werkelijk zijn leven geriskeerd. Na de bevrijding beweerde iedereen in het verzet gezeten te hebben. Voor mijn vader was dat een teleurstelling, allerlei politici deden plotseling alsof zij verzetshelden waren geweest.
- Na de oorlog ben je naar het lycée gegaan. Sartre was toen nogal populair. Wat vond je daarvan?
- De meest actieve mensen om mij heen waren Sartrianen, dat wil zeggen ze noemden zich existentialisten. Ik was het niet. Ik geloof dat ik weet waarom. Veel van die jonge mensen die Sartriaan waren, waren net als Sartre zelf kinderen van bourgeois. Ik geloof dat het existentialisme in wezen een klasseverschijnsel is, een reactie tegen de decadente bourgeoisie. Sartre zelf legt het zonder ophouden uit: hij is een bourgeois, hij zou het liever niet willen zijn, hij bestrijdt in zichzelf de bourgeoisie.
Ik was daar tegen, want ik was geen bourgeois. Ik ben werkelijk een zoon van de arbeidersklasse, als je het zo wilt noemen. Dat geeft me zo'n vreemde draai. Ik ben ook tegen links op het ogenblik in Frankrijk, omdat er iets geks in zit. Het lijkt me alsof ik meer recht van spreken heb dan zij, want ik ben niet als bourgeois geboren.
- Toch ben je communist geworden.
- Ja, maar pas veel later. Niet in de tijd dat ik op het lycée in Amiens zat. Ik engageerde me wel, zelfs op een militante manier
| |
| |
maar niet politiek. Wat mij opwond was de schilderkunst, de film, de literatuur. Ik las heel veel, van alles.
- Je realiseerde dus het culturele ideaal van je moeder.
- Juist. Het lijkt mij alsof ik op me heb genomen wat mijn moeder niet kon. De bevrediging van het verlangen naar schoonheid, waarvoor mijn moeder geen middelen had. Ik deed dat met fanatisme. Ik las, ik schilderde, ging naar de bioscoop.
- Dacht je al over een beroep?
- Ik wist het niet goed, maar ik wilde iets esthetisch doen. Ik aarzelde tussen schilderen en de film. Ik schilderde veel, maar dacht ook dikwijls aan het maken van films.
- Hoe ben je communist geworden?
- Dat is een vreemde zaak die ik nog altijd niet goed begrijp. Toen ik ongeveer achttien jaar was, verliet ik Amiens om in Parijs te gaan studeren. Ik ben geen communist geworden, het leven in Parijs maakte me communist.
- Waarom ging je Engels studeren?
- Dat is niet belangrijk. Ik ging studeren om naar Parijs te kunnen gaan, de studie was van minder belang. Ik had wel een zekere voorkeur voor Engeland. Er is natuurlijk ook een verband met het Engelse leger dat ons bevrijd heeft. De Engelsen hebben zelfs mijn leven gered. Ik zou dat bijna vergeten. De penicilline uit de voorraden van het Engelse leger heeft mij gered, want ik lag werkelijk op sterven bij de bevrijding. Het was voor mij een dubbele bevrijding, een bevrijding door de technische maatschappij. Men kan daaruit misschien mijn voorkeur voor het Engels, voor Engeland verklaren.
Maar ik wilde vooral naar Parijs gaan. Ik idealiseerde het leven in Parijs geweldig. Ik was al een paar keer in Parijs geweest. Ik nam om tien over zeven het lokaaltreintje uit Amiens en
| |
| |
kwam om zestien minuten over negen in Parijs aan. Ik weet het nog precies. Toen ik in de trein zat, zag ik vanuit de verte Parijs. Ik zag de Sacré-Coeur, Montmartre en zo. Ik dacht dat ik, eenmaal in Parijs, dadelijk een mooie kamer zou hebben, iets heel goeds in Quartier Latin of in Montmartre. Ik dacht dat ik zou gaan studeren, allerlei avonturen zou hebben en zou kunnen schilderen. Ik dacht in een levendig bestaan verzeild te zullen raken. Dat wilde ik. Ik streefde naar vrijheid, naar fantasie, naar het tegengestelde van de middelmatigheid thuis.
Ik ben op een verschrikkelijke manier gedesillusioneerd, ik had me enorm vergist. Toen ik in Parijs was, bleek alles wat ik wenste onmogelijk. Ik zou in de eerste plaats veel geld nodig gehad hebben om aan die verlangde vrijheid te komen. Mijn ouders gaven me wat geld, ik had een beurs, maar dat was bij elkaar nog maar erg weinig. Voor de realisering van mijn ideaal was bovenal nodig geweest dat er een open gemeenschap was, waar ik heel snel toegang had kunnen krijgen. Maar dat was onmogelijk. Ik bleek absoluut alleen in Parijs te zijn, van alles afgesneden, als een vreemdeling. Toch heb ik geprobeerd mijn ideaal te verwezenlijken, ik ging naar het toneel, naar de bioscoop. Maar ik bleef alleen. Mijn hoop, de mooie kamer, schilderen, vrienden, het was allemaal een droom, In werkelijkheid ging ik naar studentenrestaurants, die ik vervloekte. Ik kon geen kamer in Parijs betalen en was verplicht er een in een voorstad te huren. Een armzalig kamertje. Ik kende niemand, absoluut niemand. Ik ging alleen om met een vriend, die ook uit Amiens kwam en in dezelfde situatie zat.
In die toestand ben ik communist geworden, ben ik werkelijk woedend geworden. Mijn communisme was misschien ook een reactie tegen mijn vader, maar ik geloof dat het vooral tegen de gesloten maatschappij gericht was. Vanaf het moment dat ik lid van de communistische partij was, ontmoette ik mensen,
| |
| |
was ik geïntegreerd in een protesterende groep. Mijn communisme - en daarin verschil ik met veel intellectuelen - was niet iets van theoretische beschouwingen. Ik was werkelijk revolutionair. Die totaal gesloten maatschappij was afschuwelijk, ik werd een absolute revolutionair.
- Daarna ben je enkele jaren naar Engeland gegaan. Waarom?
- Ik ging uit Parijs weg omdat ik die atmosfeer haatte. Ik ben erg anglofiel geworden omdat ik het in Engeland fijn vond. In tegenstelling tot Frankrijk vond ik in Engeland een open maatschappij. Ik was in Engeland veel gelukkiger dan in Frankrijk. Ik was dus tegelijkertijd communist en anglofiel, een bizarre combinatie. Maar zowel het communisme als de anglofilie waren voortgekomen uit het zoeken naar een sociaal leven.
- Had je in die tijd Raymond Lasierra al ontmoet?
- Ja, maar heel weinig. Raymond studeerde ook Engels. Pas later leerde ik hem beter kennen, in de jaren van de crisis van het stalinisme. In 1956 was de Russische inval in Hongarije. Ik was toen al in Moskou geweest. Die reis was heel belangrijk voor mij. Toen ik in Rusland kwam, ontdekte ik dat daar absoluut geen communistisch paradijs was. Het was ook een gesloten maatschappij, maar anders dan in Frankrijk. Het was een geslotenheid uit angst. Ik vind de Russen aardig. Ik heb goede vrienden in Moskou, cineasten. Maar ik voelde me een gevangene in dat land.
De dood van Stalin, de gebeurtenissen in Oost-Duitsland, Polen en Hongarije, hebben een crisis in de communistische partij en bij mezelf veroorzaakt. Lang heb ik geprobeerd trouw te blijven aan de Franse communistische partij, stalinist te blijven en dat tegenover iedereen te verdedigen. Ik zei tegen iedereen dat de Russen het goed gedaan hadden in Boedapest. Ik heb dit lang geprobeerd, maar op een gegeven ogenblik
| |
| |
was het niet meer mogelijk.
Ik zei het nog tegen anderen, maar geloofde er zelf niet meer in. Toen kreeg ik werkelijk contact met Raymond, omdat wij beiden in een communistische oppositiegroep terecht waren gekomen. Het verlaten van het stalinisme maakte van mij geen anti-communist, ik werd nog communistischer. Ik ben trotskist geworden. Ik vond dat de Franse communistische partij niet werkelijk revolutionair was, maar een partij zoals de andere, die bovenal het partijbelang zocht.
Ik ben dus revolutionair geworden, maar dat heeft niet erg lang geduurd. Ik behoorde tot een klein trotskistisch groepje. Ik voelde me in het diepste van de politieke hel zitten. Op een avond zat ik met ongeveer dertig trotskisten in een café over de revolutie te discussiëren, toen ik het idee kreeg dat wat wij wilden iets onmogelijks was. Het was absurd. Die revolutie zou nooit komen. Ik ontdekte dat die trotskisten - die nog altijd mijn sympathie hebben vanwege hun eerlijkheid, hun authenticiteit - absoluut gek waren.
Op dat ogenblik kwam De Gaulle, het einde van de Algerijnse oorlog. Veel zaken die in het programma van de communistische partij stonden, werden gerealiseerd door personen die werkelijk niets met het communisme te maken hadden. Ik werd geen gaullist, maar ik heb wel het gevoel gehad dat met het gaullisme voor Frankrijk een nieuw tijdperk begon. Een tijdperk waarin ik geen communist meer was.
- Wat dacht je van de mei-revolutie in 1968?
- Toen de mei-revolutie begon... oh, dat is belangrijk. Toen ik de studenten in opstand zag, had ik het gevoel gewroken te worden. Ik heb een enorme solidariteit met de studenten gevoeld, hoewel zij niet van mijn generatie waren, ik was al 35. Zij hebben bijna de Sorbonne om zeep gebracht. Ik vond het geweldig, omdat ik zelf die ontzettende triestheid had gekend van het leven van jonge mensen die in Parijs studeren, die
| |
| |
arm zijn en onverschillige professoren hebben. Ik stond in mei zonder voorbehoud aan de kant van de protesterenden. Ik bleef bij dat alles trouw aan mezelf.
Al spoedig echter zag ik tot mijn spijt dat de studenten opnieuw dezelfde weg insloegen die ik vroeger gegaan ben. Hun opstand leidde op een gegeven ogenblik naar ideologische impasses als het marxistisch-leninisme, het trotskisme, het maoïsme. Het leek alsof ik mijn eigen verleden terug zag: een opstand, maar deze keer veel triomfantelijker; het maoïsme nam de plaats in van het stalinisme bij mij.
- Hoe ging het tijdens de mei-revolutie op het lycée waar jij les gaf?
- Ik was leraar aan een klein lycèe in Fontainebleau. De eerste dag dat er barricaden in Parijs waren ben ik de klas in gegaan en heb de leerlingen uitgelegd wat er in Quartier Latin aan de hand was. Ik vertelde hun mijn mening, dat ik zonder meer aan de kant van de rebellerenden stond. De meeste andere leraren begrepen het niet. Het was ook een generatieverschijnsel, de ene generatie die de andere niet begreep. De meeste leraren wilden de orde op de school handhaven, zij waren bang voor de leerlingen.
- Je bent daarna met het leraarschap gestopt en voor de uitgeverij van Balland gaan werken. Het lesgeven is nooit meer dan een middel om geld te verdienen voor je geweest. Is dat met de uitgeverij hetzelfde?
- Nee, nu ik bijna veertig jaar ben, heb ik het gevoel eindelijk toegang te hebben tot die vrijheid, dat leven waarvan ik vroeger droomde.
- Wat wil je eigenlijk met het fonds van Balland doen?
- Je moet natuurlijk niet te veel waarde hechten aan mijn huidige beroep. De marge van mijn vrijheid is beperkt door de
| |
| |
moeilijkheden van de Franse uitgeverij op het ogenblik. Maar, in de lijn die ik bij Balland wil volgen, wil ik mijzelf uitdrukken. Ik wil dynamische, strijdlustige boeken uitgeven. Strijdlustig, niet ideologisch. Ik zou in feite anderen zonder ophouden willen waarschuwen voor wat ik zelf in mijn boeken heb bestreden: die verschrikkelijke tendens, waardoor de meest eerlijke en waarachtige opstanden worden veranderd in gesloten partijen, in geklasseerde ideologieën. Dat is mijn gedachte over het fonds.
- Geloof je dat het nog mogelijk is met een kleine uitgeverij te werken? Pauvert is zelfs verdwenen.
- Ik geloof dat de oorzaak van de moeilijkheden bij Pauvert geweest is, dat hij een zeer rechte lijn heeft willen volgen. Ik heb die uitgeverij bewonderd, hij heeft heel goede dingen uitgegeven. Maar toch, alle boeken van Pauvert richtten zich naar een bepaald, marginaal publiek. De onderwerpen, de schrijvers, zij gaan allemaal in dezelfde, afgebakende richting. Merkwaardig genoeg was de grote tijd van Pauvert tegelijk de grote tijd van het gaullisme. Alsof Frankrijk aan de ene kant het autoritaire regime van De Gaulle had en Pauvert een beetje een compensatierol speelde.
- Tot nu toe heb je in hoofdzaak over politiek geschreven, over links en rechts. Aan het einde van Le dernier des Mérovingiens zegt Mérove dat hij de geschiedenis wil vergeten. Wil jij nu zo de politiek vergeten?
- Ja. Ik wil nu iets anders beginnen, een roman schrijven. Een roman, waarin ik me veel vrijer kan uitdrukken. Het lijkt mij dat de mensen vandaag een roman willen hebben. Maar de romans die hen worden geleverd vind ik doorgaans slecht. De nouveauroman is iets voor een kleine, besloten groep. Ik wil veel mensen bereiken met een roman en ik geloof dat dat kan.
|
|