| |
| |
| |
c.p. heering-moorman
et nunc erudimini, judices terrae...
Laat u dan gezeggen, richters der aarde... (Psalm 2)
De tekst van Et nunc manet in te, veelal beschouwd als een soort in memoriam van André Gide voor zijn in 1938 overleden vrouw Madeleine, is voor het eerst afgedrukt in 1949: dertien exemplaren. Waarom niet ineens een groter oplaag? Omdat de auteur het niet wenselijk achtte dat de tekst al dadelijk door iedereen kon worden gekocht en gelezen. Waarom niet? Dat valt niet met zekerheid uit te maken. Twee motieven liggen voor de hand. Een positieve reden: Gide wil zijn huwelijk tijdens zijn leven niet zelf stempelen, maar toch wil hij de tekst eens en voor al vastleggen: ne varietur. Een negatieve: de auteur schijnt te willen zeggen: ik schrijf deze tekst nu wel, maar ik wil er nog niet ten volle verantwoordelijk voor zijn. Een derde mogelijk motief voor zo'n voorloper van de eerste druk kan zijn ‘het past niet dit alles vrij te geven voordat bepaalde erin besproken personen zijn overleden’. Ook de auteur-zelf kan zo een besproken persoon zijn. Bij Corydon golden waarschijnlijk de eerste twee motieven voor het ook daar toegepaste procédé.
Het in dat boek gevoerde pleidooi voor tolerantie inzake homoseksualiteit was toen publiekelijk nog niet acceptabel. Bij Et nunc kan men zich alle drie redenen denken.
Twee jaar na de in Zwitserland gedrukte voor-druk, na Gide's dood, werden de boekhandelaren van de hele wereld overstroomd met het korte geschrift.
Het bestaat uit twee delen. Het eerste, 63 wijdbedrukte pagina's,
| |
| |
bevat vier onbenoemde hoofdstukken. Alleen het tweede daarvan is voorzien van plaats en datum: Louksor, 8 februari '39 staat erboven, en dit hoofdstuk begint aldus: ‘Je rouvre ce carnet après l'avoir abandonné quelques mois.’ Waaruit volgt, dat het eerste hoofdstuk eind '38 moet zijn ontstaan, kort na Madeleine Gide's dood. Uit de tekst valt niet af te leiden of het derde en het vierde hoofdstuk kort, of vrij lang na de twee eerste zijn geschreven. Na het eerste deel vindt men midden op een lege bladzijde gedrukt Journal intime. Wat dan volgt zijn dagboek- fragmenten. De vele schuingedrukte stukken daarvan waren al eerder te vinden in de PleTade-uitgaaf die Gide's dagboek behelst. Ook bij de dagboek-pagina's prijkt de titel Et nunc manet in te overal bovenaan. Gide beschouwde de zeer fragmentarische tekst blijkbaar als één geheel.
Et nunc... behoort tot een familie van meest korte teksten, waarin een auteur rekenschap geeft van een subjectief-realistisch weergegeven verhouding tot een medemens. Die verhouding is dan van erotische, althans van affectieve aard. Hiertoe behoort bijvoorbeeld het juweeltje Olivia (par Olivia = pseudoniem), geschreven door de Engelse Dorothy Bussy, en door Roger Martin du Gard in het Frans vertaald. ‘Toevallig’ heeft juist deze Dorothy aan Gide Engelse conversatieles gegeven. Ik denk ook aan Le temps d'un soupir van Anne Philipe, aan Une mort trés douce van Simone de Beauvoir. Het genre is nog springlevend, want ook La fille du pasteur en La route étroite, beide na '66 geschreven door de jonge Hélène Perrin horen ertoe.
André Gide mediteert in Et nunc over zijn overleden vrouw en over hun beider verhouding. Volgens zijn bedoeling (‘c'est son portrait que je voudrais tracer ici’) is het eerste hoofdzaak. In feite neemt het tweede element de grootste plaats in. Was het Gide's opzet geweest ons deelgenoot te maken van zijn verwarring ten aanzien daarvan, dan zou hij daarin zijn geslaagd. Zoals het er ligt is het boekje geslaagd, want wie kan weten wat Gide uiteindelijk ermee heeft bedoeld? Madeleine Gide zou
| |
| |
waarschijnlijk geen biografie hebben gekregen als haar man geen schrijver was geweest. De lezer beschikt niet over verifieerbare gegevens omtrent haar. Gides visie is onaantastbaar - behalve voor wie Madeleine heeft gekend. Die heeft vanzelfsprekend een andere visie op dezelfde vrouw; Jean Schlumberger heeft daarvan ook getuigd. Wanneer we bedenken, hoe hoog André Gide de oprechtheid schatte en wanneer we dan in Et nunc constateren hoe hulpeloos de auteur ten aanzien van zijn stof is gebleven (herneemt hij niet telkens zijn eigen woorden?) dan mogen we aannemen dat het geschrift zijn, Gide's, waarheid nabijkwam; deze waarheid aarzelt tussen stelligheid en niet-weten. De grondvraag omtrent zijn huwelijk wordt aldus geformuleerd: ‘Qu'eusse-je été si je ne l'avais pas connue?’ Hiertegenover is wel de vraag gesteld: waarom heeft Gide zich niet afgevraagd wat er van haar zou zijn geworden zonder hem. Gide heeft zich dit in Et nunc echter niet afgevraagd (wel in sommige brieven). En nu kan men erover twisten of een literatuur die het afstand-nemen tot eigen visie niet vermag op te brengen voldoet aan de hoge eisen van sincérité die Gide zelf stelt. Daarbij verlieze men niet uit het oog: bekentenisliteratuur is óók verbeeldingsliteratuur, anders was het helemaal geen letterkundig produkt. Goethes titel Aus meinem Leben - Dichtung und Wahrheit is geniaal gekozen.
Elk autobiografisch geschrift zou onder deze vlag kunnen varen, en zeker Et nunc manet in te. Niemand minder dan Thomas Mann heeft over verwantschap tussen Goethe en Gide geschreven.
- Het omvangrijke, informatief en psychologisch interessante Madeleine et André Gide van Jean Schlumberger, die veel in de nabijheid van het echtpaar heeft geleefd, is niet minder maar ook niet meer dan een hommage à Madeleine, een ‘ferme contre-point’ tegenover Gide's opvattingen. Dat die opvattingen aantastbaar zijn doet aan de waarde van Gide's werkje niet af.
De titel Et nunc manet in te wordt tevens als motto gebruikt door de auteur, maar dan met de interpunctie ‘...et nunc manet in te’, waaronder vermeld wordt dat het een citaat is uit het gedicht
| |
| |
Culex (de mug) van Vergilius. Gide, aan wie een zeer deugdelijke klassieke vorming ten deel was gevallen, moet het citaat in zijn context hebben gekend. Het is een geestig episch gedicht, mogelijk een jeugdwerkje, met als inzet een herder die, bedreigd door een slang, de mug die hem ter waarschuwing steekt doodslaat. Verderop in het gedicht ontstaat de situatie dat de mug een en ander over zijn bevindingen uit de onderwereld vertelt. Hij zegt over Eurydice, dat hij haar ‘wat achteraf staande’ heeft aangetroffen en dan staat er: ‘Waarom, ongelukkige Eurydice, staat ge met zoveel kommer achteraf?’ (...poenaque respectus et nunc manet Orpheus - of, andere lezing, Orpheos - in te?) De vertaling van de cursieve regel is omstreden, zo werd mij van deskundige zijde verzekerd. Het kan beduiden ‘en waarom blijft de straf voor het omkijken (respectus) van Orpheus ook nu nog in U voortbestaan?’ Een oudere opvatting, waarschijnlijk die van Gide, geeft als betekenis: ‘en de straf voor het omkijken geldt ook nu nog, Orpheus, voor U.’ In de eerste vertaling gaat het dus om de straf van Eurydice, c.q. Madeleine, in de tweede zou Gide zich met Orpheus hebben vereenzelvigd.
Gide zou dus heel goed bedoeld kunnen hebben, eventueel als nevenbedoeling voor de pluizers: ook nu Madeleine gestorven is geldt voor u, André, nog steeds de straf. Voor deze opvatting pleit, dat Gide zelf betoogt, hoe hij vergeefs heeft gepoogd Madeleine mee te trekken in zijn levensvreugde (dus uit háár onderwereld-op-aarde), en hoe hij daarvoor zelfs na haar dood nog moet boeten! De meest voor de hand liggende derde opvatting van Et nunc manet in te is: ‘en nu blijft zij verder in U voortleven.’ Dat de overledene ook in haar vrienden voortleeft wordt in onze tekst niet behandeld en of Gide zich dat al dan niet bewust is geweest doet niet ter zake. Wel mag ik in verband met de titel Et nunc manet in te een alinea aanhalen uit een brief van Madeleine uit 1918 die een profetisch karakter heeft. Zij schrijft: ‘Ik twijfel niet aan je liefde. En zelfs al zou ik dat doen, dan zou ik nog niet te klagen hebben. Mijn deel is zeer
| |
| |
schoon geweest. Het zuiverste van je ziel was mij beschoren, de tederheid van je kindsheid en van je jonge jaren. En ik weet dat ik, levend of dood, de ziel van je ouderdom zal mogen bezitten.’ Et nunc manet in te krijgt daardoor een geheel nieuwe betekenis: Gide wordt subject van ‘manet’.
Het is overbekend, dat André Gide in Et nunc... uiteenzet, hoe hij onergdenkend, ja daartoe aangemoedigd door een arts, trouwde terwijl hij zich homoseksueel wist. Enigszins onsamenhangend, tamelijk tegenstrijdig, aarzelend, spreekt de tekst over Madeleine als jong meisje; over het enorme verschil tussen neef en nichtje eerst, tussen verloofden later; tussen man en vrouw ten slotte, uitgroeiend tot een obsessie bij de man en zijn vertwijfeld ‘ik stik in Cuverville, in jouw nabijheid’. De tekst spreekt over de huwelijksreis die tot rampzalige schrik en eenzaamheid van de jonge vrouw en tot een stuk ongebreideld losmaken van de seksualiteit bij de man werd. Vervolgens staat in Et nunc te lezen hoe het huwelijk, ‘mariage blanc’, een hevige crisis heeft gekend in 1918 en hoe in dat jaar Madeleine André's brieven verbrandde, een correspondentie van een dertig jaar. Waarom? Madeleine zegt (en er is geen reden om aan de waarheid van die woorden te twijfelen, zoals Gide doet) ‘pour rien, pour faire quelque chose’. Men stelle zich Madeleines situatie voor: alleengelaten in een groot, leeg huis terwijl André's vitaliteit hem elders, in dit geval naar Londen voerde, en niet alleen. Verderop wordt dan gesproken over Madeleine's fysieke aftakeling en over haar eigenaardige zelfkwelling. Maar alles blijft onsamenhangend. Gide wist dat wel, want hij zegt aan het begin van het vierde hoofdstuk: ‘Al wat ik hier vertel zal wel vormeloos en weinig duidelijk schijnen, dat voel ik zeer wel. Maar dat was nu juist het eigenaardige van onze geschiedenis, dat zij geen vaste vorm vertoonde.’ Voor de lezer wordt de reden van de vaagheid ook ánders duidelijk na lezing van Gide's reactie op de briefverbranding. Het gebrek aan distantie wreekt zich. André Gide is voortdurend bezig zichzelf te beklagen, terwijl hij zijn
| |
| |
onhoffelijkheid ten aanzien van de dode zonder erg exposeert.
In zijn reeds genoemde werk betoogt Jean Schlumberger dat het huwelijk minder ongelukkig is geweest dan in Et nunc te lezen valt. François Mauriac echter meent dat Madeleine Gide wel degelijk zwaar heeft geleden. Hij acht haar katholiek-worden verklaarbaar uit een intense behoefte, te mogen geloven dat het lijden zin heeft, ‘nut afwerpt’. Veel schrijvers, meest mannen, hebben overwegingen te boek gesteld over Gide, over zijn vrouw, en over hun verhouding. Als vrouw zou ik in het midden willen brengen, dat de positie van Madeleine Gide, die geenszins invalide was, mij lichamelijk onhoudbaar en geestelijk een marteling schijnt te zijn geweest. Gide heeft wel ‘taboes doorbroken’, maar de mythe van de seksueel-indifferente fatsoenlijke vrouw aanvaard. Madeleine was kuis, en kwam in een seksuele noodtoestand. Het moederschap werd haar ontzegd, terwijl Gide zich niet ontzien heeft haar het verhaal over zijn vaderschap, dat heel reëel is geweest, te laten lezen in de verdichting ‘Geneviève’. Het lijkt mij voor de hand liggend dat Madeleine's groei als mens atrofieerde. Leest men echter de bruisende dagboekbladen en de hartstochtelijke brieven van het jonge meisje Madeleine dan heeft dat alles niveau; misschien zelfs artistiek niveau.
Ten slotte: Madeleines oordeel over wat André schreef in hun verlovingstijd was kritisch en dikwijls zelfs niet mals. Later vermeed ze te lezen wat haar zou kunnen hinderen en waarvan ze de portée af zou keuren, naar zij zegt om haar man zodoende op geen enkele wijze te remmen; hij moest, vond zij, schrijven wat hij meende te moeten schrijven. Over La Symphonie pastorale zei ze: het is goed, maar niet hoogstpersoonlijk; een ander had dit ook kunnen schrijven. Ik geloof dat niet, ik geloof dat een stuk van Gide's eigen leven juist ook in La Symphonie pastorale verscholen ligt. Men kent het verhaal: een dominee vindt een blind, verwaarloosd meisje; hij neemt het op in zijn gezin en voedt het kind persoonlijk op. Hij leert haar de natuur
| |
| |
liefhebben, en van muziek houden. Later, ziende geworden, wendt zij zich af van haar beschermer die haar - Gide laat op subtiele wijze zien waarom - niet op zuivere wijze liefhad, niet op vaderlijke wijze. En zij wordt katholiek. Welnu: Madeleine Gide, oorspronkelijk blind (ten aanzien van de homoseksualiteit van haar verloofde) volgt André Gide in het huwelijk. De man, in dit huwelijk, behandelt de vrouw niet zoals van een echtgenoot kan worden verwacht. De vrouw wordt ‘ziende’, wendt zich af en wordt katholiek. - Ik weet dat de parallel in détails niet klopt.
Toch heeft misschien Gide, vooruitziend, in de huichelende dominee eigen verblinding gehekeld. Uit het scrupuleusgeredigeerde Et nunc manet in te blijkt wel, hoe protestants zijn wezen door de jaren is gebleven.
Et nunc erudimini...
|
|