niet kent, daarom krijgt hij steeds nervous breakdowns, want er is in Nederland niemand met wie hij over zijn persoonlijke problemen praten kan. Op kantoor hebben wij een Amerikaans meisje, die heeft twee Harvard degrees en als het gemiddelde van iemand 60 brieven per dag is, dan typt zij er 80, of soms 100 en soms 120!’
‘Dus 60 per degree,’ zei ik.
‘Ja,’ zei ze, ‘maar niet altijd.’
Ze droeg een dofbruin gestreept truitje, een dofbruin minirokje en een witte onderbroek.
‘We konden hem niet meenemen,’ zei ze over haar Siamees, ‘zes maanden quarantaine...’
‘Een vriend van mij had een hond,’ zei Anus, ‘zes maanden oud, die heeft hij wel meegenomen en die moest hij ook zes maanden in quarantaine doen. Hij mocht alleen af en toe even bij het hok gaan kijken, hij kreeg geen wandelingen, niets.’
‘Het ergste is,’ zei zijn schat Betty, ‘dat Anus niet aan Hollands eten wennen kan, want Anus kan geen aardappelen verdragen. Not the way the Dutch cook them. Anus houdt van rood vlees, hij heeft het nodig. En Anus heeft ontzettend veel persoonlijke problemen waar hij niet uitkomt...’