Maatstaf. Jaargang 17
(1969-1970)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
paul van 't veer
| |
[pagina 317]
| |
de Officieren van Gezondheid, H.M. Neeb, was officieel als fotograaf aangewezen en had een uitneembare donkere kamer tot zijn beschikking. Van Daalen zelf had belangstelling voor volkenkunde (hij sprak als een der weinige Atjeh-officieren vloeiend Atjehs) en liet onderweg ethnografica verzamelen. De colonne vertrok uit Lhokseumawé aan de noordkust. Als proef droegen de marechaussees voor 't eerst gevlochten hoeden met brede rand in plaats van helmen. De proef slaagde; het hele N.I.L. werd er later mee uitgerust. Tweemaal werd de expeditie onderweg geravitailleerd en gedeeltelijk afgelost door een infanteriecolonne die uit Medan was vertrokken. Dit dan was de ‘meesterlijk geleide tocht’ (Lamster), de ‘thin red line of heroes’ (onze poëet Zentgraaff), ‘de befaamde tocht’ (Struyvenberg) van ‘Indië's grooten strateeg’ Van Daalen (Jongejans): vijf maanden met tweehonderd soldaten en dubbel zoveel dragers te voet door de hoogste delen van de Boër Ni Intim-Intim, zelf onderdeel van de Boekit Barisan, met toppen tot drieduizend meter, en dwars door onbekend, vijandelijk gebied. Er zijn twee ooggetuigeverslagen. Er is een officieel boek van luitenant J.C.J. Kempees, adjudant van Van Daalen, opgesteld met gebruikmaking van diens rapport dat ook afzonderlijk als bijlage van het Indisch Militair Tijdschrift verschenen is. Het boek van Kempees bevat 29 ‘fotogrammen’ van Neeb. Er zijn ook delen gepubliceerd uit een dagboek van luitenant Hoedt, officier van de topografische dienst. Hoedt staat soms wat kritisch tegenover Van Daalen, Kempees niet. Hij schreef zijn boek trouwens in opdracht van de overste meteen na terugkeer in Koetaradja. Er waren er in deze plaats die de tocht gaarne hadden zien mislukken. Onder de paladijnen van Van Heutsz bestond zeer grote animositeit, vooral ten opzichte van Van Daalen, die door de generaal als zijn opvolger in Atjeh was uitverkoren. Toen de eerste moeizame bergtocht voorbij was en de grote Gajo-vallei was bereikt, vroegen de officieren van de colonne zich af wat men in het stafbureau te | |
[pagina 318]
| |
Koetaradja zou zeggen. ‘De overste gaf echter geen uiting aan hetgeen er in hem omging, reageerde niet op onze opmerkingen, doch lachte betekenisvol,’ vertelt Hoedt. Het begin was dan ook een zwerftocht geweest, die in sommige opzichten al de bekende Hongertocht van 1911 oproept: de tocht van onderluitenant Nutters die met twee brigades in het bergland van Boven-Pedir verdwaalde en een maand zonder voedsel rondzwierf, een spoor van uitgeteerde lijken achter zich latend. Van Daalen wilde het Gajoland niet langs de min of meer bekende voetpaden bereiken, omdat in het verleden de colonne van Colijn op Gajose versterkingen in de nauwe bergkloven was vastgelopen. Hij koos een route uit over de hoogste top van de Intim-Intim naar kampong Kla, waar het aaneengesloten complex van de hooggelegen valleien der Gajo-Loeös begint. Hij had gerekend op vijf dagmarsen. Het werden er elf, ten dele door de aarzelingen van de Gajose gids, ten dele door eigenwijsheid van Van Daalen die tegen de adviezen van luitenant Hoedt in, hardnekkig een verkeerd olifantenpad liet volgen. Op 6 maart werden de laatste noodrantsoenen rijst uitgereikt. Zware regens en koude nevels bleven de colonne vertragen. Er was nog wat gedroogd vlees en vis; voor de officieren was er worst, per maaltijd een stukje van vier centimeter de man. Op 8 maart wist een patrouille een reuzenpython van vele meters te overmeesteren. Het beest werd gevild en opgegeten. Op 9 maart bereikte een halfverhongerde en geheel verkleumde colonne, die al ettelijke dwangarbeiders door uitputting had verloren, het begin van de vallei. Zonlicht, voedsel en water! Het duurde een paar dagen eer het fysiek en het moreel van de troep waren hersteld, toen begon de eigenlijke campagne. Van 14 maart tot 24 juni opereerde Van Daalen eerst in de Gajo-Loeös, daarna in het aansluitende Alasland. Toen vertrok hij met spoed door de Batakse streken naar Sibolga, omdat hij van de tweede ravitailleringscolonne uit Medan had gehoord | |
[pagina 319]
| |
dat Van Heutsz intussen naar Nederland was vertrokken en wellicht gouverneur-generaal zou worden. Een heldentocht door de binnenlanden van Atjeh was mooi, maar wie op dit moment niet in Koetaradja was zou bij alle gekatjau - de Atjehs-militaire term voor geroddel en gekonkel - wel eens achter het net kunnen vissen. In de vijf maanden werden bij de tegenstander 2902 mensen gedood, van wie 1159 vrouwen en kinderen. Het was, zo is later vastgesteld, tussen een kwart en een derde van de totale bevolking der schaarsbewoonde valleien. De colonne zelf verloor 26 doden, terwijl 72 marechaussees wegens verwondingen werden meegenomen door de colonnes uit Medan. Hoe kwamen de verliezen bij de tegenstander zo hoog? Het verzet van de Gajo's en Alassers had een merkwaardige kant die men zelfs bij de toch zeer fanatieke Atjehers uit lager gelegen streken niet was tegengekomen. Deze bovenlanders sloten zich in hun versterkte kampongs op, ontvingen de marechaussees met heilige gezangen en hadden zich vaak ook blijkens hun witte kleding ten dode gewijd. Kempees spreekt dan ook van een ongekend fanatiek verzet, nog versterkt door de verhalen over wat met vrouwen en kinderen zou gebeuren als zij in handen van de kafirs vielen. Vijf maanden dus van zware gevechten? Wie Kempees' eigen boek leest, waarin uiterst nauwkeurig alle gevechten met tijdsduur, dodencijfers en gevonden wapens zijn vermeld, moet echter tot een andere conclusie komen. In de eerste plaats is de colonne-Van Daalen onderweg of in het bivak nergens aangevallen. Van 22 maart tot 4 juni bivakkeerden de troepen in kampong Koeta Lintang (Gajo), van 11 juni tot ongeveer 24 juni in kampong Lawé Sagoe (Alas). De tocht van vijf maanden is dan al teruggebracht tot een mars van tien dagen vóór, een week tússen en drie weken na de vaste bivaks, waarop nimmer een aanval is gedaan. Er waren in totaal ten hoogste veertien dagen waarop gevochten werd, en dan meestal | |
[pagina 320]
| |
slechts enkele uren. Van zijn twee bivaks uit kon Van Daalen koel zijn doelwitten kiezen: de kampongs die zich in afwachting van een aanval nog iets meer hadden versterkt dan zij van oudsher al waren. In het Gajoland koos hij zes hoofddoelen, in de Alasvallei drie. Hij had er ook meer kunnen kiezen en zonder veel moeite of risico bijvoorbeeld de helft van de bevolking kunnen uitroeien terwijl het met zijn methode ook niet tot de onmogelijkheden had behoord de Gajo- en Alaslanden binnen dezelfde tijd van vijf maanden geheel te ontvolken. De dorpelingen hadden zich met slag- en steekwapens en wat ouderwetse tromplaadgeweren verschanst achter aarden wallen met doornstruiken. Zij waren in geen enkel opzicht partij voor de marechaussees met hun moderne repeteergeweren. De aanvallers konden zich voor de kampong model opstellen, kregen het signaal Aanvallen en bestormden de aarden wallen. Dat was altijd een hachelijk moment, het enige, en het duurde slechts kort. Zodra de soldaten op de wal stonden, schoten zij systematisch alles neer wat zich daarachter bevond. Soms duurde de schietpartij een kwartier of een half uur, soms duurde het een paar uur eer de kampong veroverd was en de complete bevolking afgemaakt. In één geval duurde het van kwart voor tien 's morgens tot kwart over vier 's middags. Nimmer gaf iemand zich over. Nimmer dacht Van Daalen aan een andere tactiek dan de totale uitroeiing. Gevangenen kon hij niet maken. Wat had hij met hen moeten doen? Wie had hen moeten bewaken of afvoeren? Tijd voor belegeringen wilde of kon hij niet nemen. Hij had haast. Hij wilde voorbeelden stellen. Zijn tactiek was complete overgave of complete dood. Het werd een moordpartij zonder weerga, waarvan men de foto's zestig jaar na dato nog niet zonder ontzetting kan bekijken. Want gefotografeerd wérd er. Van Daalen, allerminst beschaamd over zijn optreden, veeleer trots op zijn succes, liet luitenant Neeb na afloop van de bestormingen de stapels lijken in de | |
[pagina 321]
| |
bentengs fotograferen, met de triomfantelijke marechaussees ernaast. De foto's laten zien hoe het was afgelopen, niet hoe het was toegegaan. In het boek van Kempees laat zich wel iets tussen de regels lezen en Van Daalen zelf heeft later een stukje van de sluier opgelicht. Op 14 juni was de eerste kampong in de Alaslanden veroverd, Koeto Reh. De hele actie duurde nog geen anderhalf uur. Toen waren 313 mannen, 189 vrouwen en 59 kinderen doodgeschoten. De aanvallende marechaussee telde twee doden. Voor het begin van de aanval hoorde men hoe daarbinnen gebeden en gezongen werd. Daarop begon de slachtpartij. Bij de telling der buitgemaakte wapens bleek dat de 373 mannen van Koeto Reh gezamenlijk de beschikking hadden gehad over 75 geweren van het ouderwetse voorladerstype, dat in zo'n gevecht maar eenmaal gebruikt kon worden. Kempees: ‘Toen de marechaussees op de wal stonden, bleek zich daarbinnen een dichte drom mannen, vrouwen en kinderen te bevinden. Dit was een hoogst kritiek moment voor onze manschappen, want kwam er uit die massa een tegenaanval tegen de borstwering, dan werden zij door hun minderheid in aantal zeker teruggeworpen. Het was dus zaak zich die drommen door een zoo hoog mogelijk opgevoerd snelvuur van het lijf te houden. Het vrij goede overzicht van de binnenruimte, waardoor samenwerking der nevengroepen mogelijk was, kwam ons daarbij ten goede. De uitwerking van het vuur was ontzettend. Iedere kogel maakte in deze dichte gelederen meerdere treffers, en in zeer korte tijd was het bloedig drama afgespeeld, en lagen de voor de onze meest gevaarlijke drommen neer. (...) De overste (...) liet toen het onmiddellijk gevaar voor onze troepen geweken was, “ophouden met vuren” blazen, waaraan werd voldaan. Maar er werden nog tegenaanvallen ondernomen, zoodat het vuur opnieuw moest worden geopend. (...) Vooral aan de rechtervleugel, waar Christoffel met zijne brigades staat, doet zich dit dikwijls voor. Nadat wij | |
[pagina 322]
| |
volkomen meester zijn van den toestand, wordt op de borstwering eenige oogenblikken stand gehouden, om den troep weer geheel in de hand te krijgen, en de opgewondenheid tijd tot bedaren te geven.’ Wat die opgewondenheid voorstelde, werd later door Van Daalen zelf beschreven, toen hij in 1906 in een brief aan Van Heutsz inging op de beschuldiging dat er ‘een geest van verwildering’ onder de troepen was gaan heersen. Dit is niet van de laatste tijd, schreef Van Daalen. ‘Herhaaldelijk moest ik destijds als kapitein, als majoor en ook nog gedurende de Gajotocht op zeer krachtige wijze mijn wil doen gevoelen om losbandige individuen in het gareel te drijven. Gedurende het gevecht om Koeto Reh was ik o.a. genoodzaakt een paar ondergeschikte aanvoerders te bedreigen met hen op staande voet te zullen doen neerschieten, wanneer zij niet onmiddellijk aan mijn bevel zouden gehoorzamen om het vuur te staken, nadat reeds vele malen de tirailleurfluiten en mijn hoornblazer het signaal daartoe hadden gegeven.’ Zou dit ‘aan de rechtervleugel’ zijn geweest, waar Christoffel met zijn brigades stond die toevallig zo dikwijls tegenaanvallen uit de bloedige hoop beneden in de kampong had te verduren? Kempees schreef zijn boek onmiddellijk na zijn terugkeer in Koetaradja in 1904, toen er nog geen kritiek was vernomen. Van Daalen schreef zijn brief aan Van Heutsz in 1906 toen de tocht door de Gajo- en Alaslanden in de Tweede Kamer al voor beulenwerk, een moordgeschiedenis zonder weerga en het optreden van een bende bloedhonden was uitgemaakt en Van Daalen zelf met niemand minder dan Alva was vergeleken. |
|