| |
| |
| |
lenin
partijorganisatie en partijliteratuur
Het is deze maand honderd jaar geleden, dat Lenin werd geboren. In Moskou en Peking worden grootse Leninherdenkingen gehouden. Van 15 april tot en met 5 mei heeft in het kader van de Leninfeesten een Internationale Boekententoonstelling plaats waartoe ‘alle uitgeverijen van de socialistische landen en die van de broedercommunistische en arbeiderspartijen in de kapitalistische landen’ werden uitgenodigd. Omdat juist ook in ons land de discussie rond het engagement in de literatuur en de maatschappelijke positie van de auteur zo is opgelaaid, leek het ons nuttig en informatief een tekst van Lenin te publiceren, die als de klassieke vuistregel geldt van een orthodox-marxistische literatuurtheorie.
Fritz J. Raddatz nam deze tekst ook op in zijn onlangs bij Rowohlt verschenen driedelige studie ‘Marxismus und Literatur, eine Dokumentation’, waarbij hij voorzichtig commentarieert, dat uit Lenins betoog een eng functionalisme van de literatuur en de eis tot partijdigheid daarvan kunnen worden afgeleid. Het klinkt als een feestelijk eufemisme, dunkt ons, voor wat men, de tekst van Lenin lezende, eigenlijk ziet opdoemen: totalitaire, intolerante, onvrije, ondemocratische en dús ánti-literatuur, oftewel het radicale engagement omgeslagen in het tegendeel van wat toch wordt nagestreefd: vrijwillige en verplichte censuur, propagandistisch eenrichtingsverkeer, demagogische zuiveringen, uitsluitingen en broodroof, de auteur kortom als voor honderd procent manipuleerbare sluitpost in een ‘tactische’ literaire produktie.
Nog altijd heerst in brede kringen een communis opinio volgens welke met Lenins dood een einde kwam aan de radicaal- | |
| |
democratische en cultureel-tolerante tendensen in het bolsjewisme; waaroverheen stalinistische terreur en onverdraagzaamheid walsten. Lenins opvattingen over kunst en cultuur en zijn politiek in deze kenmerkten hem op z'n zachtst gezegd echter als een ‘terrible simplificateur’. Hij adviseerde de boeren bijvoorbeeld Poesjkin te lezen in plaats van de door hem zozeer gewantrouwde en bestreden Majakovskij!
In 1920 wees hij in ‘Over proletarische cultuur’ de eisen tot volledige autonomie zoals deze op het congres van de Proletkult door Lunatscharskij waren geformuleerd volledig van de hand.
Lenin zag in de Proletkult een onder de dekmantel van ‘proletarische cultuur’ reactionair-burgerlijke opvattingen verspreidende organisatie, die de leidende rol van de partij in culturele zaken ontkende en bestreed. Aan de door de Proletkult begeerde en van het bolsjewisme met stelligheid verwachte culturele autonomie werd de doodsteek toegebracht op 1 december 1920, toen het Centraal Comité van de CP liet weten, dat het de onvoorwaardelijke plicht was van alle organisaties van de Proletkult zich als hulporganen van de instellingen van het volkscommissariaat voor cultuur te beschouwen en hun taak, die een deel van de taken van de dictatuur van het proletariaat vormde, te vervullen onder de algehele leiding van de sovjetmacht en de communistische partij van Rusland. Drie jaar later was de Proletkult - naar haar belangrijkste ideoloog ook wel eens het ‘bogdanovisme’ genoemd - voorgoed ter ziele.
De tekst van Lenin die we hier in Nederlandse vertaling geven werd voor 't eerst gepubliceerd in 1905. Wij vertaalden naar de editie Über Kultur und Kunst, eine Sammlung ausgewählten Aufsätze und Reden’ (Berlijn, Dietz Verlag, 1960). In het juninummer van Maatstaf - het meinummer zal uiteraard geheel gewijd zijn aan de jaren '40-'45 - zal Charles B. Timmer een bijdrage leveren over Lenins verhouding tot de literatuur, met name tot de auteur Maksim Gorkij.
- redactie Maatstaf -
| |
| |
De na de oktoberrevolutie in Rusland ontstane nieuwe situatie, waarvoor de sociaal-democratische beweging zich ziet geplaatst, heeft het nu zo actueel geworden vraagstuk van de partijliteratuur aan de orde gesteld. Het onderscheid tussen illegale en legale pers, die treurige erfenis uit het tijdperk van lijfeigenschap en absolutisme in Rusland, begint te vervagen. Deze erfenis is nog niet dood, nog lang niet dood. De willekeur in het schijnheilige gezag van onze minister-president gaat nog zover dat de izvestia illegaal gedrukt moet worden maar de stompzinnige pogingen datgene te verbieden, wat zij niet in staat is te verhinderen, brengen de regering niets dan schande en nieuwe morele klappen.
Zolang er onderscheid bestond tussen illegale en legale pers werd de vraag wat als partij- en wat niet als partijliteratuur te beschouwen is, uitermate simplistisch en uitermate verkeerd en onnatuurlijk opgelost. De hele illegale pers was partijliteratuur, werd geredigeerd door organisaties en geleid door groepen die op een of andere manier met groeperingen van in de praktijk werkzame partijleden in verbinding stonden. De hele legale pers was geen partijliteratuur, omdat de partijen verboden waren maar ze ‘tendeerde’ wel naar een of andere partij. Onnatuurlijke tekortkomingen, abnormale ‘huwelijken’, misleidende uithangborden waren onvermijdelijk. Men kon geen onderscheid meer bespeuren tussen wat noodgedwongen verzwegen werd door hen, die eigenlijk de opvattingen van de partij tot uitdrukking wilden brengen, en de bekrompenheid en lafheid van denken door hen, die nog niet rijp waren voor deze opvattingen, in feite dus geen partijleden waren.
Vervloekte dagen van dit zich asopische uitdrukken, van deze literaire knevelarij, van deze slaventaal, van deze geestelijke lijfeigenschap. Het proletariaat heeft aan deze minderwaardige toestand, waarin alles wat vitaal en fris was in Rusland, dreigde te verstikken, een einde gemaakt. Maar het proletariaat heeft tot nog toe pas de halve vrijheid voor Rusland verworven.
| |
| |
De revolutie is nog niet voltooid. Al bezit het tsarisme niet meer de kracht om de revolutie te overwinnen, de revolutie heeft evenmin de kracht om het tsarisme te verslaan. En wij leven in een tijd dat zich dit tegennatuurlijke verbond tussen de open, eerlijke, directe en consequente partijschap en de ondergrondse, heimelijke, ‘diplomatieke’ en aalgladde ‘legaliteit’ overal en in alles doorwerkt. Dit tegennatuurlijke verbond werkt ook door in onze pers. Meneer Gutzkov kan nog zo mooi zijn spitsvondigheden ten beste geven over een sociaal-democratische terreur, die een verbond zou impliceren om burgerlijk-liberale, gematigde kranten te drukken, het feit blijft bestaan dat het centraal orgaan van de sociaal-democratische arbeiderspartij van Rusland buiten de grenzen van de absolutistische politiestaat Rusland verschijnt.
Hoe dan ook, de halve revolutie dwingt ons allen meteen tot een nieuwe regeling op dit gebied over te gaan. De literatuur kan nu zelfs voor negen-tiende ‘legaal’ partijliteratuur zijn. En ze móét partijliteratuur worden. In tegenstelling tot de burgerlijke tradities, in tegenstelling tot de burgerlijke ondernemers- en bourgeoispers, in tegenstelling tot het burgerlijke carrièrisme en individualisme in de literatuur, tot het ‘edelanarchisme’ en tot de jacht op winst, moet het socialistische proletariaat het uitgangspunt voor de partijliteratuur vaststellen, dit uitgangspunt verder ontwikkelen en zo mogelijk volledig en uniform verwezenlijken.
Waaruit bestaat nu in beginsel de partijliteratuur?
Niet alleen daarin dat voor het socialistische proletariaat het literaire bezigzijn geen bron van winst voor individuele groepen of personen kan zijn, ze kán absoluut geen individuele aangelegenheid zijn die losstaat van de algemene zaak van het proletariaat.
Weg met de partijloze literatuur!
Weg met de literaire Übermenschen!
Literaire produktie moet tot bestanddeel worden van de algemene proletarische zaak, een radertje in het mechanisme van die ene
| |
| |
ondeelbare, grote sociaaldemocratie die door de hele politiek bewuste voorhoede van de totale arbeidersklasse in beweging wordt gezet. De literaire produktie moet een bestanddeel vormen van de georganiseerde, planmatige, verenigde sociaal-democratische partijwerkzaamheden.
Elke vergelijking gaat mank, luidt het gezegde.
Zo gaat ook mijn vergelijking van de literatuur met een radertje en van een levende beweging met een mechanisme mank. Er zullen stellig wel hysterische intellectuelen te vinden zijn die een schreeuwend protest laten horen tegen een dergelijke vergelijking, die de onafhankelijke strijd der ideeën, de vrijheid in de kritiek, de vrijheid van het literaire scheppen etc. etc. onteert, dodelijk verziekt, ‘bureaucratiseert’. Een dergelijk geschreeuw zou in feiten alleen maar een uiting zijn van het burgerlijk-intellectuele individualisme. Ongetwijfeld verdraagt het literaire scheppen allerminst een mechanistische gelijkschakeling, een nivellering, een heerschappij van de meerderheid over de minderheid. Ongetwijfeld is het wat dat betreft een onherroepelijke noodzaak om aanzienlijke speelruimte te verzekeren voor persoonlijke initiatieven en individuele voorkeuren, speelruimte voor gedachten en fantasie, vorm en inhoud. Daarover valt gewoon niet te twisten, maar dat bewijst alleen maar dat de literaire afdeling in het partijwerk van het proletariaat niet automatisch gelijkgesteld kan worden aan andere afdelingen in het partijwerk van het proletariaat.
Dat staat echter geenszins onze in de ogen van de bourgeoisie en de burgerlijke democratie vreemde en uitzonderlijke stellingname in de weg dat de literaire produktie onvoorwaardelijk en te allen tijde een met die andere delen onverbrekelijk verbonden deel van de sociaal-democratische partijwerkzaamheden moet worden.
De kranten moeten organen van de verschillende partij-organisaties worden. De schrijvers moeten onherroepelijk leden zijn van partij-organisaties. Uitgeverijen en bedrijven, winkels en
| |
| |
leeslokalen, bibliotheken en boekenclubs, dat alles moet onder toezicht van de partij komen en haar rekenschap verschuldigd zijn. Dit hele proces moet op de voet gevolgd en gecontroleerd worden door het georganiseerde socialistische proletariaat dat al het werk zonder uitzondering moet voeden met de levende adem van de levende proletarische zaak en zo de bodem wegrukken onder het oude, half-Oblomovse, half kleinburgerlijk-Russische beginsel: de schrijver schrijft wat bij hem opkomt, de lezer leest wat op hem afkomt.
Wij beweren natuurlijk niet dat deze omschakeling van de door Aziatische censuur en de Europese bourgeoisie verbroddelde literaire produktie in één keer zijn beslag kan krijgen. De gedachte een of ander uniform systeem of de oplossing van het probleem door een paar besluiten te verkondigen ligt ons verre. Nee, van schematisme mag op dit terrein allerminst sprake zijn.
Het gaat erom dat onze hele partij, dat het volledig bewuste sociaal-democratische proletariaat in heel Rusland deze nieuwe taak onderkent, helder voor zich ziet en de uitvoering overal ter hand neemt. Aan de gevangenschap van de slavencensuur ontworsteld, willen en zullen wij ons niet in de gevangenschap begeven van burgerlijke en kleinburgerlijke literaire toestanden.
Wij willen en zullen een vrije pers tot stand brengen, vrij niet alleen van de politie maar ook van het kapitaal en van het carrièrisme, en vooral ook vrij van het burgerlijk-anarchistisch individualisme.
De laatste woorden zullen de lezer mogelijk als een paradox of een schimpscheut in de oren klinken.
Nee maar! zal misschien een intellectueel, een nijvere vriend van de vrijheid uitroepen. Nee maar! U wilt een zo delicate individuele zaak als de literaire creatie ondergeschikt maken aan de collectiviteit! U wilt dat de arbeiders met meerderheid van stemmen beslissen over wetenschappelijke, filosofische, esthetische vraagstukken! U verloochent de absolute vrijheid van het absoluut individuele geestelijke scheppen!
| |
| |
Bedaren, mijne heren! In de eerste plaats hebben we het over de partijliteratuur en ondergeschiktheid daarvan aan de partijcontrole, ledereen heeft de vrijheid te schrijven en te zeggen wat hem behaagt, zonder de geringste beperking. Maar elke vrije organisatie - waaronder de partij - heeft ook de vrijheid, die leden onder haar uit te stoten die het schild van de partij benutten om aan de partij vijandige opvattingen te prediken.
De vrijheid van het woord en van de pers moeten volledig zijn. Maar ook de vrijheid van de organisatie moet volledig zijn!
Ik moet jóú in naam van de vrijheid van het woord het volste recht toekennen te schreeuwen, te liegen en te schrijven wat jou behaagt. Jij moet mij echter in naam van de vrijheid van de organisaties het recht toekennen met mensen die dit of dat zeggen een verbintenis aan te gaan of te verbreken. De partij is een vrijwillige verbintenis, die onherroepelijk éérst ideologisch en dán ook feitelijk zou verbrokkelen als zij zich niet van de leden ontdeed, die partijvijandige opvattingen prediken. Om echter de grenzen vast te stellen tussen wat vóór en tegen de partij is, dient het partijprogram, dienen de tactische resoluties en het statuut van de partij, dient ten slotte de gezamenlijke ervaring van de internationale sociaal-democratie, van de internationale vrijwillige organisaties van het proletariaat, dat in z'n partijen doorlopend losse elementen of stromingen omvat die niet helemaal consequent, niet helemaal zuiver marxistisch, niet helemaal goed zijn, dat echter ook doorlopend periodieke zuiveringen in de partij uitvoert.
Zo zal het, mijne heren aanhangers van de burgerlijke ‘vrijheid der kritiek’, binnen de partij ook bij ons zijn: onze partij wordt nu in één slag tot een massapartij, wij beleven thans een plotselinge overgang naar een open organisatie, stellig zullen van marxistisch standpunt uit gezien vele inconsequente lieden naar ons doorstoten, misschien zelfs heel wat christenen, misschien zelfs heel wat mystici. Wij hebben een gezonde maag, wij zijn rotsvaste marxisten. Wij zullen deze inconsequente
| |
| |
lieden verteren. De vrijheid van het denken en de vrijheid van kritiek binnen de partij zullen ons niet doen vergeten, dat er een vrijheid van groeperingen van mensen tot vrije organisaties bestaat, die men partijen noemt.
In de tweede plaats, mijne heren burgerlijke individualisten, moeten wij u zeggen dat uw vertogen over absolute vrijheid een en al huichelarij zijn. In een maatschappij die is gegrondvest op de macht van het geld, in een maatschappij waarin de massa van de werkers een bedelaarsbestaan heeft en het handjevol rijken een klaplopersleventje, kan er geen reële en werkelijke ‘vrijheid’ bestaan.
Heren schrijvers, voelt u zich vrij van uw burgerlijke uitgevers?
Van uw burgerlijk publiek, dat van u pornografie in beeld en op toneel eist en prostitutie als ‘vervollediging’ tot een ‘heilige’ theaterkunst? Deze absolute vrijheid is toch een burgerlijke of anarchistische frase (want als wereldbeschouwing is het anarchisme precies het omgekeerde van burgerlijkheid).
Men kan niet tegelijk in de maatschappij leven en er vrij van zijn. Deze vrijheid van de burgerlijke schrijver, van de artiest en de toneelspeelster is slechts de gemaskeerde (of zich hypocriet maskerende) afhankelijkheid van de geldzak, van corruptie en omkoperij. En wij socialisten ontlarven deze huichelarij, rukken de leugenachtige uithangborden naar beneden, niet om een klassevrije literatuur en kunst op te bouwen (dat zal pas in de klasseloze, socialistische maatschappij mogelijk zijn) maar om tegen de gehuichelde vrije, in werkelijkheid echter met de bourgeoisie verbonden literatuur de werkelijk open en vrije literatuur te plaatsen die zich verbonden weet met het proletariaat. Dat zal een vrije literatuur zijn, omdat niet de zucht naar winst of carrière, maar de idee van het socialisme en de sympathie met de werkers nieuwe en steeds weer nieuwe krachten voor haar gelederen zullen werven. Dat zal een vrije literatuur zijn, omdat ze niet dienstbaar zal zijn aan een oververzadigde heldin, noch aan de zich vervelende en aan
| |
| |
vervetting lijdende ‘tienduizendkoppige elite’ maar aan de miljoenen en nog eens miljoenen werkers, die de bloesem van het land, zijn kracht, zijn toekomst belichamen.
Dat zal een vrije literatuur zijn die het laatste woord van het revolutionaire denken in de mensheid door de ervaring en de levende arbeid van het socialistische proletariaat zal bevruchten en tussen de ervaring uit het verleden (het wetenschappelijke socialisme, dat de ontwikkeling van het socialisme vanuit zijn primitieve, utopische vormen heeft voltooid) en de ervaring van het heden (de huidige strijd van de werkende kameraden) een voortdurende wisselwerking in stand houdt.
Aan het werk dus, kameraden!
Vóór ons ligt een moeilijke en nieuwe maar ook voorname en dankbare taak - de omvangrijke, veelzijdige, menigvoudige literaire produktie in een nauw en onlosmakelijk verband te organiseren met de sociaal-democratische partij.
De hele socialistische literatuur moet partijliteratuur worden.
Alle kranten, tijdschriften, uitgeverijen etc. moeten zich onmiddellijk aan deze reorganisatie zetten en er voorbereidingen toe treffen dat zij op een of andere grondslag volledig in deze of gene partijorganisatie kunnen opgaan. Pas dan zal de ‘sociaal-democratische’ literatuur werkelijk sociaal-democratisch worden, pas dan zal ze haar plicht kunnen vervullen, pas dan zal ze ook in het kader van de burgerlijke maatschappij in staat zijn zich van de slavernij van de bourgeoisie vrij te maken en met de beweging van de waarlijk vooruitstrevenden en tot het einde toe revolutionaire klasse te versmelten.
|
|