Maatstaf. Jaargang 18
(1970-1971)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
vera dunham in gesprek met isaac faroNu bij uitzondering aan de kopij voor dit blad provinciale maatstaven zullen worden aangelegd, lijkt het mij niet onaardig het verslag bij te dragen van een gesprek met de auteur, die zo menig verhaal geheel of gedeeltelijk in Zeeland laat spelen. - Je hebt misschien gedacht: Lahringen, Oegstgeest... het is dus mogelijk gebruik te maken van handzame plaatselijke rekwisieten zonder direct te worden gedeclasseerd als schrijver van streekromans. - Waarom gedeclasseerd? Zelf beschrijf ik niet de streek, maar ik laat de streek mijzelf beschrijven en dat is heel wat eenvoudiger. Oegstgeest doet mij overigens niet veel... Vestdijk heeft eens een soort Lahringen in Zeeland geprojecteerd. Voor kenners is dat stadje W. een onding. Zelf heb ik eens het plan gehad om een verhaal, dat was begonnen in de hoofdstad, nu eens niet verder te laten spelen in Zeeland, maar in het noorden des lands. Toen heel de bezetting plaats had genomen in enkele auto's, zetten zij evenwel koers naar het zuiden. Ze kwamen terecht in Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, de streek waar Isaac Faro de oude, een dichtende boer, in de achttiende eeuw heeft geleefd ‘gerechtig op zijn eygen erriflanden’, elke morgen ‘zijn schepper lovend op het nat bedoude kruyt’. - Je wilde als het ware via je personages inspiratie opdoen aan zijn graf? - Hij stierf inderdaad in 1789 aan de gevolgen van een ‘sleepende teeringziekte’, maar ik geloof dat ik meer een in die streek gesitueerde jeugdherinnering kwijt moest: aan een landelijke plee voor een grote familie, met drie zittingen op drie niveaus. | |
[pagina 243]
| |
Of toch maar op twee niveaus, geloof ik. De held van het verhaal doet daar zijn scheppend werk. Als hij voor de aardigheid ook even plaats neemt op de laagste zetel, voor de allerkleinsten, ziet hij door een hartvormige opening een schitterend landschap, dat zich uitstrekt tot aan de duinen, waarachter hij zich zonder moeite de zee kan voorstellen. - Ik werdenk je hier van een poging tot een soort Freudiaanse symboliek, die nu wel passé is. - Bij mijn grootvader, bij wie ik elke zomer ging logeren ... - Logeren? Wanneer ben je dan uit Zeeland vertrokkene? - Ik heb er nooit gewoond, ik ben gewoon in Amsterdam geboren. - Dat valt wel even tegen, in dit kader tenminste. Je vertoefde dus alleen tijdens vakanties in Zeeland. Vandaar misschien dat de kritiek je werk vaak rekent tot de pretentieloze ontspanningslectuur. - Maar bij mijn grootvader dus, op het eiland Noord-Beveland, bevond zich de plee in huis, een uitzondering. Onder de bril was een geëmailleerde trechter gemonteerd, die vond je alleen bij de betere standen. De verbinding met de ondergrondse gewelven werd daardoor minder huiveringwekkend. Echt stinken deed het niet, het was meer een gronderige, muffe, onontkoombare lucht en alleen in de hondsdagen huisden er enkele kriebelende vliegen. Met een welgemikte, wrede straal ... Maar ik heb plees meegemaakt, daar krioelde het, hele zwermen ... Weet je dat soms de makers van een plee een saluut brachten aan de mannelijke anatomie door het ronde gat te voorzien van een gepaste uitstulping? En weet je dat in dromen de vrouw vaak wordt gesymboliseerd ... - Ik merk dat je meegesleept wordt door het onderwerp. Ik zou je toch willen verzoeken je te beperken tot meer specifiek Zeeuwse herinneringen, dit soort primitief sanitair werd en wordt nog naar ik aanneem in menig landelijk gebied gevonden. - Bij de overstroming in 1953 zijn veel van deze inrichtingen weggedreven en daarna vervangen door closetpotten, nu meestal | |
[pagina 244]
| |
ook voorzien van waterspoeling. - Een mededeling ter bevordering van het vreemdelingenverkeer, begrijp ik. Ik hoop dat je nu eindelijk... - Stil maar, reeds betreden wij witte en rode vlakken licht, waarin kronkelige schaduwen eigenzinnig verschuiven. Aan het eind van de brede gang kun je door de glazen deur geheel verschillende tuingezichten zien: alledaagse met groen gras en goudsbloemen en geheimzinnige, met rode takken bewegend voor een rode hemel, onbeschrijfelijk somber en lokkend. - Onbeschrijfelijk, dat is niet zo mooi voor iemand die zich waarschijnlijk als schrijver laat subsidiëren. - Niet voor een Nabokov-vertaald-door-Charles B. Timmer misschien. Pas heb ik van hem dit gelezen: ‘lichtte een koude bries met vingers en duim de sluike zilverige manen van de oude merrie op’. Nabokov bleek het helaas over ‘an invisible finger’ te hebben. Al zal je als je nooit hebt gezien hoe de wind plotseling vat krijgt op een afzonderlijke streng haar wel door elke beschrijving onberoerd blijven. Dat zo'n paard, groot en bruin, het zo maar goed vond dat ik in zijn manen klauwde. Ik werd door de knecht van mijn grootvader - de molenaar, de andere, die ik zo juist noemde was gepensioneerd ambtenaar en in zijn jeugd schaapherder, op zijn doodsbed bleek hij opeens een kaal hoofd te hebben, hij had altijd een pruik gedragen. Dat moest mij later verteld worden, de metamorfose was mij niet opgevallen ... - Dat pleit niet voor je opmerkingsgave. - Maar door die knecht dus werd ik huizenhoog opgetild, neergezet op de brede rug en prijsgegeven. De onstuitbare bewegingen van de drijfstangen zijn door de soepele locomotief heen voelbaar tot onder mijn te wijd gespreide benen. Ik ga kapseizen. Ik trek mij naar voren, mijn zitplaats wordt steeds dierlijker, menselijker. Ik kan zijn af en toe huiverende nek tussen mijn knieën klemmen. Ik zie alleen de lichte manen en de oren. De hoefsmid tilt teder het gebogen paardebeen op zijn schoot. | |
[pagina 245]
| |
Schroeilucht als bij de tandarts, die een kies afvijlt. De nagels van de ene hand in het vlees van de andere. De assistente spuit verkoelend water, mijn elleboog dringt in haar buik. En dan het lopen over de keien van de dorpsstraat, na de rit, afgescheiden van de gewone mensen, alleen met de leegte van het paard, bezig met het componeren van een verslag van een triomfrit zonder angst. Verder de op hol geslagen paarden voor slingerende wagens met wanhopige menners. Paarden in een wei, die achter elkaar in de rondte draven, omdat ver weg op de muziektent de dorpsfanfare een mars speelt. De bekende briesende hengsten, die zich op de achterbenen verheffen, meestal in een droom. - Om je voor te zijn: volgens de leer staat zo'n hengst natuurlijk voor de vaderfiguur. - Kortgeleden bij een ringrijderij op Walcheren, daar zie je nog de kolossale boerenpaarden, maar hoe lang nog ... het dier zonder berijder dreunde voort, dwars door de touwen. Toen struikelde het. Dat is iets. Mijn vader die languit neersmakte op het ijs in de winter van negenentwintig, op het Benedendiep bij de Indische buurt, met zijn pijp in zijn mond. - Ik begrijp het, al weer onbeschrijfelijke ervaringen. - Je kunt erover schrijven, je kunt ze versieren, de angst, het misplaatst zijn van toen inkapselen, ridiculiseren... - En zo achteraf heel je leven aanvaardbaar maken, je komt op het laatst wel in tijdnood natuurlijk en je moet een fataal auto-ongeluk zien te vermijden. Een selectie slotclauzen kun je in voorraad hebben. Hoef je er alleen maar een aan te kruisen. ‘Ik omhels u, o grote ...’ - Geen blasfemieën alsjeblieft, zeker niet in een nummer dat verspreid zal worden in een provincie waar voor velen de dood nog iets anders is dan nooit meer gin-tonic drinken. - Goed goed. Ter zake. Laten we het hier op houden: je werk bestaat ten dele uit versierde jeugdherinneringen. Concentreer je nu op de typisch Zeeuwse elementen daarin. Dan heb je beweerd | |
[pagina 246]
| |
dat je je eigen ... ziel uitbeeldt via het gewest. Licht dat toe. Misschien kun je verdere uitweidingen over tandartsassistenten, Amsterdamse buurten en dergelijke irrelevante personen en lokaties achterwege laten. Anders komen we nergens. Dank je, ik heb nog. - Als we Zeeland binnenreden met de trein over de Kreekrakdam, rechts de buitendijkse gronden, werd de reis pas goed spannend. Zou het eb zijn of vloed? Bij laag water zag je lege kreken met enig oud roest en achter de begroeide schorren grijze slikvlakten. Bij hoog water waren de kreken tot de rand gevuld. Maar misschien ging het al weer af. Het meest bevredigend was als bij halfvolle kreken het water kennelijk toestroomde. Toch had dit gebied, nog vlak bij Noordbrabant, voor mij alleen een pseudo-Zeeuws karakter. Terwijl ook, al reed de trein steeds verder in westelijke richting, Zuid-Beveland in, het feit bleef bestaan dat dit deel van Zeeland geen echt eiland was, maar met een dam was verbonden aan het vaste land. - Ik vermoed dat ik deze voorkeur voor eilanden tekenend voor je persoon moet achten. - Zoals je wilt. Ik herinner me een aardrijkskundeles, waarbij ik op de vraag: ‘Welke zijn de Zeeuwse eilanden?’ alleen Noord-Beveland, Schouwen-Duiveland en Tholen noemde en dat laatste niet van harte, omdat het bereikbaar is via een brug. - Ik zie het voor me: bespot door meester en kinderen. Toch koppig volhouden, isolement vergroot... - Nee, mijn zienswijze werd geaccepteerd, maar met een soort geamuseerde toegeeflijkheid, terwijl het voor mij om een heel principiële zaak ging. In de Knagende Worm poogt Jacobus Nachtegaal tevergeefs een klein eiland te bouwen voor zichzelf en zijn geliefde, op de resten van een in vroeger tijden ondergelopen eiland, ongeveer het oude Noord-Beveland dat sinds de vloeden van 1530 en 1532 drijvende of rijdende was gebleven, heerlijke termen. Wat daar in werkelijkheid later is herdijkt kon je met de veerboot | |
[pagina 247]
| |
bereiken vanaf de aanlegsteiger bij het dorp Wolfaartsdijk. Daar stelde het getij pas echt zijn problemen. Moest je afdalen over de natte glibberige planken van de steilste afrit dan was het in elk geval bijna op zijn laagst. Boven je hoofd zag je dan soms een pluk wier aan een steigerpaal hangen. Bij springtij en harde wind uit de goede hoek werd zelfs de dam die naar de steiger leidde gedeeltelijk overspoeld. - Ik herinner me zo'n scène uit de Oranje pyjama. Daar waadt de hoofdpersoon over een veerdam door het wassende water samen met een jonge vrouw. Even later raakt hij haar zwangere buik aan. De symboliek is niet ver te zoeken. - Leuk dat je dat doorhebt. Vruchtwater is inderdaad een realiteit, net zoals zilte tranen en de eb en vloed van de gevoelens. En in dromen: je zwemt en plotseling zakt het water, je armen en benen slaan in de modder, in je mond de smaak van het bekende doodgeboren kindje. Of een vloedgolf waarvoor je wegvlucht en die stijgt tot boven de duintop en je inhaalt. In de Knagende Worm onderzoekt Jacobus Nachtegaal welke van de vier elementen het meest zijn karakter bepaalt: de lucht, het vuur, de aarde of het water. Hij splitst van het laatste de oceaan af met zijn eb en vloed omdat hij op poelen en plassen en zelfs klaterende beekjes in zijn innerlijk geen prijs stelt. Ook al voelt hij zich niet prettig als hij zich alleen bevindt op een vluchtbergje voor schapen, op een bij stormvloed ondergelopen schor. Je weet toch wel waarover ik het heb? Een begroeid buitendijks gebied, vaak al zo rijp, zo ver opgewassen dat het door de zee al weer wordt aangetast, de rand is steil en brokkelt af, kreken worden erin uitgeschuurd. Alleen bij hoge vloeden loopt het onder. En nu komt weer het onbeschrijfelijke moment, de versiering hebben we al gehad. Je loopt aan de buitenkant langs de zeedijk, het is mooi rustig weer. Je hebt gezien dat het water in de kreken hoog staat. De schorrand is ver. Een kudde schapen die je tegemoet komt trekt even je aandacht. Er is een zacht geruis en geritsel en als je opzij kijkt zie je dat de breedte van de zeearm | |
[pagina 248]
| |
verdubbeld is. Heel het schor is ondergelopen. Je loopt met blote voeten door een paar centimeter lauw water over het door de schapen kort afgevreten gras, af en toe stap je in een zachte keutel of in een verraderlijk kreekje. Er wordt met man en macht aan gewerkt dat in de toekomst niemand meer getuige kan zijn van dit soort onbeschrijfelijkheden. - Je doelt op de Deltadammen? - Ja, onder andere ... overigens projecteerde ik als zesjarige al mijn eerste dam. Een oudere neef, later ingenieur bij de Waterstaat geworden, hield zich bezig met het tekenen van kaarten van Zeeland-door-de-eeuwen-heen. Je zag eilanden polder bij polder groeien, weer kleiner worden, helemaal verdwijnen. Geen tien jaar achtereen bleef de toestand ongewijzigd. Want zoals je weet, de zee neemt en de zee geeft. Skeletten bijvoorbeeld. In een lang geleden ingelopen polder werden ze blootgesteld, samen met eeuwenoude fundamenten. We zochten er naar schedels. Potscherven lagen ook tussen de zotten. Een keer heeft een vriendje een gave kruik vol blauwe modder in zijn handen gehad. Het ding gleed weg vantussen zijn vingers en het aantal scherven werd alleen wat vermeerderd. Ik kan je de plaats nog wijzen, nog steeds kun je er bij eb de plattegrond van een middeleeuwse sterkte ontdekken, in kloostermoppen, met algen begroeid. Maar ik had het over mijn dam. Ik tekende hem op een afgedankte kaart van mijn neef dwars door een zeearm en hij werd het begin van een schier eindeloze reeks geografische veranderingen, die ik alle in kaart bracht. In de Knagende Worm fantaseert Jacobus dat door de aanleg van zijn polder de loop der wateren zal worden verlegd, dat de kaartmakers de veranderingen niet bij zullen kunnen houden, maar dat ze altijd weer hun kaart zullen kunnen beginnen met hetzelfde rechthoekje, de Cathelijne-polder, die nu eens de kern is van een groot en machtig eiland en dan weer een eilandje op zichzelf, midden in de oceaan. - Hier hebben we dus te maken met de simpele uitbouw van een | |
[pagina 249]
| |
fantasie, begonnen in de kinderjaren. - Werkelijk fanatiek heb ik van die fictieve kaarten gemaakt. Die, waarop veel was afgedamd en ingedijkt bekeek ik met weinig sympahtie. Al gauw liet ik bijvoorbeeld door een reeks inundaties een stroom zijn oude geul hervinden, verbreden en uitdiepen, tot hij een eiland in tweeën had gesplitst. In '53 heeft trouwens de kans bestaan dat Schouwen en Duiveland weer van elkaar zouden gescheiden. - Ik krijg de indruk dat het je niet zou hebben gespeten als een toestand van eeuwen her weer zou zijn hersteld. Overigens heb je je zeker bij die ramp in de voorste linies bevonden, druk doende met zandzakken en zo? - Traag en wantrouwend ten opzichte van de realiteit bereikte ik, via Antwerpen, het rampgebied pas toen het water behoorlijk was gezakt. De krengen waren al verwijderd van het erf van mijn geëvacueerde grootvader, de balen stro en het wrakhout nog niet. Toen ik het verlaten huis betrad ging ik onmiddellijk onderuit en kwakte neer in de gang. Nauwelijks stond ik recht of daar lag ik weer. Naast mij zag ik gele rondjes in de vruchtbare sliblaag. Het bleken inderdaad zeer weke biscuitjes te zijn. Mijn eerste werk was de door de golfslag uiteengeslagen maar net nog binnenshuis gebleven bladen van de bekende kroniek van Smallegange uit het slik bijeen te zoeken. Later heb ik ze gereinigd en het oude werk is gerestaureerd. Maar laat ik het verder niet over de ramp hebben, dat zou ons te ver voeren. Ik wil alleen nog het overschakelen memoreren van het ijverig speuren naar bij elkaar horende meubelfragmenten op het ontspannen in elkaar hengsten van solide dressoirs en dergelijke in verband met de schadevergoedingsprocedure. - Je hebt nu, zoals aangekondigd, met egocentrische bedoelingen een aantal zaken genoemd als eilanden, getijden, overstromingen enzovoorts, die eigenlijk niet zo exclusief Zeeuws zijn. In Groningen is zelfs het spel met eb en vloed tot een cultus verheven, die in het zuiden ontbreekt. | |
[pagina 250]
| |
- Het wad-lopen. Ik heb eraan meegedaan, met gidsen, in een grote groep. In Zeeland heb ik eens in mijn eentje in de mist over de slikken gezworven, dat is niet iets om aan te bevelen. Maar in Groningen heet een schor een kwelder en daarmee is alles eigenlijk gezegd. En er is nog een echt uniek Zeeuws verschijnsel, dat heb ik tot het laatst bewaard: de grondbrexeme of grondbrake, heden ten dage de oever- en dijkval. Zelfs in waterbouwkundige leerboeken dringt een heilige huiver door in de beschrijving ervan: ‘De vallen treden vooral op tijdens of kort na zeer lage waterstanden. De zee is dan vaak zeer kalm, soms spiegelglad en niets doet onheil vermoeden, tot enige deining in het water aanduidt dat in de diepte iets gebeurt, waarna met korte tussenpozen, gedurende enkele uren, stukken voorland in de diepte verdwijnen en dan, in de ergste gevallen de buitenkant van de dijk en soms ook de gehele dijk wegzinkt en bij hoog water de polder inundeert.’ Men moet hierbij vooral niet denken aan steile, ondermijnde oevers. De diepe stroomgeul ligt vaak honderden meters uit de dijk en heeft maar flauwe belopen. Maar losgepakt zand in geheel verlande geulen gaat zich soms plotseling gedragen als het element dat het aanvoerde: als water stroomt het horizontaal weg en alles wat het draagt zakt weg, een stuk dijk van vierhonderd meter lengte, een kustlicht... wear dat eens stond meet men een diepte van achttien meter. Dat was een heel grote val, ik herinner mij kleinere: een schelpvormig gat in een dijktalud, mannen met de handen in de zakken van hun jekkers staan er zwijgend omheen. Mijn vader die voorleest: dijkval op Noord-Beveland, polder ingelopen. Een onmiskenbaar gevoel van spijt als dat inlopen alleen maar blijkt te gelden voor een inlaag, een al bij voorbaat prijsgegeven stukje land. In 1771 geeft Bastiaen Nebbens op de vraag gesteld door het Zeeuws genootschap der wetenschappen naar de oorzaak van de menigvuldige vallen of grondbraken het antwoord - doch wie heeft de bodem der zee doorwandeld en wie kent volkomen het | |
[pagina 251]
| |
ingewand der aarde? -, dat hij die zoekt in het feit dat de aardkloot doorslingerd is met wateraders, waardoor de meer kwijlachtige gronden worden meegevoerd, zodat de stevige gronden als pijlers en gewelven blijven staan. Af en toe storten die in. Jolijt in de Knagende Worm laat een soort wal-vissen deze onderaardse gangen graven en verklaart dan meteen de oorsprong van de geheimzinnige bergjes, die in Zeeland voorkomen: het zijn enorme ‘molshopen’. - Ik neem aan dat je via deze Jolijt de wetenschap een grote dienst hebt bewezen. - Dank je. Ooggetuigen van het begin van deze vallen zijn er zeiden en soms vindt men een - onbewoonde - polder 's morgens ‘gemeen liggen met de zee’. Toch zijn er waarnemingen: over geringe afstand raakte het water plotseling in hevige beroering, men zag een klein steil kantje ontstaan in het voorland, langgerekte scheuren ... Jacobus Nachtegaal in elk geval was erbij. En als ten slotte ook de kruin van de dijk wegvalt en nog een klein stuk van de binnenkant blijft staan, trapt hij dat door, zodat bij vloed het water de polder van zijn geliefde vijand Gilles Moerman kan binnenstromen. - En de innerlijke dijkvallen? - Daar ging het voor een deel al over. Ik herinner mij een vers dat ik vroeger heb gemaakt, over ‘een val tot in de kruin’, dat eindigde met: ‘het gat is wel voldoende groot om niet te wensen dat de dijk was doorgebroken’. - Dat vind je wel een onthullende tekst? - Graag zou ik het vinden van parallellen tussen uiterlijke en innerlijke zee- en landschappen verder aan jou overlaten. Denk ook eens aan een eigen frustratie, zelfs jij zult er toch ergens wel een hebben. Citeer Heine eens: ‘Oft wird mir sogar zumute als sei das Meer eigentlich meine Seele selbst,’ betrek er het algemeen menselijk aspect bij, probeer dit gesprek wat stichtelijk af te ronden, bedenk zelf eens wat ... - De Zee is als mijn Ziel in ... | |
[pagina 252]
| |
- Genoeg, genoeg! - Nu ik het bandje heb afgeluisterd en je schriftelijke aanvullingen heb gelezen - je zult nog een vlot spreker lijken als ik ze een beetje handig verwerk - is het mij wel heel duidelijk geworden dat Zeeland voor jou het Zeeland uit je kinderjaren is en dat het toen des te meer indruk op je heeft gemaakt door eeuwenoude fundamenten en zo in polders die lang geleden rijdende of drijvende waren geworden, als je het goed vindt dat ik als ongelovige deze heilige woorden in mijn mond neem ... Ik zie als voornaamste wandversiering in je kamer een oude landkaart van Zeeland. Waar is het einde van je terugtocht? - Er hangen toch ook kindertekeningen, een affiche van Peter Vos. En daar staat een portret van mijn vrouw. Een Zeeuwse, inderdaad. Maar om op je vraag terug te komen, in het pleistoceen blijf ik steken, het moeten door zeeën, desnoods door rivieren en gletsjers aangevoerde formaties zijn, voor echte rotsen heb ik geen gevoel. Wel voor de ijstijden, de dalende en weer stijgende zeespiegel. De gedachte dat als al het ijs op aarde zou smelten, de zeespiegel 50 meter hoger zou staan, vind ik geweldig aangrijpend. - Ha, toch een toekomstverwachting. Maar de onmiddellijke toekomst van Zeeland, hoe sta je daar tegenover als kennelijk conservatief? - Ik zal mijzelf kunnen blijven beschrijven door het gewest. De toenemende verstarring van de ouderdom door de met steeds groter zekerheid afgedamde zeegaten. Jammer dat ik geen vrouw ben, dan zou de vergelijking nog mooier opgaan ... In de naaste toekomst: dood water, geen invloed meer van de maan. En bij de dood van de mens speelt de opslag van giftige afvalstoffen in zijn lichaam een rol... - Terwijl Zeeland ten onder zal gaan aan de vervuiling van lucht en water, bedoel je zeker? - Ja. - Je zult me niet kwalijk nemen dat ik niet veel waarde hecht aan | |
[pagina 253]
| |
jouw sombere geluiden over de gevolgen van de industrialisatie. Als ik mij goed herinner, betreurde je zelfs het verdwijnen van de primitieve gemakken. - Beschouw die sombere geluiden dan als afkomstig van de dorpsgek, die al ‘Brand!’ roept als de stralen van de zon worden weerkaatst in de vensters van de kerk, maar die als er toevallig echt brand is in elk geval het koor van waarschuwende stemmen komt versterken. - Meestal hebben de waarschuwingen van zo'n gek een averechtse uitwerking. - Niettemin ga ik door. Bij de grieven die ik koester jegens de industriële ontwikkeling vallen die ten opzichte van het recreatiebeleid in het niet. Al is het bijvoorbeeld merkwaardig te lezen over ‘onderbezette stranden’ alsof dat de meest verwerpelijke zaken zijn en is het een feit dat men vlak tegenover het unieke stadsgezicht dat Vere biedt (erkend schilderachtig en fotogeniek, absoluut niet alleen een attractie voor decadente fijnproevers) tegen betaling van een ton per stuk wanstaltige bouwsels kan kopen, die daar zijn neergezet met de volledige medewerking van planologen, landschapsdeskundigen, architecten enzovoorts, die toen zij hun plannen uitbroedden nooit ter plaatse hadden gekeken, in de mening verkeerden dat als de ene oever van het Veerse meer uitzonderlijk mooi is, de andere uitzonderlijk lelijk mag zijn, of gemanipuleerd werden door het kapitaal. - Juist, dit alles valt in het niet, zei je... - Ja zeker. Men heeft een bedrijf toegelaten in het Sloegebied dat er zelfs vanuit zijn fabrieken aan de Main al in geslaagd is om het water in Nederland te vergiftigen. De zuidwestelijke stranden van Walcheren zullen dan ook wel spoedig tot de onderbezette gaan horen. En men zal waarschijnlijk toelaten een aluminiumfabriek, die over een afstand van vele kilometers veeteelt en tuinbouw zal schaden, plantensoorten zal uitroeien en ongezond zal zijn voor de mens. Maar op dat laatste wordt | |
[pagina 254]
| |
minder de aandacht gevestigd dan op de te verwachten achteruitgang van de fruitteeit. Als er daarvoor voldoende schadevergoedingen zullen worden uitbetaald zal de kritiek wel zwijgen. - Je doet alsof het voor en tegen van dit soort vestigingen niet terdege door autoriteiten en deskundigen tegen elkaar wordt afgewogen. - Ik herinner mij een uitspraak van zo'n autoriteit, die luidde dat de bevolking zich niet ongerust hoefde te maken over de vestiging van deze fabriek, temeer daar de directie had toegezegd zich te zullen houden aan de voorwaarden die door de overheid gesteld zullen worden. Die zin moet je even goed proeven. - Ik ben niet van alle smaak ontbloot, dat ‘temeer’ duidt op een grote verachting voor de bevolking, van wie immers niets anders wordt verwacht dan dat zij de overheid gehoorzaamt en op een niet minder grote serviliteit ten opzichte van de industriële machthebbers. - Heel goed. En dan las ik laatst van een gezaghebbend deskundige een redevoering met als titel ‘Het beste van alles is water’ en aan het begin en het einde citaten uit Reislust van Alfred Kossmann over het kristalheldere water in Griekenland, met daartussen een tekst die men niet anders kan opvatten dan een aansporing om na de beken en de rivieren nu ook de zee definitief te gaan vervuilen. Zij het dan ‘met de grootst mogelijke voorzichtigheid.’Ga naar eind1 Van een deel van de Waddenzee - met inderdaad kristalhelder water - heeft men zo al een stinkende troep weten te maken.Ga naar eind2 En dat alleen omdat de bouw van reinigingsinstallaties duurder is dan het leggen van een pijpleiding een eindje de zee in. - Maar er groeit toch steeds meer weerstand tegen dit soort dingen. Men wil proberen de ‘leefbaarheid’ economisch te waarderen geloof ik. - Al zou men kunnen berekenen dat bijvoorbeeld die aluminiumfabriek de volksgemeenschap verlies zou opleveren, dan nog zou | |
[pagina 255]
| |
het feit blijven bestaan dat enkele machtige groeperingen eraan zouden verdienen. En nog belangrijker lijkt mij de aap die uit de mouw kwam, toen burgemeester Thomassen (wiens Groot-Rotterdam overigens in de Zeeuwse ontwikkelingen nu nog een ongeoorloofde concurrente ziet) weer eens getergd werd door emotionele vogeltjesliefhebbers. Hij riep toen uit: ‘Industrialiseren, dat is een mannelijke bezigheid!’ - Je komt zeker nooit meer in Zeeland, dat steeds meer verpeste parades? - Nou ja, in zoverre, ik breng er elk jaar mijn vakantie door. |