| |
| |
| |
joek eringa
gide's haatliefde
Naar aanleiding van de Gide-herdenking heb ik La Porte étroite en La Symphonie pastorale herlezen, twee verhalen die, hoewel ze met een tijdsverschil van tien jaar gepubliceerd zijn (1909 en 1919), toch een aantal overeenkomstige trekken vertonen.
De opvallendste daarvan is het voortdurend bezig zijn van de auteur, via zijn hoofdfiguren, met de bijbel. Merkwaardig dat de man die de naam heeft een echt atheïst te zijn, voortdurend bezig is met het evangelie. Hij heeft verschillende van zijn geschriften een bijbelse titel meegegeven en andere een bijbels motto. In zijn Journal is telkens sprake van Christus, wat hem tot het communisme brengt is het evangelie.
Zowel in La Porte étroite als in de Symphonie pastorale komt een figuur voor die, terwijl hij zich voortdurend beroept op de bijbel, in naam van die bijbel in zijn en haar omgeving de gruwelijkste verwoestingen aanricht, en zelfs in twee gevallen de dood veroorzaakt. In het eerstgenoemde verhaal is het Alissa, die met haar eeuwige bijbelteksten, haar jeugdtrauma, haar verbinding tussen erotiek en religie, haar achteraf volkomen overbodig blijkende offer haar minnaar van zich vervreemdt, haar zuster tot een verkeerd huwelijk doet besluiten, in de Symphonie pastorale is het de vrome dominee, die in zijn verblinding zijn eigen vrouw te kort doet komen, zijn zoon diep ongelukkig maakt en het meisje Gertrude, na haar eerst gered te hebben, de dood injaagt.
De analyse van het menselijk hart is een Franse traditie, de wijze waarop Gide het menselijk hart ontleedt maakt duidelijk dat hij niet alleen maar voortbouwt op de klassieken (Tartuffe,
| |
| |
Phèdre, de Jansenisten), maar werkt als een modern psychoanalyticus, en dat al zo vroeg in de twintigste eeuw. Stuk voor stuk worden Alissa en Gertrude's dominee afgepeld als een bolvrucht, de lezer doorziet al hun drogredenen, hun onbewuste en bewuste huichelarij. Toch voorkomt de auteur, en dat vind ik heel knap, in beide gevallen, dat zijn hoofdfiguur onsympathiek wordt.
In beide figuren legt Gide iets van zijn eigen worsteling. Bij het meisje Alissa frappeerde me dat het meest bij de passage uit haar dagboek, waarin ze vertelt, hoe ze zich voelt veranderen wanneer ze voor het eerst van haar leven uit Normandië vandaan in het zuiden komt.
‘Je m'étonne, m'effarouche presque de ce qu'ici mon sentiment de la nature si profondément chrétien à Fongueusemare, malgré moi devienne un peu mythologique.’ Het is ontroerend om op dit moment in het puriteinse meisje dat voortgedreven wordt door een zelfvernietigingsdrang, waaraan ze ten slotte zelf ten onder gaat, de Gide te herkennen die, (L'Immoraliste) losgebroken uit het sombere noorden, zelf zijn eigen persoonlijkheid gaat ontdekken in een warmer klimaat, zij het op een heel wat fellere en definitieve wijze.
De dominee uit de Symphonie pastorale is niet alleen maar een mooiprater, uit zijn vergelijking tussen Christus en de apostel Paulus blijkt dat we te doen hebben met iemand die ook echt zoekt naar een vorm van religie, zonder ‘commandement, menace, défense’.
Deze overwegingen brachten me er toe te spreken van Gide's haatliefde ten aanzien van het evangelie. Gide mag zich dan sterk te weer stellen tegen de onjuiste vormen van het hanteren van ‘de Schrift’, wat hij niet doet is het nest bevuilen.
Over Gide's worsteling om te komen tot de erkenning van zijn eigen homoseksualiteit, over zijn worsteling met het communisme is dacht ik altijd meer te doen geweest dan over zijn zich losworstelen uit de protestantse sfeer en ideeënwereld. Ik geloof
| |
| |
niet dat het een van het ander los te maken is, zeker niet waar Gide zoals hij doet, het probleem verlegt van het bewuste naar het onbewuste leven.
Als er één land is waar deze verhalen zeker nog kunnen worden begrepen, waar deze problematiek nog kan worden doorvoeld is het Nederland. Ook al deelt Gide het lot van vele andere auteurs, nl. de eerste vijfentwintig jaar na hun dood uit de belangstelling te geraken, ook al is zijn stijl zwaarder dan die waaraan wij nu gewend zijn - Simone de Beauvoir heeft het ergens over de ‘phrases marmoréennes de Gide’ - de Porte étroite en de Symphonie pastorale zijn menige Nederlander op het lijf geschreven. Het Nederlandse volk heeft immers in zijn geheel de invloed ondergaan van die stromingen in het Franse geestesleven, die men met een verzamelnaam het calvinisme kan noemen. De Nederlandse katholiek, de Nederlandse communist, ze zijn ondenkbaar zonder het calvinisme met zijn jansenistische variant, zonder het puritanisme van de hugenoten en andere uit Frankrijk afkomstige rechtzinnige réfugiés. Ze mogen dan in Nederland een willige voedingsbodem hebben gevonden, het Franse protestantisme heeft stellig het Nederlandse volk méé gevormd. Te meer waar een niet onbelangrijk deel van dit volk deze invloed niet alleen passief heeft ondergaan, maar ze ook doelbewust zelf heeft gewild, zich met de naam van de grote maaglijder uit Noyon heeft getooid en zich zijn ideeën opzettelijk eigen heeft gemaakt. Wie in de gereformeerde sfeer is opgegroeid, wie daarin is gepokt en gemazeld, raakt die invloed, stel dat hij dat zou willen, nooit meer kwijt, evenmin als Gide zijn protestantse vorming, die helemaal in zijn huid is gaan zitten, ooit kwijtgeraakt is. Al schrijvend schrijft Gide zijn protestantse opvoeding weg, wie zijn werk leest kan zich via hem zijn eigen complexen bewust worden. Zo ging het, toen Gide een auteur was, nog in de kracht van zijn leven, waarom zou het ook nu nog niet zo kunnen gaan?
In La Porte étroite is er in eerste instantie sprake van de relatie
| |
| |
van Alissa, het puriteinse meisje en haar neef, later haar beminde, Jérôme. Alissa's ontwikkeling wordt bepaald door een jeugdervaring, haar moeder gaat er met een vriend vandoor. In de kerk wordt kort daarna een preek gehouden over het thema van de strijd om in te gaan in de Enge Poort; ‘Efforcez - vous d'entrer par la porte étroite, car la porte large et le chemin spacieux mènent à la perdition, et nombreux sont ceux qui y passent; mais étroite est la porte et resserrée la voie qui conduisent à la Vie, et il en est peu qui les trouvent.’
Alissa gaat zich nu beijveren, de enge poort binnen te gaan en heel haar leven wordt één tragische zelfvernietiging: geestelijk masochisme en parallel daarmee op religie gebaseerd geestelijk sadisme. Haar voornaamste slachtoffer, Jérôme, is gepredisponeerd om haar te volgen op de onmogelijke martelgang van haar ascese. Erotiek en religie vermengend ziet hij de kamerdeur van Alissa al als het symbool van de Porte étroite. ‘Déjà je confondais bonheur et vertu.’
De houding van Alissa is helemaal gebaseerd, om het nu maar even in de gereformeerde sfeer te houden, op de werkheiligheid, en in haar kielzog vaart Jérôme: ‘ne rêvant d'autres victoires que celles qu'on obtient sur soi-même.’
Listig verlegt Alissa de vereniging van het liefdespaar naar de gemeenschap met God. Het verraderlijke in Alissa is, dat ze dingen zegt, die op zichzelf misschien waar zijn, maar die op een bepaald moment een nodeloze wreedheid betekenen.
De dood kan bijeenbrengen, zegt ze op een ogenblik, wat tijdens het leven gescheiden is geweest. Maar er is geen enkele aanwijsbare reden, waarom zij en Jérôme tijdens hun leven niet verenigd zouden kunnen worden. Een vergelijkbare situatie doet zich voor wanneer de dominee uit La Symphonie pastorale, die tot iedere prijs het huwelijk van zijn blinde beschermeling met zijn zoon Jacques wil voorkomen en het meisje op grond daarvan bij een ander in huis doet, een gesprek daarover voert met zijn vrouw. ‘Comme il faut éviter que Jacques n'aille
| |
| |
retrouver Gertrude là - bas en dehors de nous...’ De secundair reagerende lezer merkt pas iets later dat er hoegenaamd geen werkelijke reden is om een dergelijk bezoek te voorkomen, of het moest zijn dat de jaloerse vader dat niet wenst. Zo zijn er telkens drie in actie. De persoon die spreekt, degene die aangesproken wordt - in het verhaal - of die in autobiografische vorm zijn indrukken weergeeft, en de lezer, die telkens een kleine schok krijgt, die telkens gedwongen wordt om tot zichzelf te komen en te concluderen; ‘Maar het snijdt helemaal geen hout wat er hier als argument wordt aangevoerd.’
In de Porie étroite ontstaat nu de werkelijke conflictsituatie: ook Alissa's zusje, Juliette, houdt van Jérôme. Een gegeven, Corneille, Racine en Mme de Lafayette waardig. De beide meisjes offeren zich voor elkaar op, Jérôme blijft met lege handen achter, het vriendje Abel van Juliette komt er helemaal niet meer aan te pas, de personen zouden nu óf ieder voor hun ‘gloire’ kunnen opkomen, ze zouden tragisch ten onder kunnen gaan, óf ze zouden in stoïcijnse zelfbeheersing het leven kunnen voortzetten. Niets van dat alles, want Gide schakelt de godsdienst in. Nu gaat óók wel ieder van de betrokkenen te gronde, maar er komt bovendien een perfide element in de gecreëerde situatie.
Iets waarvan de lezer merkt; dit is geen zindelijk denken. Dat is de kracht van Gide, daarom is hij zo'n groot ontrafelaar, omdat hij de eerlijke lezer dwingt tot de erkenning, dat ook zijn eigen schijnbaar edele motieven gewantrouwd dienen te worden. Onder de oppervlakte van echt gemeende religieuze argumenten immers zit vaak iets heel anders verborgen, een geheel van overwegingen en gevoelens die op zich misschien niet onaanvaardbaar, zoals alles wat te lang in een afgesloten ruimte zit, gaan stinken en rotten. Wat in het vat is verzuurt namelijk wél. Gide's romanfiguren, bij wie dit het geval is, worden irritant, maar tegelijk deerniswekkend. Het zijn geen Tartuffe's, geen grabbelaars en grijpers, geen mensen, die doelbewust gemeen zijn, maar hun moordend effect is er niet minder radicaal door.
| |
| |
Een Tartuffe zet je voor schut, bij een dominee als in de S.p. heb je een ‘sourire un peu crispé du coin de la lèvre’ en je denkt, mét Amélie: ‘S'il fallait que je t'avertisse de tout ce que tu ne sais pas remarquer!’
Om de beide genoemde verhalen werkelijk te kunnen begrijpen en helemaal te kunnen savoureren is het goed thuis te zijn in de protestantse terminologie, en de levenssfeer van een orthodox religieus milieu van nabij te kennen. Het is moeilijk voor een niet-theoloog, tot scherpe formuleringen te komen, maar hoe een bepaalde levenshouding in een protestants milieu wordt beleefd, is, dacht ik, toch wel over te brengen. Wie in de beide verhalen die ons bezighouden te gronde gaan zijn niet de slachtoffers van een blind, oppermachtig noodlot, ze gaan te gronde aan eigen en anderer kortzichtigheid. Hoe lang heeft het geduurd eer in orthodoxe kringen ook in Nederland werkelijk werd afgerekend met de beschouwing van ‘het vlees’ als iets lagers, iets dat men figuurlijk gesproken onder de knie moest krijgen? Hoe ver gaat deze misvatting terug? Tot diep in de middeleeuwen, naar de thomistische tweedeling van de ziel, de geest, het hogere en het lichaam, het vlees, het lagere? De vrouw is immers de personificatie van de zinnelijke verleiding! Wordt de mens niet door dat wezen zonder ziel tot het laagst denkbare gebracht, nl. de bevrediging van de zinnen? Vertegenwoordigt zij niet de duivelse verlokking, die hem van het hogere, de hogere, d.i. God, afhoudt? De dominee van de S.p. komt zover dat hij zich afvraagt of het allemaal zo'n doodzonde is, om, wanneer je op je eigen vrouw, die geen andere belangstelling heeft dan de huishouding en de verzorging van de kinderen, liefde opvat voor een andere vrouw. ‘Est-ce trahir le Christ, est-ce diminuer, profaner l'Evangile que d'y voir surtout une méthode pour arriver à la vie bienheureuse? - Chaque être est plus ou moins capable de joie. Chaque être doit tendre à la joie.’ Maar Alissa die, zelf een vrouw, eigenlijk al in het nadeel is in een milieu, waar vlees en geest beschouwd worden als lager en hoger, ‘het zemelen lijf met
| |
| |
het porseleinen poppenhoofd,’ verdringt ook nog eens in zichzelf al haar eigen erotiek. Het proces van het ‘doden van de leden die op de aarde zijn’ gaat bij haar zo ver, dat ze van een charmante, intelligente, kunstzinnige jonge vrouw zichzelf maakt tot een wezen met plat en strak achterover getrokken haar, dat de trekken van haar gezicht hard maakt ‘comme pour en fausser l'expression’. Ze draagt een akelig, slechtzittend jakje, ze laat de piano weghalen, ze brengt haar tijd door met kousenstoppen en verstelwerk, de reprodukties van Masaccio verdwijnen uit haar kamer, zij, die Dante, Shakespeare, Baudelaire kende leest alleen nog maar ‘d'insignifiants petits ouvrages de piété vulgaire pour lesquels j'espérais qu'elle n'avait que du mépris.’
Wie in protestantse kringen het langzame proces heeft meegemaakt van de erotische emancipatie van de vrouw is met stomme verbazing geslagen. Dat het lang duurde eer de vrouwen, speciaal de orthodoxe vrouwen zich bewust werden van haar eigen waarde, haar erotische eigen waarde, en de middelen vonden, daaraan vervolgens gestalte te geven, we weten het allen. Wie kent ze niet van vroeger, de vrouwen die het bijbelse ideaal van het ‘stille’ zijn vertaalden als ‘leven als een onaantrekkelijke grijze muis’. En dat terwijl er zoveel andere mogelijkheden zijn om ‘stille’ te zijn: distinctie, wijsheid, de waarachtige creatieve rust van de wijze, inspirerende vrouw voor wie het niet nodig is zich op de voorgrond te dringen, wil zij boeien. Ik sta hier vrij lang bij stil, in de eerste plaats omdat ik het interessant vind te zien hoe Gide zijn homoseksuele mannenfiguren tot bevrijding laat komen, terwijl hij in Alissa een soort vrouwelijke antipode creëert, die in zichzelf de vrouwelijkheid stelselmatig om hals brengt. En in de tweede plaats omdat het boeiend is na te gaan, hoe de erotische elementen van haardracht, kleding, artistieke belangstelling, conversatie en lectuur kunnen worden uitgebuit of veronachtzaamd, en dit alles in verband met de bewustwording van de
| |
| |
vrouw als medespeelster in het liefdesspel. De vrouw, die de Friese of de Zeeuwse kap verwisselt voor een C. en A. 'tje is daardoor niet ineens een bekoorlijk wezen, zomin als de veertigjarigen van vroeger met de eenvoudige donkerblauwe japon en de witte jabot saai en onaantrekkelijk behoefden te zijn. Men zou zich kunnen afvragen of de orthodoxe vrouw in haar uiterlijk zich nu eigenlijk nog wel onderscheidt van anderen en denkt met een zeker heimwee terug aan de televisiebeelden van de verlegen Nina Chroetsjow, die er zo charmant ‘orthodox’ uitziet en die in tegenwoordigheid van Mme de Gaulle zo gauw niet weet waar ze haar tas moet laten. Met heimwee denkt men anderzijds aan de voorschriften uit de roman de la Rose.
‘Wanneer een meisje niet weet hoe ze haar mantel sierlijk dragen moet, laat ze dan eens denken aan de pauw, die zo fraai zijn staart ontplooit.’ Eeuwige vragen, eeuwige problemen van erotiek en religie. Hoe het zij, Jérôme lijdt verschrikkelijk onder de ‘dépoétisation de ce visage’.
Natuurlijk, het gaat om andere, diepere dingen. Het boek eindigt immers met een alleenspraak van Alissa, in dagboekvorm, vlak voordat zij zelf geen andere oplossing ziet voor haar nutteloos door neurose vernietigde leven dan de dood. Aan het eind van het verhaal wordt nog even gememoreerd wat de aanleiding is geweest tot haar in verkeerd geciteerde bijbelteksten vertaalde neurotische uitingen, nl. het gedrag van haar moeder, op wie zij, blijkens de woorden van haar vader, zoveel lijkt. Verkeerd gebruikte bijbelteksten. Hoeveel angst, hoeveel ellende daarvan het gevolg zijn, en zijn geweest, theologisch Nederland weet ervan mee te praten.
In de Symphonie pastorale is het verlangen naar echt gevoel, echt liefdevol beleven, weer anders dan in de Porte étroite de onderstroom, die gecamoufleerd wordt door vaak zalvende Tartuffe-achtige taal. ‘Il m'apparut soudain que Dieu plaçait sur ma route une sorte d'obligation et que je ne pouvais pas sans quelque lâcheté m'y soustraire.’ Op de zelfde zoetvloeiende toon:
| |
| |
‘Ma femme est un jardin de vertus’ en irriterend ironisch:
‘Les autres, qui sont déjà stylés par leur mère.’
De reeds eerder gesignaleerde zelfgenoegzaamheid, het perfide voor tweeërlei uitleg vatbare gebruik van woorden: over de parabel van het verdoolde schaap spreken wanneer je je interesseert voor een blind meisje, op wie je later dodelijk verliefd zult worden, het woord ‘aimer’ in verschillende betekenissen tegelijk en dus oneerlijk gebruiken: ‘Croyez-vous que Jacques m'aime encore?’
‘Mais croyez-vous qu'il sache que vous m'aimez?’ reprit-elle.
La question de Gertrude me fit battre le coeur si fort que je dus ralentir un peu notre marche.
‘Mais tout le monde, Gertrude, sait que je t'aime,’ m'écriai-je.
Elle ne prit pas le change:
‘Non, non; vous ne répondez pas à ma question.’
Het zou te ver voeren, het zou te academisch en dus zinloos worden, alle plaatsen aan te geven waar Gide zijn hoofdpersonen laat huichelen of dwalen. Wat ik heb willen belichten in de voorafgaande bladzijden is Gide's ontmaskering van de vaak goedbedoelde ‘christelijke’ gedachtengang en uitingen. De verschrikkelijkste drama's spelen zich af in de levens van de vroomste mensen, vaak in de mierzoete sfeer van de kerstboom met bijbehorend kinderfeest, in de pastorie in de bergen - in de sneeuw. Wie Gide wil leren kennen, dient óók rekening te houden met zijn gevecht met de protestantse ‘draak’. Onder het lezen keerden opnieuw, mijn door de jaren verflauwde belangstelling - en bewondering voor deze auteur terug.
|
|