| |
| |
| |
jef last
gide en de invloed van wilde
Tweemaal in zijn leven schreef Gide een in Memoriam voor Oscar Wilde, de eerste maal in een nummer van de Mercure de France - waarvan hij de datum niet opgeeft -, de tweede maal, in 1905, voor de Ermitage. In 1946 werden de twee stukken tot boekje gebundeld. Wie ze herleest, voelt nog de ontzaglijke schok, het diepe medelijden, de verontwaardiging en de aarzelende terughoudendheid waarmee ze werden geschreven.
Wilde had Gide als jongeman leren kennen en bij die ontmoetingen een beetje de geniale poseur gespeeld, die zich amuseerde met het deftige knaapje, wiens lippen niet in staat schenen een leugen te uiten. Waarschijnlijk heeft Gide toen reeds Wilde's ‘geheim’ vermoed, zeker zag hij dat hij niet met een gewone letterkundige snob te doen had. Maar pas in 1895, in Biskra, liet hij Gide zijn ware gezicht zien. Beiden voorvoelden die avond het onherroepelijk naderen van hun noodlot.
Van verleiding was geen sprake. Gide had reeds doorzijn vriend Paul Albert Laurens zijn eigen aard leren beseffen. Hij had dat ondergaan als een genezing. Hij was met zichzelf in het reine, maar nog niet met zijn omgeving. Vandaar de schrik toen hij de namen Oscar Wilde en Lord Douglas op het gastenbord van het hotel zag. Er werd immers over Wilde in de fatsoenlijke kringen van Parijs zo veel geroddeld! Maar Gide schreef zijn naam, na die in de eerste schrik te hebben uitgeveegd, weer op het bord.
Zo heel erg was de nette burgerij trouwens niet te vrezen. Men leefde in de tijd der grote huichelarij. Niemand hoefde te
| |
| |
weten wat hij niet weten wilde. ‘Vrouwenhaters’ waren interessant wanneer men hen een ongelukkige jeugdliefde kon toedichten. In Engeland was, ondanks de nieuwe wet, de liefde die haar naam niet durfde noemen hoogstens een soort cavaliers-delict, zoals tegenwoordig het doodrijden van een kind met een auto, na een gezellig fuifje. In Duitsland verkeerden hooghartige garde-officieren nog in de naaste omgeving van de keizer. En de jeunesse dorée van Frankrijk schreef, op reis door Engeland, opgetogen brieven over de élegance van de jonge Engelse dandy's, met hun geverfde lippen, gepoederde wangen en lange sigaretten tussen de vingers, in de stijl van Beardsley.
Plotseling dansten de Londense hoeren van vreugde door de straten. De concurrentie was vernietigd! Toen de celdeur achter Wilde dichtsloeg werd een hele periode van oogluikend toelaten met één klap afgesloten. De Eulenburgprocessen in Duitsland maakten ook de homofilie-met-monocle voorgoed ‘unhoffähig’. In Nederland, altijd wat nalopend, werd de Code Pénal pas in 1911 door artikel 178 vervangen. In Frankrijk handhaafde men de Code Pénal, als souvenir van een grote tijd, maar de publieke opinie van gezond nationaal-voelenden verbande de jood Dreyfus naar het duivelseiland en homoseksuelen naar het eiland der schande, waar paria's in eenzaamheid plachten te sterven, zoals het hoorde.
Zelfs voor Gide's bezoek aan de meer dood dan levende Sebastiaan Melmoth in Berneval was geen geringe moed nodig. De wetenschappelijke boeken van een Magnus Hirschfeld en andere geleerden veranderden daar niets aan. Het bleven ‘doktersboeken’, voor dokters geschreven ook. In fatsoenlijke milieus werd over zoiets als homofilie eenvoudig niet gesproken.
Gide wilde, dat er over gesproken zóu worden. Op bijzonder slinkse wijze bracht hij telkens weer het verboden onderwerp ter tafel. Maar vreemd genoeg scheen niemand der critici die deze
| |
| |
werken prezen, iets van de homofilie die er in voorkwam te willen merken. Tot Claudel bij het lezen van De kelders van het Vaticaan, plotseling lont rook. Ontzet raadt hij Gide aan enkele regels te schrappen. Hij schrijft: ‘Je richt jezelf te gronde. Je declasseert je, je stelt je buiten de gemeenschap, onder degenen van de zelfkant, buiten de mensheid. In Parijs spreekt men zijn mening niet zo duidelijk uit, maar ze is even onverbiddelijk als in Londen. Je zult niet meer meetellen. Geen schrijver, ook Wilde niet, heeft dat gewaagd...’
Gide raakt een ogenblik in paniek, maar hij herstelt zich en antwoordt: ‘Ik dank je voor de gevoelens die je er toe bewegen mij te verzoeken een zin uit mijn boek te schrappen, zoals de voorzichtigheid dat zou eisen, maar ik kan er niet mee accoord gaan. Ik moet zelfs bekennen dat je geruststellende zinnetje, “Op den duur zal men vergeten,” mij beschamend toeschijnt. Nee, eis geen verstopperij en geen compromis van me of ik zou je daar minder om achten...’
Toch zit de schrik er in en zijn Corydon, dat feitelijk reeds in 1910 in aanleg gereed was, verschijnt pas in 1922. In een aantal opzichten mag deze socratische dialoog verouderd en achterhaald zijn, ze staat toch maar aan het begin van een hele stroom Franse publikaties waarin de homofilie al openlijk het hoofdthema vormde. Geleidelijk aan wijzigde zich hierdoor de beoordeling der homofilie, en niet alleen in Frankrijk, want Corydon werd in vrijwel alle belangrijke talen vertaald.
In Nederland durfde echter pas dit jaar een uitgever een Nederlandse editie aan. De deur was toen al lang opengetrapt en zij, die nu maar vrijelijk via die deur in en uit lopen, tonen vaak weinig begrip voor de moed die eens nodig is geweest haar open te rukken.
Overigens opent Corydon ons de ogen voor een ander, dikwijls vergeten aspect van Gide.
Zoals geen biograaf van betekenis bij het beschrijven van
| |
| |
Goethe's leven diens kleurentheorie en onderzoekingen op het gebied der geologie voorbij zal gaan, geheel afgezien van de wetenschappelijke waarde van Goethe's theorieën tháns, zo mag ook Gide's ijverig vorsen op biologisch terrein niet onbelicht blijven. Het is zeker merkwaardig dat men, voorzover ik weet, zijn theorieën over het voorkomen van homoseksualiteit bij de dieren en de reden waarom in de dierenwereld het mannetje haast altijd mooier is dan het wijfje, nog nooit systematisch heeft kunnen weerleggen.
Ook Gide's bekende theorie over de ‘acte gratuite’ ontstond oorspronkelijk uit zijn studie over de nieuwsgierigheid bij de dieren. Gide droeg in zijn linkerzak altijd een naslagboekje over insekten en andere kleine dieren, in zijn rechterzak een uitgave van de Aeneas. Want ook zijn kennis van de Griekse en Latijnse mythologie is een der vele aspecten van zijn veelzijdigheid, en ook op deze kennis berustte weer zijn verdediging der homoseksualiteit in Corydon, hoewel verschillende dezer gegevens ook reeds te vinden zijn bij de Sade, wiens werken in zijn boekenkast stonden.
Men kan deze verschillende aspecten bij Gide niet los van elkaar zien.
Het is zelfs moeilijk uit te maken of hij zich in de eerste plaats een moralist of een letterkundige gevoeld heeft, of hij meer levenskunstenaar dan theoloog geweest is. In ieder geval woonde hij nooit in een ivoren toren, en wanneer hij zijn taal tot een ‘banalité voulue’ vereenvoudigde, was dat niet om esthetische redenen, maar omdat hij door mensen verstaan wilde worden.
Wilde heeft ongetwijfeld grote invloed gehad op de ontwikkeling van Gide. Men zou kunnen zeggen, dat hij hem uit het ‘Moer’ getrokken heeft, waarin hij door al te grote beschouwelijkheid dreigde te verzinken. Hij heeft Narcissus een stootje gegeven, tot hij wel tussen de scherven van zijn spiegelbeeld te water moest gaan en zwemmen. Hij heeft het portier geopend, waarin de
| |
| |
jonge Gide op reis zonder uit te kijken zat te lezen, en hem, als een Lafcadio, naar buiten gestoten.
Maar er is een andere stoot, waarover men weinig spreekt: de stoot die Gide ongetwijfeld door Oscar Wilde's essay: The soul of man under socialism (Nederlandse vertaling: Socialisme en individualisme, uitgave W.B.) heeft gekregen. De Nederlandse titel schijnt mij beter dan de Engelse. In ieder geval is dit een idee die Gide gefascineerd moet hebben. In de eerste plaats de estheet in hem. Hoe haatte hij die stoffige lelijkheid, met dophoed en pandjesjas der deftige beursmijnheren, der Strebers à la Baraglioul en der kleinburgers als Fleurissoire. Hoe haatte hij de stiklucht in het boudoir van gravin de Saintprix en haar landbezittende vriendinnen, die zeker christelijk filantropisch eieren brachten aan de zwangere vrouwen van hun pachters, en verder met een gerust hart de pachten door hun rentmeester op lieten strijken! Maar hoe haatte hij ook de verschrompelde boertjes in hun vunze hutten, die met hun eigen vernedering vrede hadden. En hoe aanlokkelijk was de idee, dat een socialistische maatschappij de weg voor een waarachtig individualisme vrij zou maken! Gide heeft herhaaldelijk betoogd, dat hij niet langs de weg van Marx, bij wie hij door gebrek aan ozon verstikte, maar langs die van het evangelie tot het communisme is gekomen. Leest men het essay van Wilde, dan schijnt het eerder of hij Wilde's interpretatie van het evangelie overgenomen heeft, waardoor het hem mogelijk werd de Vader over boord te zetten en de Zoon te behouden. In ieder geval zijn verschillende formuleringen van Wilde bijna letterlijk in De nieuwe spijzen overgenomen. Toch is dat geen plagiaat, maar een coïncidentie. Gide beschouwt zijn kunstwerk als bruggen over de kloof die door hem zelf loopt. Zijn weg is de dialectiek van Descartes, telkens weer over een bruggetje naar de andere kant van de kloof. Aan de zonzijde, waar eerst zijn moeder en dan zijn vrouw hem voor uitglijden behoeden, is het het veiligst. Maar hij
kan nooit vergeten, dat hij eigenlijk aan de verkeerde kant van
| |
| |
de kloof is geboren. Tussen de hoge bergwanden der burgerlijke wetten is de homoseksueel een misdadiger. En zijn hart gaat uit naar zijn medemisdadigers, want hij ontdekt dat ze vaak schoon zijn als de tijger in het bos, en dat ze anderen gelukkig kunnen maken als ze, amoreel gelukkig, zichzelf zijn. In zijn grote liefde voor al wat jong en mooi is, roept hij hen toe ‘volg je helling, naar boven!’ Maar hij beseft zelf, hoe makkelijk men op die steile helling terugglijdt, en hoe men oud kan zijn, eer men de top van het pad bereikt heeft.
Zou het niet beter zijn, die hoge, donkere muren met dynamiet op te blazen?
Een ogenblik gelooft Gide, dat de Russische revolutie zo'n soort dynamiet is. Doordat hij dit, tegen de hele brave burgerij in, beleed, belandde hij bij vergissing in Moskou. Op Gide's verzoek mochten we daar zelfs stukken zien uit de Mexicaanse film van Eisenstein, mits we bereid waren daarna, bij wijze van tegengif, ook nog ‘het partijbillet’ te slikken. Zo werd het wat laat voor het diner. Plotseling zei Eisenstein: ‘Nu moet ik weg, want ik mag niet langer dan tot negen uur 's avonds in Moskou blijven.’
‘Waarom niet?’ vroeg Gide. ‘Omdat ik homoseksueel ben,’ fluisterde Eisenstein. Misschien was het om deze blunder goed te maken, dat op een avond daarna toen we een pionierskamp in de Kaukasus bezochten, alle lampen zo plotseling, en zo op het juiste ogenblik uitgingen, en misschien kwamen juist daarom een twintig hele mooie en volmaakt naakte jongens Gide in het zwavelbad van Tiflis gezelschap houden, die, toen ze zich na Gide's vertrek weer aankleedden, rekruten van de GPU bleken.
Gide haalde hoogstens zijn schouders op over een dergelijke ‘connivence,’ - hij had nu eenmaal besloten dat de kwestie der homoseksualiteit bij zijn oordeel over de Sowjet-Unie geen rol mocht spelen. Maar ze ging toch een rol spelen, toen die afkeer der Sowjets van homoseksuelen slechts deel bleek van hun afkeer van moderne schilders, moderne architecten, moderne musici en van iedere moderne gedachte. ‘Socialism, Communism,
| |
| |
or whatever one chooses to call it, by converting private property into public wealth, will restore society to its proper condition of a thoroughly healthy organism, and ensure the material well-being of each member of the community... But if the state is Authoritarian,... if we are to have industrial tyrannies, then the last state of man will be worse than the first. What is needed is individualism...’ (Wilde).
Van die welvaart van iedere burger viel in de Krim nog weinig te merken, waar alle bjesprisorny van de Oekraïne heengevlucht waren, omdat het er 's winters niet koud werd. Ze lagen 's nachts op de bankjes in het parkje voor ons hotel, en klappertandden van de koorts, want er heerste malaria. Gide sprak met de politie, maar die wou ze niet meenemen, want het beroemde heropvoedingsgesticht Bolsjewo (de weg naar het leven!) zat vol. Voor de overigen had men een nieuwe wet gemaakt, volgens welke ook boefjes onder de zestien voortaan doodgeschoten konden worden wanneer ze misdadig werden.
Naar de brave naakte jongens van de GPU zal Gide waarschijnlijk geen vinger uitgestoken hebben, maar hij hield van boefjes.
Hij vond het niet eens zo heel erg, dat provo Lafcadio de oude zak die hem doodverveelde uit de trein wierp. Hij zag niet in, wie er eigenlijk minder van zou worden, als de dure kitsch van een de Barouglio zou worden gestolen. Hij koos zich tot symbolen Oedipus en Theseus, de vadermoordenaars, die Thebe gesticht en Athene tot bloei gebracht hadden, want wie nieuwe wetten wil vestigen moet oude wetten breken. Hij hield van kleine jongens, juist omdát ze brutaal en schelms waren, en omdat zij nog behoefte aan een oudere vriend hadden en nog zo intens van hun eigen ondeugendheid konden genieten.
Hij meende dat men altijd naar de stem van de jeugd moest luisteren, en dat zij recht op spreken hadden, aan wie men nog nooit het woord verleend had.
Hij meende dat homo's dezelfde rechten moesten hebben als alle andere normale mensen, en dat men aan hen dus ook dezelfde
| |
| |
morele eisen zou mogen stellen.
Hij meende dat de mensen gelukkiger, beter en vrijer zouden kunnen worden dan ze nu zijn, en dat ze daarvoor hoorden te vechten.
‘Tot mijn persoonlijke vijanden verklaarde ik: hen die bederven en pervertiseren, hen die droevig maken en hen die zwak maken, hen die terug willen en hen die spotten en hen die traag zijn.’
Over het graf heen richt hij zich tot een nieuwe jeugd: ‘Zeg telkens weer tegen je zelf: het hangt alleen van mij af. Men kan niet zonder lafheid al het kwade aanvaarden waaraan de mensen schuld zijn... Breng aan de afgoden geen offers!’
Zo gaf hij ons de erfenis verder van die andere homofiel, Oscar Wilde, die eens geschreven had: ‘Agitators are a set of interfering, meddling people, who come down to some perfectly contented class of the community and sow the seeds of discontent amongst them. That is the reason why agitators are so absolutely necessary. Without them in our uncomplete state, there would be no advance towards civilisation.’
In deze zin is Gide er steeds trots op gebleven, een verwekker van ergernis te zijn geweest. Hij integreerde zijn strijd voor de homofielen in zijn strijd voor een gelukkiger mensheid.
|
|