| |
| |
| |
cursief
theo kars / casanova's eerzucht
Als Casanova zestig is, trekt hij zich terug uit het leven en wordt bibliothecaris van zijn vriend graaf Waldstein op het slot Dux in Bohemen, waar hij blijft tot zijn dood, dertien laar later in 1798. In die tijd houdt hij zich voornamelijk bezig met schrijven.
Je bent geneigd te denken dat het een bezoeking moest zijn geweest voor iemand die zo'n wisselvallig, kleurrijk bestaan heeft geleid, tot het eentonige leven van een provinciestadje te worden veroordeeld, maar Casanova was er betrekkelijk tevreden mee. Hij was oud, zijn geld had hij uitgegeven en hij had het leven geleid dat hij wilde. Alleen mensen die in hun jeugd en de dertig laar die daarop volgen, niet hebben gedaan wat zij graag hadden willen doen, kunnen zich niet bij hun ouderdom neerleggen, en verknoeien door hun wrevel over gemiste genoegens ook hun laatste levensjaren.
‘Old age has its compensations,’ zegt Maugham in ‘The Summing Up’ (hij werd meer dan negentig) en Casanova heeft die uitgebuit. Hermann Kesten in zijn boek ‘Casanova’ haalt eveneens Maugham aan: ‘Somerset Maugham merkte op in “Summing Up” dat hij gemerkt had dat mensen die hun leven hoofdzakelijk aan het geslachtsverkeer hadden gewijd, het aan het einde niet verloren vonden en geen spijt kenden.’ Casanova zelf zegt in zijn voorwoord bij zijn mémoires: ‘Nu, in 1797, nu ik tweeënzeventig ben en ik kan zeggen vixi (ik heb geleefd, K.), hoewel ik nog ademhaal, zou het mij moeilijk vallen iets te bedenken dat mij meer plezier geeft, dan het genoegen mezelf met mijn eigen belevenissen bezig
| |
| |
te houden.’
Casanova heeft echter meer willen zijn dan een levensgenieter. Weliswaar zegt hij in zijn voorwoord dat het streven naar zintuiglijk genot altijd het voornaamste doel (‘ma principale affaire’) is geweest in zijn leven, maar dat sluit niet uit dat er bijzaken waren, waar hij zich eveneens voor heeft ingezet. Zo heeft hij veel moeite gedaan maatschappelijk gerespecteerd te worden. Hij was van onaanzienlijke afkomst en dat hinderde hem. In zijn eeuw telde geboorte nu eenmaal meer dan nu. Hij geniet, wanneer men hem voor een grand seigneur aanziet als hij ergens komt, en dat valt hem niet kwalijk te nemen, omdat hij door zijn intellect, uiterlijk en levenswijze recht had op het aanzien dat hij verlangde. Het zegt genoeg dat Voltaire hem ontving en hij een intieme vriend was van de libertijnse kardinaal de Bernis en de Prince de Ligne.
In zijn mémoires beschrijft hij hoe hij op twintigjarige leeftijd een officiersuniform aantrok, dat hijzelf had samengesteld.
‘Omdat ik net door twee legerplaatsen was gekomen, waar alleen het militaire uniform werd gerespecteerd, wilde ik ook respectabel worden.’
In zijn nieuwe tenue wandelt hij door Bologna waar hij net is aangekomen nadat hij eerst iets was gaan drinken in het bekendste café, waar hij ‘de krant had gelezen zonder iets in zich op te nemen’ en ‘ervan had genoten de mensen die hem omringden te negeren’.
Uit de toon waarop deze episode wordt beschreven, is duidelijk dat Casanova het lachwekkende van zijn gedrag inziet. Dat wil echter niet zeggen dat zijn behoefte aan respect op latere leeftijd is verdwenen. Als hij ouder is streeft hij er alleen verstandiger naar, al blundert hij ook dan nog wel.
Paus Clemens had hem in 1760 de l'Epéron d'or-orde verleend en daarmee het recht de titel chevalier te voeren. Casanova liet de bijbehorende versierselen met edelstenen bezetten en droeg deze trots, tot een vriend hem erop attendeerde, dat hij
| |
| |
daar beter mee kon ophouden, omdat deze orde te vaak verleend was om er nog trots op te zijn. Casanova volgt deze raad op, maar blijft wel de titel chevalier voeren met de verzonnen naam De Seingalt. Dat vond hij kennelijk respectabeler klinken dan alleen het schamele ‘Nieuwen-huis’ (Casa-nova).
Casanova's behoefte aan maatschappelijk aanzien ging gepaard met het verlangen eveneens een grand seigneur te zijn op het terrein van de letteren en wetenschappen. En ook dit verlangen was redelijk. Uit zijn werk en getuigenissen van tijdgenoten blijkt dat hij een onvoorstelbaar grote, encyclopedische kennis bezat, die zich uitstrekte van theologie en de klassieke letteren tot wiskunde en medicijnen. Zo publiceerde hij drie verhandelingen over de verdubbeling van de wortel (?). Een van zijn biografen, Childs, zegt hierover: ‘Dit probleem had al veel geleerden, van de oudheid tot Descartes en Newton, beziggehouden. Hoewel hij geen volledige oplossing voor dit probleem vond, kwam hij er dichter bij dan ieder van hen, volgens de eminente Franse wiskundige Charles Henry.’ Verder vertaalde Casanova de Ilias in het Italiaans en schreef hij o.m. een driedelig werk over een periode uit de Poolse geschiedenis.
Zijn daden bleken echter spectaculairder dan zijn wetenschappelijke werken en overschaduwden deze. Casanova leed daar niet erg onder, omdat hij het veel te druk had met vivere. Het is aannemelijk dat dit veranderde toen hij in Dux ging wonen. In die tijd schreef hij alleen nog en begon zich daardoor ook meer te bekommeren om zijn reputatie als letterkundige, of beter als ‘philosophe’, zoals hij dat zelf vaak noemt. Het was hem niet genoeg dat hij zelf overtuigd was van zijn talenten; deze moesten ook door de buitenwereld erkend worden: hij vond het nodig zichzelf te bewijzen.
In de eerste jaren in Dux, vóór zijn mémoires, schreef hij de utopistische, fantastische roman Icosameron, ou l'Histoire
| |
| |
d'Edouard et d'Elisabeth qui passèrent quatre-vingt-un ans chez les Mégamikres habitants aborigènes du Protocosme dans l'intérieur de notre globe, een werk dat nu in het Duits is verschenen bij de Propyläen Verlag onder de titel Eduard und Elisabeth oder die Reise in das Innere unseres Erdballs. Het zijn drie dundrukdelen, grof geschat een half miljoen woorden.
De eerste uitgave van dit boek verscheen in 1788. Er tekenden maar 156 mensen voor in. Pas meer dan een eeuw later volgde een nieuwe bekorte uitgave in het Duits en een Franse herdruk voor liefhebbers.
Korte inhoud: De veertienjarige Engelse jongen Eduard en zijn twee jaar jongere zusje Elisabeth lijden schipbreuk bij de Lofoten, en worden door de Maelstroom in een loden kist naar het binnenste van de aarde getrokken. Daar wonen de Megamikren, zo genoemd door Casanova omdat zij klein van stuk, maar groot van geest zijn. Zij zijn man en vrouw tegelijk en worden als tweelingen op raadselachtige wijze uit eieren geboren. Zij zijn gekleurd, hebben borsten, geen tanden, en communiceren niet door te praten, maar te zingen. Eduard en zijn zusje wonen 81 jaar in hun rijk. Zij krijgen in ijltempo kinderen en een omvangrijk nageslacht (4.000.000). Tenslotte komen zij door een explosie die Eduard heeft bewerkstelligd weer op het aardoppervlak. Zij zijn uiterlijk niet verouderd en worden eerst niet door hun stokoude ouders herkend.
Eduard vertelt zijn wederwaardigheden in twintig dagen (vandaar ‘icosameron’, de ‘twintigdaagse’, vermoedelijk naar analogie met de Decamerone). Het boek begint met de terugkomst van het tweetal.
Deze roman is zo dik geworden, omdat Casanova ondraaglijk gedetailleerd en wijdlopig de wereld van de Megamikren beschrijft. Tegenover het maximum aan beschrijvingen staat een minimum aan actie. Het boek is van het begin tot het einde onleesbaar. Met onleesbaar bedoeJ ik: dat je jezelf moet
| |
| |
dwingen om te lezen.
Er zijn genoeg aanwijzingen voor de veronderstelling dat Casanova's motief om dit onleesbare werk te schrijven eerzucht was. In een brief aan zijn vriend graaf Max Lamberg in 1785 schrijft hij over de Icosameron: ‘Aan het eind van dit werk zal ik als Ovidius na zijn Metamorphosen zeggen: Ziedaar een werk dat mij onsterfelijkheid zal geven.’
In de inleiding bij de Duitse uitgave wordt over een onuitgegeven verhandeling gesproken, de ‘Esprit de l'Icosameron’ die Casanova schreef als reactie op een kritiek in de Jenaische Zeitung. Daarin zegt hij wat zijn bedoelingen waren. Ik citeer de inleiding: ‘Casanova verschaft ons in zijn zelfverdediging een bijna onoverzichtelijke overvloed van formuleringen, die bijna alle met de rhetorische herhaling “Mijn bedoeling was...”, beginnen. Alle aangevoerde beweringen mogen waar zijn, maar ze blijven grotendeels aan de oppervlakte of herhalen maar al te bekende verzekeringen die men in de literatuur tot de 18de eeuw voortdurend tegenkomt. Dat hij iets totaal nieuws wil maken, iets dat nog nooit gedaan is, is een tot in de oudheid teruggaande pretentie. Dat hij de lezer wil onderwijzen en dat zonder vervelende pedanterie (...) zijn de gebruikelijke verzekeringen uit de vroegere verhalende literatuur.’
Merkwaardig is nu dat de inleider wel laat doorschemeren dat deze standaardmotieven waarschijnlijk niet Casanova's eigenlijke beweegredenen waren, maar hier niet op ingaat. Hij verdiept zich in vragen als wie Casanova als voorbeeld heeft genomen, en of het boek nu een utopistische, of een fantastische roman moet worden genoemd - kortom in secundaire vragen.
Het lijkt mij echter doorslaggevend te weten of iemand schrijft ‘omdat hij het niet laten kan’, omdat hij iets te zeggen heeft, of dat hij zich alleen maar wil laten horen, indruk wil maken en zijn pen met rust had gelaten als hij tevreden was geweest met de bestaande indruk. Het is het verschil tussen een
| |
| |
geïnspireerd en een ongeïnspireerd boek. Iemands betrokkenheid bij wat hij schrijft, wordt verraden door zijn stijl. Het is geen toeval dat de ‘Icosameron’ een monument van verveling is, terwijl Casanova's mémoires bijzonder boeien. Het eerste schreef hij om te pronken; zijn mémoires voor zichzelf. (Hij heeft overwogen ze te vernietigen.) De Icosameron is bedacht en doet bedacht aan, de Mémoires zijn beleefd en levendig.
De keuze van het onderwerp is een andere aanwijzing voor de veronderstelling dat de Icosameron een prestigewerk is: door als onderwerp een utopia te nemen, was hij in staat zijn veelzijdige kennis te ontplooien als een pauw zijn staart. Hij schrijft (o.a.) over filosofie, astronomie, geografie, natuurkunde, handel, landbouw, industrie, opvoeding, strafrecht, architectuur en theologie.
In zijn zelfverdediging zegt hij: ‘Wat mij ertoe dreef dit werk aan de openbaarheid prijs te geven, was de bewering van een geleerde dat de menselijke geest niet meer in staat was iets volkomen nieuws te produceren. Ik heb mijn werk gepubliceerd om hem van zijn dwaling te overtuigen. Dat was mijn hoofddoel.’ Dus alweer: eerzucht, de behoefte om te schitteren, een kunststukje uit te halen, een record te vestigen.
Het was in Casanova's eeuw mode om te discussiëren terwille van de discussie, niet om de waarheid te ontdekken, maar anderen te overtroeven door spitsvondigheden. Het is te vergelijken met de rederijkerij van de vijftiende eeuw, waarin een gedicht pas mooi werd gevonden als het Ingewikkeld was. In de mémoires zijn talrijke voorbeelden te vinden van deze sofisterij. In Genève b.v. maakt Casanova kennis met een meisje, Hedwige, dat zo goed over theologie kan disputeren dat hij over haar spreekt als ‘La jeune théologienne’.
Een staaltje van haar scherpzinnigheid:
Haar oom: ‘Waar heb je je vanmorgen mee beziggehouden, lieve nicht?’
Hedwige: ‘Ik heb Augustinus gelezen, maar omdat ik het niet
| |
| |
met zijn zesde onderwijzing eens was, heb ik hem weer weggelegd; ik geloof dat ik het in enkele woorden had kunnen weerleggen.’
Haar oom: ‘Waar ging het over?’
Hedwige: ‘Hij zegt dat de maagd Maria Jezus door haar oren ontving. Dat is onzin, om drie goede redenen. Ten eerste omdat God, aangezien hij onstoffelijk is, geen opening nodig zou hebben gehad om binnen te komen en naar buiten te gaan, verder omdat de trommelvliezen op geen enkele manier in verbinding staan met de plaats waar een kind in de moederschoot rust, en ten derde omdat Maria, als zij het kind door haar oor had ontvangen, ook langs deze weg had moeten bevallen (-).’
Casanova beschrijft dergelijke gesprekken zonder een zweem van ironie, sterker: hij geniet van deze gesprekken.
De Icosameron is één gigantisch sofisme, een gedrochtelijk produkt van een achttiende-eeuwse mode. Het boek begint met een zeventig bladzijden lange tekstverklaring van de eerste drie hoofdstukken van Genesis, die tot doel heeft aan te tonen dat het bestaan van de Megamikren niet in tegenspraak is met de bijbel. Het is volgens Casanova mogelijk de bijbel zo uit te leggen dat de Megamikren vóór Adam zijn geschapen.
Een citaat: (ik vertaal het niet vanwege de woordspelingen) ‘Gott befahl dem Menschen die Er de zu erfülien. Das Verb “erfüllen” ist eine wörtliche Übersetzung. Es kann nicht “bedecken” heissen, denn das würde bedeuten, die Erde zu bevölkern, wie wir die Oberfläche, die wir bedecken, bevölkert sehen; füllen bedeutet hier, die innere Wölbung einer Kugel ausfüllen. Mit diesen Worten wandte sich Gott an den ersten Menschen, der geschaffen worden war, um im Inneren der Erde zu wohnen und nicht auf der Erde wie Adam und wir, seine Nachkommen, denn wir füllen sie nicht aus, sondern bedecken sie.’
Casanova stelt vast ‘dat in het verhaal over de Megamikren ieder paar uit twee schepsels bestaat, die beiden zowel mannelijk als vrouwelijk zijn. En,’ zo vervolgt hij, ‘als ze niet
| |
| |
bestaan, dan doet dat er niets toe; ik vind het voldoende dat zij zouden kunnen bestaan.’
Uit de laatste zin blijkt weer duidelijk dat hij speelt. Hij wringt zich als een filosofische boeienkoning in allerlei bochten om Iets absurds redelijk te doen lijken en nodigt de lezer uit hem gade te slaan en hem te bewonderen bij zijn kunststukje.
Bij dit alles moet ook nog rekening worden gehouden met een ander achttiende-eeuws verschijnsel: het geloof was in die tijd in gegoede kringen een vorm die gehandhaafd werd terwille van de massa. Het was bon ton officieel te geloven en verder te denken wat men wilde. Casanova begint zijn mémoires met de plechtige verklaring dat hij een overtuigd Christen is en altijd is geweest. In een oudere versie van zijn voorwoord zegt hij dat hij een ‘man is, die zorgeloos heeft geleefd, wiens grote systeem was “geen systeem te bezitten”.’ En uit al zijn daden en woorden blijkt dat hij, atheïst, de schijn van het tegendeel wilde ophouden. In zijn gesprek met Voltaire is hij bij uitzondering niet hypocriet. Als Voltaire zegt dat hij het geloof (‘la superstition’) bestrijdt, antwoordt Casanova: ‘Het lijkt me dat het beter is uw krachten niet te verspillen met het bestrijden van iets dat u niet zult kunnen uitroeien en zelfs als u erin zou slagen, zegt u mij dan wat u er voor in de plaats wil stellen.’
‘Dat is me wat moois. Als ik het mensdom bevrijd van een wild dier dat het verscheurt, kan iemand dan nog vragen wat ik er voor in de plaats stel?’
‘Het verscheurt het mensdom niet, maar is juist nodig voor het bestaan ervan.’
‘Ik houd van de mensheid, ik zou graag willen dat deze, net als ik, vrij was, en geloof en vrijheid kunnen niet gecombineerd worden. Hoe komt u erbij dat het volk gelukkig zou worden door (gods)dienstbaarheid?’
‘Verlangt u dan de soevereiniteit van het volk?’
‘God behoede mij daarvoor! Er moet één soeverein zijn.’
| |
| |
‘In dat geval is het geloof noodzakelijk, want zonder dit zal het volk nooit een alleenheerser gehoorzamen.’
‘Absoluut geen alleenheerser, uit dit woord blijkt despotisme en dat verafschuw ik als het geloof.’
Tenslotte zegt Casanova: ‘Van twee kwaden moet je het kleinste kiezen. Een volk zonder geloof zou nadenken over het leven en mensen die nadenken over het leven willen niet gehoorzamen. Het volk kan alleen gelukkig zijn, voorzover het verpletterd, vertrapt en aan de ketting wordt gehouden.’
Uit dit merkwaardige gesprek zijn twee veelzeggende gevolgtrekkingen te maken: 1e. Casanova gelooft niet en huichelt godsdienstigheid; 2e. hij is een cynische reactionair. De understatement: ‘Lezer, u weet wel dat ik niet zo dwaas ben echt te geloven en ik alleen voor de goede orde de schijn daarvan ophoud,’ is in de Icosameron veel duidelijker aanwezig dan in de mémoires, omdat Casanova met dit boek naam wilde maken. Hij moest voorkomen dat men hem voor een atheïst (= revolutionair) aanzag, dat zou zijn reputatie schaden.
Hij riskeerde daarmee de Index, de wrevel van zijn adellijke vrienden en pars pro toto de titel van pauselijk protonarius apostolicus extra urbem, die hij van Clemens had gekregen. Hij wil zowel de schijn ophouden van geloof, als door laten schemeren dat hij de schijn ophoudt. Niet atheïsme was de zonde in zijn tijd, maar openbaar beleden atheïsme.
Door een schijnheilige, in feite godslasterlijke exegese van het scheppingsverhaal bereikte hij wat hij wilde: ten eerste dat hij niet de naam kreeg van revolutionair, ten tweede dat men begreep dat hij niet zo dom was echt te geloven, en ten derde dat men het vernunft en de kennis bewonderde die hij bij deze exegese ten toon spreidde.
In zijn inleiding tot de mémoires zegt Casanova: ‘Ik merkte heel vaak dat een onverstandige onderneming waar ik aan begon, een gelukkig gevolg had.’ Dit heeft zeker gegolden voor het verdiende wansucces van de Icosameron; uít teleurstelling
| |
| |
begon Casanova daarna aan zijn mémoires die hem terecht de onsterfelijkheid gaven, waar hij zo naar verlangde.
Een bevredigende verklaring voor Casanova's motief om dit werk te schrijven is te vinden, maar wat ik niet begrijp is wat de Propyläen Verlag heeft bezield dit boek te laten vertalen en opnieuw uit te geven. Winstbejag is zeker niet het motief. Het werk is zo duur uitgegeven (met bijzonder smaakvolle collages, waarvan sommige in kleur op aluminium folie, van 17de en 18de eeuwse gravures) en al bij eerste oogopslag zo duidelijk onleesbaar, dat ik vermoed dat er ook nu niet meer dan 156 kopers zullen worden gevonden.
De inleider beweert dat deze roman ‘een van de merkwaardigste en ook spannendste voortbrengselen van het eind van de achttiende eeuw is’. Merkwaardig já, maar spannend...? Ik zou het graag een leugen noemen, maar ja, spanning is een relatief begrip en het is al meer voorgekomen dat beroepsverkniptheid een dergelijk scheef oordeel veroorzaakte.
Eduard und Elisabeth zal wel als prestige-uitgave bedoeld zijn, maar ook dan nog is het een merkwaardige keuze. Er zijn talloze werken die zich daar beter voor lenen. Er zit enige symmetrie in: een prestige-uitgave van een prestige-werk.
In een roman van Peter de Polnay komt een excentrieke miljonair voor die zinloze boeken verzamelt: ‘books which can be of no help to anyone’. Ik geloof dat er geen betere omschrijving van de Icosameron te geven is.
|
|