neer: dag en nacht wordt woest gewerkt aan de gebouwen, startbanen en straatwegen die van de nieuwe luchthaven naar Boekarest leiden. Ceausjescu heeft aan twee ministers bevolen ter plaatse te blijven tot wanneer de nieuwe haven open verklaard kan worden voor het verkeer, d.i. de dag van Nixons aankomst; - óf hun ontslag te komen aanbieden. De zenuwachtige drukte deze zomer op de weg naar Otopeni en de nog meer autoritaír optredende lompe militia-kerels, irriteerden mij daarom buitenmate. Otopeni zal klaar zijn voor de president van de Verenigde Staten (met binnen pakweg drie jaar langzaam maar duidelijk zichtbare aftakeling van de nieuwe gebouwen, net zoals nu al de nieuwe hotels van vóór vijf jaar verpuinen onder het volstrekt onverschillig oog van het hotelpersoneel): het stuk rijksweg Otopeni - Boekarest is momenteel het enige wérkelijk gemoderniseerd stuk rijbaan in geheel Roemenië, en... ach, wat ziet zo'n Nixon nu van het wérkelijke ‘communistische’ Roemenië? Net zoveel als Ceausjescu: beslist geen sjofele mannetjes.
De dagboeknotities van Cees Buddingh' in Tirade amuseren mij. Zij boeien mij wérkelijk - allicht omdat ik een dagboeklezer ben. Het interesseert mij b.v. veel meer wanneer Buddingh' over zijn longontsteking schrijft dan het plezier dat ik beleef aan zijn versjes, die me nochtans het meest bevallen van wat momenteel in de Nederlandse verskunst gepleegd wordt. Uit de dagboeknotities komt een nieuwe persoonlijkheid naar voren: Buddingh' lijkt mij een sympathieke kerel, tikkeltje burgerlijk romantisch en met een bezit dat ik enorm benijd: levensmoed.
De notities gaan over deze kleine geneugten des levens die ik ook dolgraag even diep en intens zou beleven: de aankoop van een boek, de zon, de uiterlijke dingen.
Zijn notities zijn minder superieur geschreven dan de krabbels van Morriën, die met zijn handig gegoochel nochtans de leegte van ‘de Literaat’, het beperkte kleine levensmilieu