| |
| |
| |
dr s.c. regtdoorzee
sociologisch schijfje middelburg tijdens wereldoorlog I
One can hardly believe our habits and values will ever seem as incredibly quaint - Lady Cynthia Asquith
In de binnenste kring van alle beslotenheden waaruit de sociale structuur in de Zeeuwse hoofdstad was opgebouwd, hadden allerhand sappige verhalen over het gezelligheidsleven van ‘nog niet zo lang geleden’ reeds een legendarische tint gekregen. Zo was er die over de res gestae van de manege-pikeur met de bloem der stad en hoe bij de grote diners de knechts de dessertwijn zouden hebben geschonken in de uitnodigende decolletés, terwijl de dames tegen deze aantasting niet verdedigd werden door haar natuurlijke beschermers om de eenvoudige reden, dat de heren hun vertier hadden gezocht in keuken en dienkamer, voor zover daartoe nog in staat. Zulke feestelijkheden waren nu niet meer denkbaar. Toch werden in de winterseizoenen vóór 1914 huislijke etentjes aan de lopende band georganiseerd. Wee de naïeve, kortelings in stad gekomene, die het woord huislijk letterlijk meende te kunnen opvatten. Wee ook een onnozele, die bewees nog niet te weten, hoe aan de tijdsduur tussen verzenden van een invitatie en de datum van verwerkelijking nauwkeurig kon worden berekend de uitgebreidheid van het gastenaantal en de vereiste graad van ‘gekleedheid’. Bij die etentjes was het aantal gangen niet meer gargantueus. Toch kon het gebeuren, dat in de kinderkamer waar de schotels na binnen-opdienen gebracht werden ter verdere lediging, de lieve jeugd zichzelve tussen het restanten verwerken door, over
| |
| |
de vloer rolde. Een digestiemethode, ooit bij de antieke Romeinse banketten toegepast?
De oorlog, hoewel buiten de grenzen blijvend, bracht direct ‘versobering’ op ieders lippen. Voorlopig niet veel verder. Want het bleef een leven in Abrahams schoot. Term in oprechte dankbaarheid herhaaldelijk gebezigd door een van de veteranendienstboden in de kring. Op marktdag werd aan de mevrouwen onder een dikke laag verse groenten heel wat gebracht, dat buiten alle distributie-controle bleef. Wel waagde soms een boer ‘in het slechte seizoen’ een heel kwartje per ei te declareren, maar er werden dan ook zoveel geleverd als mevrouw kon en wilde gebruiken. Het nauwkeurige hoeveel hielden de beste vriendinnen voor elkaar verborgen. Edoch de strengste zwijgplicht legde elke huisvrouw zich op in zake koffie en thee.
Die thee. De versobering uitte zich daadwerkelijk in het drastisch beperken van het aantal ‘jourdagen’. Verrukkelijk woord. Aan het begin van elk winterseizoen was er eerst het multilaterale kaartjesafgeven door echtparen bij echtparen op zondagnamiddagen. Men behoorde dan ‘niet thuis’ te geven óf bij monde van de tulengemutste, zwartgejaponde, witbeschorte meid óf door het even correcte, zilvergeletterde zwartcartonnen bordje achter een der stoepvensters geplaatst. Naast die kaartjesbeleefdheid (een vorm van attestatio de vita?) waren er de een of twee ontvangdagen, de jours, per maand, gehouden door elke mevrouw en door de kringjoffers van meer dan middelbare leeftijd. Vijf dagen van de week (op zaterdag ontving men niet) schreden de dames met geaffaireerde blik kriskras door de stad ter afwerking van haar kalendergegevens. Als daarbij ook nog de verjaardagen stipt bijgehouden werden, was het nu en dan en hier en daar gedrang in een salon. Streng voorschrift gold, dat nimmer een latergekomene eerder mocht vertrekken dan een reeds aanwezige; praatgragen konden een hoogst gevaarlijke obstructie betekenen in de doorstroming. Dan bracht de stoelensituatie de ontvangende mevrouw tot transpiratie.
| |
| |
Het herfstseizoen 1914 baarde het besef, dat het onverantwoord zou zijn, zelfs kon het ‘onmaatschappelijk’ genoemd meende de kring, de voorheen gebruikelijke onbeperkte dienstverlening van de theepotten te eisen. De degelijke zilveren theebusjes waren van oudsher voorzien van een goedsluitend slot-met-sleuteltje. Dat lilliputsleuteltje had een goede huisvrouw nu geregen aan de sleutelring in haar sleutelmandje, zo zij het niet ‘op het lijf’ droeg, te weten gehecht aan de gouden polsarmband.
De conversatie op die schaarsere jourdagen was plots levendiger. Een onnoemelijk aantal nieuwe onderwerpen schoof de vroeger hoogst belangrijk geachte gesprekstof naar de achtergrond. Of een gastvrouw bij een etentje de gaffe begaan had, na witte soep ook wit vlees te doen serveren en dan daarna nog een witte pudding, ja, dat was voorheen de moeite van een medelijdende glimlach in de jourkring best waard geweest. Meewarig glimlachen is scherper wapen dan luidgesproken hoon. Maar onder de gewijzigde omstandigheden, zegge de gepredikte soberheid, werd zulk een zonde tegen de goede zeden grif geabsolveerd door erover te zwijgen. Ook het feit, of de oude dame in haar grote Dam-huis wel dan niet op een warme dag de klep van haar brievenbus weer had opengezet voor de ventilatie, was geen wereldnieuws meer.
Bij die levendiger conversatie was anderzijds grotere voorzichtigheid geboden. Niet slechts wat de eigen voorraden in provisiekast en kelder betrof. Namelijk, de concurrentie onder de ongehuwde, nog niet verloofde jonge kringdames was altijd duidelijk overzichtelijk geweest. Een nieuwe substituut benoemd, niet getrouwd, niet verloofd? Idem dito vansgelijke een luitenant? Met zijn komst in stad was het startschot gegeven. Maar nu, door de mobilisatie, was er plots zo een va-et-vient van officieren, dat het om te beginnen al een zware opgave was over elk object snel genoeg de noodzakelijke gegevens te verwerven. De in Vlissingen gestationeerde zeeofficieren vergrootten de kansen en spanning. Elk van die nieuwelingen gewerd de wenk: zo
| |
| |
spoedig mogelijk op een zondag kaartje-pouseren bij de Middelburgse familiën en daarna, indien enigszins doenlijk in verband met de Dienst, acte de présence geven op de jourdag van de belangrijkste matronen. (Normaliter besteedde een kring-heer zeer weinig tijd aan dit gezelschapsgenoegen.) Na vervulling van die plichtpleging konden de uitnodigingen hem toevloeien. Ondertussen was het de jongedames strenger dan tevoren verboden op bepaalde uren van de dag door de Lange Delft te gaan, waar het door officieren meest gefrequenteerde café zich bevond. Verbod, uitgevaardigd om overtreden te worden.
Onder al die onverhoopt opgedaagde objecten was de prijs der prijzen de benzineluitenant uit Holland. Een benzineluitenant had zijn betiteling te danken aan het machtige feit, dat hij de chauffeerkunst meester was, zelfs uit vaderlandsliefde plus chauffeerverzotheid soms de eigen ‘automobiel’ ter beschikking van het Departement van Oorlog had gesteld. Onder beding van eigen reserve-officier-chauffeurschap. En tegen betamelijke ‘materiaal-vergoeding’. Zo weinig uitgebreid als het gemotoriseerde vervoer nog was, zo zeldzaam schaars een benzine-luitenant. Ergo de jacht op dit edelste wild intensiever clan op elk ander. Immers, ook een ‘wereldoorlog’ leek geen grein verschil te brengen in het lot van de kring-jongedames: thuisgekomen van kostschool, als ‘uitgaand meisje’ stelselmatig en stipt het enige doel voor ogen houden, een echtgenoot te bemachtigen, waartoe huislijke etentjes, tennisclub, bridgeclub, toneelclub, dansclub. Thans waren niet alleen de kansen vergroot, maar de ontmoetingsmogelijkheden eveneens. In lente- en zomerseizoen werden fietspartijtjes en roeiavondjes zulke sportieve bezigheden geacht, dat de tot dusver nog steeds Victoriaans strenge chaperonne-eisen door iedereen vergeten werden. De winterse dansclub had nog nimmer zo een sterke mannelijke bezetting gekend. Wel jammerlijk snel wisselend naar de grillen van leger- en vlootleiding.
| |
| |
Ondanks de voorheen angstaanjagende schaarste aan prooi, waren de jachtvelden toch streng begrensd gehouden. Zo waren en bleven de leraren van h.b.s. en gymnasium buitengesloten. (Veilige gedachte voor dezen?) Die uitsluiting had wel eris moeilijkheden opgeleverd. Aan het einde van de vorige eeuw was een ‘uitgaand meisje’ door toevallige muzikale contacten verliefd geraakt op en warempel getrouwd met een gymnasiumleraar. Geconfronteerd met het onthutsende feit van die verliefdheidzonder-grenzen had haar familie zich, in vrijwel alle geledingen, loyaal getoond. De man leek die genereuse houding niet eens op volle waarde te schatten. Toch werd later ook zijn dochter naar een Brusselse kostschool gezonden voor de finishing touch en voor de oudste zoon mama's familienaam bijgekocht. Ongewild humoristisch liep de aangelegenheid van twee, bijna tegelijkertijd uit Holland geïmporteerde docenten, beiden met een stamboom die zonder een enkel bezwaar in de kring geplant had mogen en kunnen worden; edoch het bleek, dat de natuurlijke aanleg bij beiden hen afzijdig deed blijven van alle vrouwelijke contacten. En dan was er in die oorlogsjaren de moeilijke casus van de eerste vrouwelijke docent in de stad. Zeer persoonlijk kreeg zij de benauwenis van het kastestelsel te voelen. Kort na de eeuwwisseling was haar vader, hoofdofficier, met zijn gezin in Middelburg komen wonen en de brave man had meteen aarzeloos verklaard, niet te zullen deelnemen aan de ronden van huislijke etentjes, omdat het hem financieel niet paste, al mocht zijn eega wel nauwgezet als de andere kringdames de jourdagen houden en nalopen. Nog onbegrijpelijker was geweest, dat hij zijn dochters openlijk opvoedde in het besef later ‘de eigen kost te moeten verdienen’. Die beklagenswaardige meisjes spraken zelf nota bene ook al zonder enige schaamte over een toekomstige baan. En nu was een van die uitzonderlijke schepsels na enkele jaren afwezigheid, in
stad teruggekeerd. Als lerares aan de h.b.s. Zonder haar ouders. Maar om haar ‘antecedenten’ werd zij terstond her-opgenomen in de kring, terwijl haar beroep haar
| |
| |
tot de uitgeslotenen had moeten veroordelen. De korte jaren van dat tweeledige bestaan leverden dilemma's en impasses, wrijvingen en vele speldeprikken. Dit alles waarschijnlijk tot heil van haar van nature kritische geest en ongetwijfeld bijster leerzaam als maatschappelijke evenwichtsoefening.
In stad was er één vrouwelijke jurist te vinden, zichzelf buiten de kring houdend in tegenstelling tot haar ‘uitgaande’ zusters. In de ogen van de hele kring een zonderlinge Majoor Frans. Oordeel, enigermate verklaarbaar door haar bewust ‘anders willen zijn’ en zoals meer emancipatievrouwen menend, dit ostentatief te moeten tonen door kleding en kapsel.
Stellig werd door de kring-vrouwen soms wat ‘werk’ verzet, maar dat moest volstrekt belangeloos geschieden en voor een ‘goed doel’. Sterk geambieerd was een regentesseschap van een van de liefdadigheidsinstellingen. En werkelijk oprecht teleurgesteld was een na lang wachten benoemde, die op haar gretige vraag wat nu specifiek haar taak zou zijn, te horen kreeg, dat aan de jongst-geïnstalleerde regentes altijd opgedragen was het theezetten en theeschenken bij de vergaderingetjes in de regentessenkamer.
Hard gewerkt werd er jaarlijks wel een paar weken lang voor de tentoonstelling en verloting van ‘Vrouwelijke Handwerken’, eerbiedwaardige instelling. De Goudse Anna Barbara van Meerten-Schilperoort, domineesvrouw, kostschoolhoudster, leerboekjesschrijfster, sociaal werkster avant la lettre en op eigen initiatief, oprichtster en redactrice van het vrouwenblad Penelope (nomen est omen?), deze hoogst merkwaardige werkbij had in 1830 tijdens de Belgische Opstand haar seksegenoten in het hele land aangezet, op kenmerkend ‘vrouwelijke’ wijze gelden bijeen te brengen ter veraangenaming van het soldatenleven. Van het Noordnederlandse natuurlijk. Heel de Noordnederlandse vrouwenwereld-met-vrije-tijd had toen geestdriftig gereageerd en naar borduurnaald en breipen gegrepen. Sedertdien was hier en daar en zo ook in Middelburg die vorm van liefdadige werkzaam- | |
| |
heid in stand gehouden. Uiteraard had het saldo een andersoortige bestemming gekregen. De geijkte spotternij van de kring-wederhelften over die ‘Vrolijke’ Handwerken, die een aderlatinkje betekenden voor de mannelijke portemonnees, kon generlei schaduw werpen op de jaarlijks terugkerende tijdelijke koortsige bedrijvigheid, die de bestuursdames hoogst voldaan maar ‘ten dode vermoeid’ achterliet. Een kuur daarna in Baden-Baden of diergelijk exotische badplaats tot herstel van de gesloopte krachten, was jammerlijk onmogelijk in die oorlogsjaren.
Werken voor de kost? En/of om de bevrediging door regelmatige arbeid? Merkwaardige nieuwtjes siepelden nu en dan uit andere bevolkingsgroepen door tot in de kring. Een van de sensationeelste in die jaren was, dat een dochter uit de beddenwinkel een administratief baantje had aanvaard op een van de Haagse regeringsbureaus en ‘zo maar’ tachtig gulden maandsalaris genieten ging, wat tot een hele negentig zou stijgen, wanneer zij een schrijfmachine wist te bespelen. Onmiskenbaar afgunstige ogen en tongen onder de ‘uitgaanden’, die óf met mama een kleedgeld delen moesten of in het gunstigste geval een speldegeldje in handen kregen, dat een aalmoes was vergeleken bij de som, maandelijks te beuren door dat ‘matrassenmeisje’ (diep reeds in de twintig), wier vader er bekend warmpjes genoeg in zat. Toch wrikte uit het manjagende gilde niet één durfal zich los. Ja toch, een enkele. Die zette door, elders (het werd het verre Groningen) een huishoudschool te mogen bezoeken. Tragisch, melodramatisch, was een andere ‘durf’: twee zouden de verdrinkingsdood gaan verkiezen boven voortzetting van een zo leeg leven.
Een leven in Abrahams schoot. Inclusief dagelijks vuurwerk. Gratis. Want staande op de luchtbrug achter het station kon op donkere avonden van waarlijk schitterend vuurwerk genoten. Het diverse geschut op en voor de Belgische kust leverde het vrijwel zonder onderbreking. Fascinerend schouwspel voor de gastheren
| |
| |
en gastvrouwen van de drommen Belgische vluchtelingen, geborgen en verzorgd tot in de grootste herenhuizen. Wel vóór die inkwartiering grondig gezift op kwaliteit. Dank zij deze noodgasten circuleerden in de kring heel wat sappige nieuwe verhalen, meer of min gepeperd door kritiek omtrent gewoonten en opvattingen van de zuiderlingen, die het eigen dienstpersoneel balsturig maakten en dus de ‘Belsen’ tot zwaardere last-posten. En spijtig voor die verhalen, juist door die ongewilde gezinsuitbreiding moest het aantal jourdagen nog rigoureuzer beperkt. Een leven in Abrahams schoot. Op het breedste deel van de brede Dam, naast en tegenover de statigste herenhuizen in stad, woonde een niet-kringlid. In zijn woonkamer lag in het vensterkozijn, steeds gereed voor gebruik, een verrekijker.
|
|