provinciaal een kans op furore maken), de gnomen die via Kentering, De Windroos en De Opwenteling (nomen est omen) zo aardig tot ons komen, houden zich als immer vrolijk bezig met zaken die niet bestaan. Rondom zich zien ze wel eens iets gebeuren, maar wat gaat hún dat aan? Men leze in het onlangs verschenen Kentering-nummer, aan poëzie gewijd, het 17 bladzijden tellende ‘De verstoorde verhouding’, een Piet Calis- of Peter Berger-achtig (wat een land, waarin men als het ware verplicht is de namen van zulke lieden te kennen!) ‘essay’ van de hand van ian van der Vegt, schrijver van een leerboek enz.
Afgezien van het feit, dat Jan van de buitenlandse voorbeelden slechts Marianne Moore, William Carlos Williams, Pound en Eliot blijkt te kennen, namen die hem uit en ten treure zijn voorgekauwd en wier werk hem in Nederlandse vertalingen niet kán zijn ontgaan (wie geeft zo'n leraar les?), bevat het aan Nederlandse poëzie gewijde deel meer bla-bla, dan men binnen het bestek van toch al zoveel pagina's mogelijk had gehouden.
Het is weinig verbazingwekkend dat Ad den Besten, onze producent van luchtbellen, in het februarinummer 1970 van Wending, Maandblad voor Evangelie en Cultuur, zich solidair verklaart met Van der Vegt, op diens positieve mening over Huyskens en Van den Waarsenburg na, doch alla, de laatste is Van der Vegts mederedacteur van Kentering, dus er kan veel door de vingers gezien worden. Overigens bevat het bewuste Kentering-nummer niet één normaal gedicht, het is van een tragisch epigonisme, en zelfs Hans Andreus staat erin, het kan niet missen, en de dichter van de drassige grond, Jan Elemans, die nodig eens in de leer moet gaan bij die andere boer, de grote Richard Minne en, niet te vergeten, Wim Hazeu, die nog kortelings de tweede prijs won in de prijsvraag voor poëzie ter gelegenheid van de Culemborgse eeuwfeesten (Ad den Besten in de jury), dankzij regels als: