| |
| |
| |
martin ros en gerrit komrij in gesprek met simon carmiggelt
‘twijfelen is toegestaan’
- Je nieuwe bundel is getiteld Twijfelen is toegestaan. Waarom?
- Dat heb ik zo genoemd omdat we in een tijd leven waarin ontzettend veel wordt geprotesteerd. Al de mensen die die protesten op luide toon naar voren brengen getuigen daarbij van allerlei rotsvaste zekerheden die ik niet bezit. Ik wens het recht te houden om aan allerlei dingen te twijfelen en een aantal dingen niet zeker te weten. Het is wel een duidelijk doortrekken van een lijn, want al in het eerste stukje van Morgen zien we wel weer haalde ik iets uit een brief van Tsjechow aan wat mij uit het hart gegrepen is. Tsjechow schrijft daar: ‘De mensen die publiceren en vooral de kunstenaars, moeten toch eindelijk eens beseffen dat je er inderdaad niets van begrijpt op deze wereld, zoals Socrates dat eens heeft ingezien en zoals ook Voltaire erkende. De grote massa denkt dat zij alles weet en alles begrijpt; en hoe dommer zij is, hoe wijder haar blik schijnt te zijn. Wanneer nu de kunstenaar, in wie de massa vertrouwen heeft, er eens toe zou komen te verklaren dat hij niets begrijpt van datgene dat hij ziet, dan zou dat al een belangrijke geestelijke verrijking en een grote stap vooruit betekenen.’ Dat is wat ik met die titel bedoel.
- Dat protesteren tegen traditionele maatschappijstructuren lijkt zich ook vaak te verwijden tot een protest tegen het bestaande zelf, tegen de cultuur. Is het protest van vandaag voor jou iets anti-cultureels, anti-intellectualistisch?
- Ja, ik vind het vaak vormen aannemen die bepaald autoritair zijn. Je móét dit-of-dat zó zien, en als je het niét zo ziet, ben je een
| |
| |
fascist of een reactionair. Daar pas ik voor. Ik vind dat in veel van die cultuurprotesten ook een vorm van radeloosheid zit, van mensen die het echt ook niet meer weten. Ik kan het me ook wel voorstellen: als je nu schilder bent en dag in dag uit zit je schilderijtjes te maken en er is nooit één mens bereid er eentje te kopen, dan word je op een goeie dag verschrikkelijk kwáád op die wereld en dan wil je een wereld waarin mensen wonen die die schilderijen wel kopen. Maar ik zie dat niet zo gemakkelijk tot stand komen. Ik las laatst een bijzonder interessant debat in De Volkskrant tussen De Lange en Lambert Tegenbosch, en ik stond daarin geheel aan de zijde van Tegenbosch omdat deze daarin een standpunt ontwikkelde waarin hij de democratie verdedigde tegen de wilde revolutionaire theorieën van De Lange. Tegenbosch zei (ik citeer uit m'n hoofd, hoor), en dat vond ik erg juist: ‘Kijk, wij katholieken, wij hebben vroeger, toen de arbeiders bij ons kwamen met haalbare eisen, gezegd: nee, jullie krijgen iets veel mooiers, jullie komen later in de hemel. En nu er artiesten zijn die opnieuw komen met gerechtvaardigde verlangens, zeggen wij weer: nee, we hebben iets veel mooiers voor jullie, we beloven jullie de revolutie.’ Dat vond ik heel goed geformuleerd.
- Je ziet bij katholieken waak een enorme omzwaal...
- Ja, mijn verbazing daarover heeft natuurlijk ook met mijn leeftijd en mijn hele Werdegang te maken, ik ben nu zesenvijftig, maar toen ik een jaar of achttien was en jongste verslaggever bij Het Volk, toen golden de katholieken als de zwartste reactie. Dat is veranderd en nu zijn de moderne katholieken opeens bijzonder wilde jongens geworden. Ik denk dan: goed, jullie zijn niet meer reactionair en geheel in jullie tegendeel omgeslagen, maar wat mij irriteert is dat ze doen of ze gisteren geboren zijn. Maar ze waren de zwartste reactie toen wij het bij de SDAP nog moesten opknappen voor de mensen die in de rotzooi zaten.
| |
| |
Dat is wat ik moeilijk vergeet, maar misschien ben ik haatdragend van aard.
- Van het Reve heeft gezegd dat de sociaal-activistische schrijvers van vandaag het leed van de wereld ten onrechte vereenzelvigen met hun eigen verveling. Wat denk je van die opmerking?
- Ik heb vaak de indruk dat veel linkse, geëngageerde schrijvers en personen een soort hunkering hebben naar onderdrukking. Ze vinden het eigenlijk vervelend dat ze hier niet onmiddellijk voor alles in de bak gegooid worden. Ze vinden het vervelend dat hier zowat alles mag en daar hebben ze dan die theorie van de repressieve tolerantie voor bij de hand. Karel van het Reve heeft gezegd dat het geweldige van die theorie is dat je hem nooit bewijzen kunt - het is een theorie waarmee je alles, ook de grootst mogelijke goedbedoelde vrijzinnigheid verdacht kunt maken. ‘Die schoften vinden dat nou gewoon allemaal maar goed wat ik schrijf,’ zeggen ze dan. ‘Het is een schánde!’ Terwijl er hier in Nederland een beleid gevoerd wordt wat je nauwelijks meer een beleid kan noemen. Wat was nu de ellende van de Duitse bezetting, het ergste daarvan? Dat was het volledig ontbreken van rechtszekerheid. Ik krijg hier wel jonge mensen van jeugdbladen en zo en het is uitermate moeilijk om dat die jongens duidelijk te maken. ‘Hier worden toch ook mensen voor weken in de gevangenis gezet,’ zeggen ze dan. Maar wanneer je in de Duitse tijd in de gevangenis zat, dan was het vreselijke niet dat je in die cel zat, want dat lazert niks, je zit gewoon in een cel, maar dat je niet wist wat ze met je gingen doen. Want ze konden je er zo uithalen en tegen de muur zetten als represaille. Als ik hier in Nederland wat misdoe, en dan moet ik al héél wat doen wil ik vervolgd worden, maar stel dat ik erin zou slágen vervolgd te worden, dan ga ik eerst tot de Hoge Raad in hoger beroep, maar goed, uiteindelijk moet ik een maand zitten. Dan ga ik naar de bajes toe en ik weet één ding zeker: dat ik niet langer dan die maand hoef te zitten.
| |
| |
Dat is de essentie van het begrip democratie en het begrip rechtszekerheid.
- Je wordt gerekend tot de mensen die uit hun ervaringen met het fascisme de les putten altijd op hun hoede te zijn voor grote totalitaire bedreigingen van een democratisch functionerende samenleving. Die bedreiging komt nu uit ‘communistische’ staten. Vind je dat het communisme, vergeleken bij het fascisme, het recht heeft op het benefit of the doubt, gezien z'n sociale uitgangspunt?
- Ik heb de oorlog bewust meegemaakt, en als je een dictatuur bewust hebt ondervonden, de totalitaire staat, dan hou je voor het leven verder een diep wantrouwen tegen iedere ideologie die vergelijkbare trekken heeft. Dat raak je niet meer kwijt, dat trauma van die oorlog en van dat volstrekt onvrij-zijn, en dat maakt je wantrouwig tegenover alle mensen die met een heilstaat aankomen of zeggen: die democratie moet weg. Dan zeg ik: hoe dan? Geef me dan eerst een duidelijk alternatief. Wat gebeurt me dan? Meestal geven ze je dat alternatief niet. Ze zeggen meestal: nou ja, dat blijkt dan wel, wanneer het zover is. Maar daarin heb ik in het geheel geen vertrouwen, want het is een bekend feit dat er na iedere Lenin een Stalin komt. Ik bedoel, als hier in Nederland de revolutie komt, dan mogen een paar aardige jongens nog een poosje meedoen, maar dan komen de mannen die eens hard de zaken gaan regelen. Ik zit dan al in de bak, maar dan komen die jongens er ook in. Ze komen alleen een jaar later. En aangezien ik een peilloos wantrouwen heb tegenover alles wat dictatoriaal is, ben ik uiteraard ook tegen het communisme. Ja, wat dat tweeslachtige betreft, Renate Rubinstein heeft laatst eens een heel leuk stukje geschreven, dat heette: Kwartetten. Zij zei: kijk eens, al die kwesties in de wereld, dat is net zo'n kwartetspel. Jij legt Vietnam op tafel, dan dreun ik er Tsjechoslowakije bovenop. En zo heb je heel wat onderwerpen waarmee je elkaar monddood
| |
| |
kunt maken. In de trant van: kijk jij maar naar jouw Tsjechoslowakije of kijk jij maar naar jouw Vietcong. Dit spelletje dat veel onder intellectuelen wordt gespeeld wekt voornamelijk mijn walging van de politiek op, want het is namelijk waar, dat de mensen over het een zwijgen en over het ander boos zijn. Van al dat geprotesteer heb ik de diepste afkeer, omdat het bijna altijd dubbelhartig is.
- Karl Kraus - de Weense satiricus - heeft eens gezegd dat hij nooit over Hitler schreef omdat hem bij Hitler niets inviel. Dat is hem later enorm kwalijk genomen omdat hij Hitler daarmee als gewiekst tegenstander onderschatte. Je hebt zelf voor de oorlog enige tijd het ‘fascisme’ gedaan als verslaggever voor Het Volk. Je versloeg veel van de rellen, opstootjes en congressen die toen aan de orde van de dag waren. Heb je nu ook het idee dat het fascisme destijds onderschat werd door het accentueren van het kolderachtige ervan?
- Ja, ik ben er zeker van dat het onderschat is. De mensen stelden Hitler als een dwaas voor, het fascisme werd belachelijk gemaakt, en niet alleen in Nederland, maar overal. Zo'n man als Chamberlain die dacht: ik maak wel een afspraak met die Hitler, dat rooi ik wel even. En daarna zeggen: 't is voor elkaar, jongens, terwijl Hitler dacht: ik moet het nog een jaartje rekken, anders heb ik geen kanonnen genoeg. Als je nu terugkijkt op dat volkomen onderschatten van de gewetenloosheid en het cynisme van de nazi's, dan is dat geheel luguber. Ik werkte in die tijd - van 1932 tot 1940 - bij ‘Vooruit’ in Den Haag, de Haagse editie van Het Volk, en heb daarin een heleboel over die fascistenrotzooi geschreven. Nu heb ik laatst eens op het gemeente-archief van Den Haag de legger van 1933-34 doorgenomen: daar valt je bek bij open, als je dat leest. Als je ziet wat er in dat Volk aan artikelen staat als Hitler aan het bewind komt! Daar staat bijvoorbeeld - het socialisme van de wereld zal eens even flink antwoorden! - ‘Boycot alle Duitse waren!’
| |
| |
Ik heb nog met m'n broertje samen etiketjes op de deuren geplakt waar dat op stond. We zouden die Hitler wel eens even krijgen. Maar dat liet die Hitler zo koud als ijs. Het had geen enkele invloed op alles wat er in Duitsland gebeurde. Maar er stonden wel grote stukken in Het Volk dat hij het lelijk begon te voelen en dat die Hitler niet lang meer meeging, want die boycot was zo hard aangekomen... Als je dat nú leest, dat is afschuwelijk. Het is een volledige onderschatting geweest. En dan nog onze stompzinnige neutraliteitspolitiek. Ze waren die oorlog al begonnen en hadden Warschau platgegooid: nu herinner ik me dat de Poolse ambassade de kranten opbelde omdat een arts die dat bombardement had meegemaakt één dag in de ambassade zou zijn op doorreis naar Amerika. Ze nodigden de pers uit. Er kwamen twee kranten. Ik ben er geweest voor Het Volk en er was een man van de Haagsche Post. Verder niemand, want we waren neutraal. Zo was de stemming in Nederland, terwijl die man wereldnieuws bracht. Maar 't kwam niet in de kranten: Hitler mocht eens boos op ons worden. De SDAP heeft ook een volkomen faliekante rol gespeeld. We waren wel verschrikkelijk antifascistisch, maar aan de andere kant waren we zo defaitistisch als wat met onze gebroken geweertjes. We wilden Hitler bestrijden, maar tegelijkertijd hebben we het leger systematisch tot aan de grond toe geslecht. Ik weet nog altijd dat een socialistisch kamerlid - die later in discrediet is geraakt - zei: ‘Als die Duitsers komen, waarmee wil je ze dan tegenhouden, met een eierlepeltje?’ We vonden het schandelijk dat die man dat zei, maar hij had groot gelijk.
Je ziet ook nu weer gebeuren dat heel West-Europa rondloopt met wat Hitler noemde ‘nuttige idioten’. Dat is een term van de nazi's voor al de intellectuelen en dominees en kunstenaars die zich voor hun karretje lieten spannen. Het communisme heeft nu in Europa ook heel wat van die ‘nuttige idioten’ rondlopen.
Maar ja, die zullen het dan ook wel merken, als het eens menens wordt.
| |
| |
- Even iets heel anders, het schrijversprotest. Je stond ook zelf achter de eisen tot leengeld, maar je hebt je een beetje ironisch uitgelaten over een schrijversloon. Ben je niet bang dat met een loon van de staat de ergste vormen van censuur kunnen binnenkruien?
- 't Lieflijke van Nederland is juist dat juffrouw Klompé werken die betogen dat zij onverwijld moet worden opgehangen rijkelijk subsidieert. Zo is de situatie eigenlijk. Als je in Nederland wat voor revolutie voelt, dan ga je daarvoor eerst subsidie vragen, en die krijg je dan. Dat gevaar zie ik er dus niet van. De schrijvers in Rusland hebben allemaal een staatsloon, maar die mogen hun mond niet opendoen. En daar hebben ze hier echt geen last van. Harry Mulisch krijgt - en daar heeft hij gelijk in als hij dat vraagt - voor z'n Cuba-opera subsidie. Die móét hij hebben, want het is een opdracht van het Holland Festival. Maar vervolgens, als de schrijverspot moet worden verdeeld, gaat hij z'n hand óók ophouden bij juffrouw Klompé en zegt: ‘Mag ik alsjeblieft twaalf mille,’ en dan krijgt hij die óók nog. God hebbe z'n ziel, ik vind het allemaal best, van mij mag hij zoveel centen hebben als hij wil, maar hij verfoeit dit regime waaraan hij die fooi vraagt en hij heeft het niet nodig en anderen wèl. Zoiets vind ik potsierlijk, maar het kan in Nederland en dat is erg mooi. Juffrouw Klompé begrijpt iets van democratie - daarom is ‘De Telegraaf’ zo kwaad op haar. Maar om dat waarom-hij-wel-en-hij-niet te vermijden zou je inderdaad moeten zeggen: laat eens kijken, hoeveel schrijvers zijn er in Nederland? Zeshonderd? Nu, alle zeshonderd krijgen twaalf mille per jaar. Punt. Maar dan is het niet geregeld, want maak jij maar eens uit wie 'n schrijver is. Dus ik neem aan dat op het moment dat juffrouw Klompé in haar eindeloze goedheid dit besluit óók nog neemt, er de week daarop tweeëndertigduizend schrijvers zijn in Nederland die allemaal komen en zeggen: mag ik even vangen? En daar zit je toch als staat met een probleem. We hebben nu vijf kabouters in de gemeenteraad, daar
| |
| |
is die schilder Van Bommel bij. Hij heeft in een interview gezegd: het eerste wat ik nu ga doen is mensen leren wat ze moeten zeggen om in aanmerking te komen voor contraprestatie.
Je kunt niet meer uitmaken wat een schilder is. Die Van Bommel zegt in dat interview: die hele schilderkunst is overbodig, die wordt opgeheven, maar ik ga me er op toeleggen een groot aantal mensen zó te instrueren dat ze onmiddellijk contraprestatie krijgen. Dat kun je best doen. Als ik hier 'n papiertje neem en ik zet er, hup, een kras op en ga daarmee, gesterkt door de lessen van Van Bommel naar de instantie, dan vind ik daar een stakker van een ambtenaar, die zit toch al te sidderen, die weet toch al niet wat-i met de kunst beginnen moet, en die geeft me dan contraprestatie. Mijn zegen hebben ze. Ik vind het enige volstrekt reële punt, dat leengeld, en een man die daar verstandig over geschreven heeft, is Kees Fens. Hij heeft gezegd: als de staat de subsidie aan de biblotheken met 6% verhoogd, dan hebben we genoeg geld om alle schrijvers in Nederland behoorlijk te subsidiëren. Maar dan krijg je natuurlijk weer dit rotprobleem: de heer A. schijft een moeilijk boek en daarvan worden er 3000 opgelegd door de uitgever die er met pijn 1500 verkoopt. Zijn boek komt in de bibliotheek en wordt één keer per jaar uitgeleend. Maar meneer B. z'n boek - Help, de dokter verzuipt - wordt niet alleen buitengemeen verkocht, maar natuurlijk ook navenant uitgeleend. Dan heb je weer een man die al een heleboel geld krijgt, terwijl de eerste niks krijgt. Je kunt het daarom alleen maar oplossen wanneer je die 6% in één pot stopt, gewoon in mootjes hakt en onder zeshonderd schrijvers verdeelt, in de wankele hoop dat die tweeëndertig-duizend zich niet zullen melden omdat ze nooit van kabouter Van Bommel hebben gehoord. Maar je kunt er geen enkele schrijver toe verplichten, want als er maar één is die zegt: ik wil m'n royalties, dan zit je weer voor het blok. Een wijs man die dat oplost. Ik hoef het gelukkig niet te doen. Ik hang me nog liever op.
| |
| |
- Er is ook een schrijversuitgeverij in oprichting die boeken van kwaliteit wil uitgeven waarvan ze veronderstellen dat er bij het publiek behoefte aan bestaat.
- Vooraf wil ik zeggen, dat ik geheel niet van mening ben dat de Nederlandse uitgeversstand bepaalde goede boeken niet uitgeeft. Dat is volkomen onzin. Het is niet waar dat je een goed, voortreffelijk boek niet kwijt kan. Wel zijn er in Nederland een heleboel schrijvers, die wel schrijven maar die geen uitgever meer kunnen vinden, omdat die uitgevers de risico's niet meer willen lopen met die mensen omdat ze ze daarvoor niet goed genoeg vinden. Nu ben ik zo bang dat in een uitgeverij zoals de VVL nu wil gaan maken dat soort schrijvers boeken wil uitgeven. Want mensen die goed verkocht worden of door hun uitgever als waardevolle auteur worden beschouwd, kunnen heus niet weggaan bij hun uitgever. Dan vraagt zo'n man: ‘Waarom ga je nu ineens daar naar toe? Heb je dan te klagen bij mij?’ Dat zou toch tegenover die uitgever buitengemeen onrechtvaardig zijn. Daarom vrees ik dat bij zo'n uitgeverij als men nu wil gaan maken maar een kleine keus aan auteurs bestaat, en ik weet niet of dat iets is waar het hele Nederlandse volk om zit te schreeuwen. Maar ik wens ze alle goeds, al zal dat weinig helpen.
- Wat lees je op het ogenblik?
- Ik lees nogal chaotisch. 't Laatste boek dat ik heb gelezen is Jerosche, een machtig interessant boek. Het is van H. Beem en is pas herdrukt: het was lange tijd niet te krijgen. Hij heeft een reeks van joodse woorden en uitdrukkingen alfabetisch in dat boek gezet en verklaard en je leest dat als een hele goeie roman uit, omdat hij namelijk ook aangeeft wat de Nederlandse verbasteringen van die woorden zijn. Dan merk je dat de invloed van de jiddische taal op de onze veel groter is dan wij maar ooit vermoed hebben. Dat is verbijsterend. Verder: Tsjechow herlees ik eindeloos, vooral zijn brieven, en ook zijn stukken.
| |
| |
En Elsschot natuurlijk steeds. Maar Tsjechow is toch voor mij de allergrootste, daar voel ik ook de meeste affiniteit mee, met zijn hele mentaliteit en met de atmosfeer.
- Je was een enorme jazz-liefhebber; hoe sta je nu tegenover de popmuziek? Luister je er zelf veel naar?
- Ja. Ik heb ook die films gezien, Woodstock en Monterey Pop Festival. Jazz, ja, daar heb ik altijd erg veel van gehouden.
Ik heb er ook erg veel van gehoord omdat mijn zoon een enorme discotheek heeft met jazzplaten. Zolang hij nog bij ons in huis was stond de hele dag de grammofoon aan. Dat de jazz helemaal verdwijnen zal, betwijfel ik. Je ziet ook weer groepen opkomen die heel veel elementen van de jazz in de pop verwerken. Maar die popmuziek vind ik toch wel meeslepend, uit die film Woodstock, daar komt een geluid uit, dat is niet gering. Dan zit je te trillen op je stoel. Zo'n groep als Ten Years After vind ik enorm. Er waren 450.000 mensen daar, dat groepje staat op het podium en ziet kans om al die mensen aan het wippen te krijgen, nou, dán moet je een nummertje weggeven. Ik vond het heel indrukwekkend.
- Laurel & Hardy beleven hun zoveelste renaissance. Weet je daar een verklaring voor?
- In de eerste plaats zijn ze mateloos goed en onweerstaanbaar. Ik moet me elke keer weer rotlachen om al die films, terwijl ik ze al honderd keer gezien heb. Punt twee is, dat er een begrijpelijk heimwee is naar de tijd dat men dit soort werk nog maakte. Het is een oud recept dat verdwenen is. Daarna is de filmhumor helemaal veranderd. De komische film is meer sophisticated geworden, meer woordhumor. De duo's die op Laurel & Hardy volgden waren ook allemaal minder. Hun eeuwige kracht is natuurlijk dat ze zich baseren op het oude circusmotief van de witte clown en de domme August. Dat zag je in die oude circusclowns ook: de witte clown is de mooie,
| |
| |
de arrivé en de domme August is de man die altijd maar valt, maar uiteindelijk, als het er op aankomt, toch verschrikkelijk mooi op de viool kan spelen en op bepaalde punten ook telkens net even slimmer is dan die enorme fraseur. En dat zit in Laurel & Hardy ook. Stan Laurel is de underdog, de man die het altijd verkeerd doet, die altijd met zijn neus tegen de deur loopt. Hardy is de Wichtigtuer. Dat is een ijzersterk motief omdat de mensen in de zaal zich altijd vereenzelvigen met die underdog. Want dat is hij. En die witte clown, dat is z'n baas. Dat motief gaat nooit kapot.
- Je ontvangt enorm weel post, als reactie op je werk. Voegen die nu iets toe aan je beeld wan de maatschappij of bevestigen ze dat alleen maar?
- Over het algemeen bevestigt de post die ik krijg mijn beeld van de mensen wel. Ik krijg bijvoorbeeld veel brieven van oude mensen die gewoon maar eens zes kantjes volkletsen, dat is dikwijls zeer mooi, ook al omdat die mensen - zo boven de zeventig - iedere ambitie om schoonschrijverij te bedrijven al lang verloren hebben. Ze schrijven gewoon recht op en neer, zoals oude mensen opeens ook weer iets kunnen gaan schilderen, net als kinderen: het kan ze ook niet schelen of het moeilijk is. Ik krijg ook wel heel ontroerende brieven. Dan merk je ineens dat je een bepaalde functie hebt. Soms zijn het ook brieven van scholieren die zeggen: ‘Ik moet van mijn leraar een stuk over u schrijven, kunt u mij iets van uw leven vertellen? Welke boeken hebt u geschreven?’ Daar lach ik me altijd rot om. Zo'n jongen z'n gezicht zie je voor je: moet ik verdomme een stuk schrijven over die vent, laat ik maar eens beginnen met een brief, want ik heb nog nooit iets van hem gelezen.
Er komen ook veel wèl geïnteresseerde mensen van schoolkranten, dat vind ik ontzettend leuk. Als ik opgebeld word door een paar schoolkranten, dan zet ik ze allemaal samen op één middag. Dan krijg je jongens van scholen uit het hele land,
| |
| |
allemaal bij elkaar. Die jongens gaan dan ook met elkaar praten, en daar leer je veel van.
- In een interview met Auwera heb je gesproken over de betrekkelijke onbruikbaarheid van woorden als ‘kut’, door het schuttingverleden. Is er nu niet een mentaliteitsverschuiving met betrekking tot die woorden gaande?
- Die opmerking was voor mij geen morele of fatsoenszaak, het was voor mij een taalprobleem. Het ging over het hele ontploffen van de sekstaboes, en ik stelde dat ik dat in de hoogste mate toejuichte omdat die taboes zo'n tien jaar geleden een vrouw als Anna Blaman dwongen in haar boeken, die over verhoudingen tussen vrouwen gingen, af en toe eens zij in hij te veranderen. Het mocht nog niet. Dat was een afgrijselijk soort hypocrisie én een regelrechte vervalsing van de literatuur. Want verhoudingen tussen mannen of tussen vrouwen zijn essentieel anders dan hetero-verhoudingen, om de gewoon biologische reden dat uit een lesbische of homofiele verhouding geen kinderen kunnen voortkomen. Het hele leven van een man en een vrouw die kinderen hebben wordt door die kinderen meebepaald. In een verhaal heb ik eens gezegd, dat opvoeden de specialiteit is van schoolopzieners en internaatsnonnen. Wie bemint kan er niets van en beseft hoogstens dat de kinderen hun ouders langzaam opeten, een door het opperwezen gewild kannibalisme waarbij gasten en spijzen gelijkelijk genieten. Ironisch uitgedrukt natuurlijk, maar het is wel wat ik bedoel. Je bent zo verschrikkelijk betrokken bij alles wat je kinderen doen. Stel - je hebt een grote dochter en die komt natuurlijk thuis met de verkeerde jongen, dan is die vader woedend, want dat vreet aan zo'n vader, want in wezen begeert hij haar zelf.
Dat mag dan wel niet, incest is nog taboe, maar bij ‘De Nieuwe Linie’ wordt eraan gewerkt, dus er is nog hoop. En wat een drama's als de kinderen volwassen zijn geworden en hun ouders wegschuiven. Die ouders worden inderdaad langzaam maar
| |
| |
zeker opgevreten door die kinderen. De kinderen lijden natuurlijk ook máteloos onder die ouders, daar gaat het niet om. Bij homofiele en lesbische verhoudingen hebben de mensen die ellende, maar ook die binding niet. Het is daar weer anders. Die mensen hebben natuurlijk wel vreselijke andere makkes, zoals de discriminatie waaronder ze lijden, maar dit proces van kinderen die aan hen vreten kennen ze niet. Het valt me ook altijd op, wanneer ik een vriend zie die homofiel is en net zo oud als ik, dat die man er veel jonger uitziet dan ik. Dat komt dáárdoor, denk ik.
Dat opheffen van het sekstaboe in het algemeen, daar ben ik voor. Ik beweer alleen dat het een taalprobleem is, omdat de taal niet snel genoeg is meegegroeid met de mateloze snelheid waarmee het allemaal gaat. Je mag wel alles schrijven, maar je zit nu nog - het duurt misschien niet zo lang meer - met het feit dat bepaalde woorden als kut en lul en pik een bepaalde geladenheid als schuttingwoorden hebben en dat je ze in een bepaalde poëtische context moeilijk kunt gebruiken. Ik geloof dat over een paar jaar de geladenheid van die woorden wel verdwenen zal zijn, dat ze dan gewoon gebruikt kunnen worden. Een man die mij daar al van overtuigd heeft is Jan Wolkers, Want zijn Turks Fruit staat van achter tot voren vol schuttingwoorden, maar daar hindert het helemaal niet, het is een heel mooi, vaak poëtisch boek. Hij heeft dat probleem geheel geklaard. Maar in een andere context denk je ineens: nee, dat woord kan nog niet.
Wat hier misschien op aansluit - dat is een soort stokpaardje van me - is de kwestie van de spelling, een kwestie die erg belangrijk is voor de schrijver. Nog niet zo lang geleden wilden ze de hele spelling veranderen en allerlei schrijvers verzetten zich daartegen. Er is toen een debat geweest op de televisie, en daarbij gingen de schrijvers geheel de mist in. Want de mensen van de taalwetenschap, die aan de andere kant stonden, zeiden: jullie schrijven nu wel mooie boekjes, maar de spelling is een
| |
| |
onderdeel van de taalwetenschap en omdat jullie schrijven, hebben jullie nog geen verstand van die wetenschap. Daar hadden ze gelijk in. Toch is de spelling een soort gereedschap van schrijvers. Ik had er toen een voorbeeld voor - ik heb het nooit opgeschreven, want het is een ingewikkelde affaire en het interesseert de mensen tóch niet - en wel dit: je kunt een verhaaltje schrijven over mensen, je kunt beschrijven hoe ze eruit zien, hun handelingen, maar je kunt ook proberen, een procédé dat ik nogal vaak toepas, om die mensen gewoon aan het woord te laten. Als dát slaagt dan moet het zo zijn, dat wanneer je leest wat die man of die vrouw zegt hij of zij uit dat verhaaltje oprijst. Ik begin het verhaal bijvoorbeeld zó:
‘De vrouw die in de trein tegenover mij zat, zei tegen haar man: “Ik had gisteravond toch weer zo'n last van m'n migraine.”’
Als ik het laatste woord zó spel, denk je: dat is een vrouw van boven de zestig, waarschijnlijk afkomstig uit Den Haag, waar de heldinnen van Couperus ook door die ongrijpbare kwaal werden gesloopt en ze is een beetje deftige mevrouw.
Nu willen ze de in onze taal opgenomen bastaardwoorden meer in overeenstemming met de uitspraak gaan spellen. Ik heb de lijst niet bij de hand en weet dus niet wat ‘migraine’ gaat worden. Maar nu schrijf ik het volgende:
‘De vrouw die in de trein tegenover mij zat zei tegen haar man: “Ik had gisteravond toch weer zo'n last van m'n mikreine.”’
Als je dat nu leest denk je: die tweede vrouw is waarschijnlijk dienstbode geweest bij de eerste. Daar heeft ze dat dure woord voor koppijn opgevangen en ze gebruikt het ook maar eens ‘onbevoegd’.
Je kunt, als je de spelling van die bastaardwoorden ingrijpend wijzigt, dus als schrijver niet langer het verschil tussen die twee vrouwen onmiddellijk aanduiden. Met chique en sjiek heb je dat ook. Als je het aldoor op de tweede manier spelt kun je niet meer aangeven, wanneer iemand het ‘plat’ gebruikt.
En daar kunnen schrijvers terecht bezwaar tegen maken, omdat
| |
| |
het een verarming van hun arsenaal betekent. Van taalwetenschap weten ze niets. Daar zijn de vakmensen voor. Maar ik beschouw het als een verarming van mijn mogelijkheden als ik, in verhalen waarin mensen uit hetgeen ze zeggen moeten oprijzen, niet meer kan aangeven wanneer ze plat praten. Maar goed, over tien jaar maakt zich hierover ook niemand meer druk, hoor. Dan zijn ze aan sjiek gewend. Maar ik schrijf nù.
|
|