Maatstaf. Jaargang 17
(1969-1970)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |
theo kars
| |
[pagina 263]
| |
in staat was een vrouw te boeien: hij was geen man die in de eerste nacht al tegenviel. Dat hadden zij nog wel kunnen denken, als zij hem maar éénmaal met hetzelfde meisje waren tegengekomen. Verwey exploiteerde deze toeschietelijkheid en sliep in die tijd met enkelen van de meisjes die hij vaak was tegengekomen. Het waren zijn gemakkelijkste veroveringen. Het feit dat hij niet verborg dat hij nog steeds omging met de vriendin met wie de meisjes hem hadden gezien, maakte hen juist toeschietelijk. Een vrouw verdraagt meestal niet dat haar man een verhouding met een andere vrouw heeft, maar zij heeft er geen bezwaar tegen met een man te slapen als zij deze daardoor kan aftroggelen van haar rivale. Deze meisjes reageerden stereotiep na hun nacht met hem. Een paar dagen later, als zij merkten dat hij hen niet opzocht, probeerden zij met hem in contact te komen door naar het terras te gaan waar hij vaak kwam. Als zij hem daar aantroffen was hij meestal in gezelschap van zijn vriendin, die afwist van het gebeurde. De meisjes groetten hem vriendelijk en kwamen nog een paar maal terug. Als zij hem dan weer met zijn vriendin zagen, begon tot hen door te dringen dat zij verloren hadden. Hun groet werd koeler en na twee weken meden zij het café, dat zij voordien juist opgezocht hadden. Het kwam ook voor dat zij later een paar maal met een andere man kwamen, niet om Verwey jaloers te maken, maar hun nederlaag in de ogen van diens vriendin te verklaren: ‘Ik ben wel met je man naar bed geweest en hij interesseert zich niet voor mij, maar denk niet dat ik dat erg vind. Heb maar geen verbeelding. Ik heb al lang iets anders.’ Mowita, de vriendin van Verwey, een donkerharig ‘gettomeisje’ met een oosters uiterlijk, maar Indiaans bloed, kwam vóór zij hem ontmoette vaak in de ‘gettocafés’ van het Leidseplein. Omdat mannen belang in haar stelden, trok zij ook de aandacht van vrouwen, die vriendelijk of wrevelig tegen haar deden, al | |
[pagina 264]
| |
naar gelang zij verwachtten er daardoor beter op te worden. Eén meisje haatte haar meer dan de anderen, omdat Mowita haar van de troon had gestoten in haar milieu. Een vriendin van Mowita had dit als volgt geformuleerd: ‘Eerst was zij de stoot van het Leidseplein maar nu ben jij het. Dat kan ze niet hebben!’ De rivaliteit tussen beide meisjes had zich nog toegespitst, toen Mowita benaderd werd door de vriend van het andere meisje en deze dit ontdekte. Verwey had zich voor deze geschiedenis geïnteresseerd omdat het andere meisje hem al vóór hij Mowita leerde kennen was opgevallen. Hij wist dat hij haar eens zou aanspreken, maar maakte daar geen haast mee, omdat hij een gunstige gelegenheid wilde afwachten. Het kwam wel meer voor dat hij meisjes die hij vaak tegenkwam liet ‘rijpen’. Hij toonde nooit openlijk belangstelling voor een vrouw, omdat vrouwen die gewend zijn dat mannen aandacht aan hen besteden, belang gaan stellen in een man die zich niet voor hen lijkt te interesseren. De rivale van Mowita leek jonger dan zij was (27). Zij was Verwey vooral opgevallen omdat zij een mooie gang had. Hoewel zij grote borsten had, liep zij met opgeheven hoofd en rechte schouders. Zij nam kleine passen en liep nooit snel. Zij had dun, sluik blond haar dat recht afgeknipt was en tot haar schouders reikte. Haar gezicht was smal bij de kin en kaken, en haar wangen vielen enigszins in. Door haar pony en recht langs haar jukbeenderen neerhangende haar leek haar gezicht nog driehoekiger. Zij had iets van Eric de Noorman, ook omdat ze tamelijk breedgeschouderd was. Hij wist niet hoe haar ogen waren, omdat hij haar nooit recht had aangekeken. Zij was bijna altijd in een trui en een verschoten spijkerbroek gekleed, hoewel zij rechte, evenredig gevormde benen had. Zij droeg nooit lipstick, en gebruikte voor zover Verwey dat had kunnen constateren, ook geen andere make-up. Ook zag hij haar nooit met hoge hakken. Hij had gemerkt dat vrouwen met | |
[pagina 265]
| |
grote borsten meestal verder ook zwaar gebouwd waren, wat hen te kolossaal of te propperig maakte, óf verder heel mager, zodat zij op een zwaar beladen vruchtboom leken. Dit meisje had echter een duidelijk afgetekend middel, geen buik, en heupen en dijen die gevuld en tegelijkertijd slank waren. Door haar opgeheven kin en zelfbewuste, maar niet uitdagende manier van lopen, maakte zij een ongenaakbare indruk. Als Verwey haar zag had hij zin haar kin nog verder omhoog te duwen. Een paar dagen nadat hij Mowita had ontmoet, waren zij het meisje op straat tegengekomen. Mowita had hem toen over hun rivaliteit gesproken. Het meisje heette Ineke van Breen, was getrouwd geweest en had een kind van drie jaar waarvan zij afstand had gedaan. Ongeveer twee weken later ging Verwey met Mowita op een terras zitten op het Rembrandtsplein. Toen hij door de spiegelende voorruit van het café tuurde om de kelner te wenken, zag hij het meisje aan een tafeltje zitten. Een kwartier later ging Mowita naar het toilet. Zij was nog maar net weggegaan toen het meisje het café uitkwam, naar Verwey toeliep en vroeg: ‘Ga je nog lang met die zwarte om?’ Voor hij had kunnen antwoorden, ging zij op de rand van Mowita's stoel zitten en vervolgde: ‘Ik vond Je al eerder leuk. Je bent helemaal het soort man waar ik op val. Toen ik je een tijdje geleden met die zwarte zag, dacht ik: jammer, dan moet ik maar even wachten. Ze houdt het nooit langer dan twee weken bij een man uit... Maar bij jou schijnt het langer te duren... Vandaar dat ik naar je toekom. Je vindt het misschien gek dat ik dit doe, maar ik ben eerlijk.’ Verwey besloot een vrijblijvend antwoord te geven. Hij was te verrast om de situatie te overzien. ‘Ik vind Mowita erg aardig,’ zei hij glimlachend. ‘Dan ben je de enige, iedereen heeft de pest aan haar.’ ‘Dat weet ik. Ik heb altijd al van mensen gehouden die niemand | |
[pagina 266]
| |
mag. Waarschijnlijk omdat ik tot hun soort behoor.’ ‘Kan ik een keer met je praten?’ Zij had een licht Amsterdams accent. ‘O, jawel.’ Opzettelijk ging hij niet door. Hij wilde haar door zijn koelheid prikkelen. ‘Morgen om vijf uur in “Reynders”?’ ‘Nee, hier.’ ‘Goed... Dan ga ik maar. Als ik hier nog sta als zij terug komt, krijg je er misschien last mee.’ Terwijl Verwey met haar sprak had hij steeds geglimlacht. Hij vond het prettig dat een vrouw nu eens de moeite deed, die hij altijd moest nemen. Na haar laatste opmerking, verbreedde zijn glimlach zich nog, omdat haar kwaadaardigheid hem amuseerde. Zij wilde helemaal niet voorkomen dat hij last kreeg, maar zelf niet in moeilijkheden raken. Als Mowita haar met hem zou zien praten, kon deze haar plannen wel eens doorkruisen door Verwey over haar in te lichten. ‘O, maak je daarover maar niet bezorgd. Ik heb niets te verbergen,’ zei hij vrolijk. ‘Echt!... Nou, tot morgen dan, vijf uur.’ Zij stond op en liep weg.
De volgende dag liep hij om twee minuten over vijf het terras op. Hij was te beleefd om echt te laat te komen, maar wilde haar ook duidelijk maken wie onder lag. Als hij haar aardig had gevonden was hij twee minuten vóór vijf gekomen. Hij had vergeefs geprobeerd een tactiek te bepalen. Het meisje wilde op zijn rug haar vete met Mowita uitvechten, dat was duidelijk. Hij voelde er niets voor om slagveld te zijn. Als het alleen daarom was gegaan had hij geweten wat hij moest doen. Hij wilde echter ook met haar slapen en moest haar zo manoeuvreren, dat zij de indruk kreeg dat dit de enige manier was waarop zij haar doel zou kunnen bereiken. Tegelijkertijd | |
[pagina 267]
| |
wilde hij vermijden dat zij ook maar een kort ogenblik het gevoel kreeg dat zij over Mowita triomfeerde, of ging triomferen, Zij mocht denken dat er een kans bestond dat zij zou winnen, maar niet zeker van haar overwinning zijn. Zolang zij onzeker was, zou zij proberen zekerheid te krijgen. Dat kon alleen door meer concessies aan hem te doen; als zij dat niet deed bleef de status quo gehandhaafd en zij in ieder geval de verliezende partij. Verwey had het gevoel dat het hem wel zou lukken met haar te slapen, als hij Mowita verloochende, maar dat wilde hij niet. Hij had geen zin iemand op te offeren die hem niets kwaads had gedaan. Het beste leek hem weinig te zeggen, terughoudend te zijn en haar te laten praten. Op die manier zou hij meer gegevens te weten komen, waardoor hij alsnog zijn tactiek kon bepalen, terwijl zij in het ongewisse bleef. Zijn stuursheid moest een tegenwicht vormen voor de hoop die hij haar had gegeven door op deze afspraak te komen. Zij zat al op het terras. ‘Ik dacht eerst dat je niet zou komen,’ was het eerste wat zij zei. ‘Ik kom altijd mijn afspraken na.’ ‘Heeft ze iets gemerkt?’ ‘Ik heb haar verteld wat er is gebeurd.’ Het was even stil. Daarna zei hij: ‘Je zei dat je mij leuk vond, maar waarom kom je dan opeens naar mij toe als je merkt dat ik met Mowita omga? Volgens mij is het alleen omdat je haar een vlieg wilt afvangen.’ Bij de laatste zin keek hij haar recht aan. Haar gezicht viel hem tegen, van dichtbij. Zij had kleine, smalle lichtblauwe ogen en haar huid zag er ondanks het zonnebruin vermoeid uit. Het was de huid van iemand die al jaren lang veel rookte, dronk en weinig sliep. Zij beantwoordde zijn blik maar even. Toen schoten haar ogen weer over het terras. ‘Denk je dat echt?’ ‘Ja.’ ‘Ben je altijd zo argwanend?’ | |
[pagina 268]
| |
‘Vroeger begon ik met iemand direct te vertrouwen, maar nu ik ouder ben, vertrouw ik iemand pas...’ ‘...als je hebt gemerkt dat je hem kunt vertrouwen,’ vervolgde zij in zijn plaats. ‘Inderdaad,’ ging hij door. ‘Maar jou vertrouw ik meteen al niet.’ ‘Wat ben je?’ ‘Wat bedoel je?’ ‘Wat is je sterrebeeld?’ ‘O, God,’ zei hij terwijl hij even geërgerd zijn ogen sloot. ‘Geloof je er niet in?’ ‘Nee, natuurlijk niet. Astrologie is het geloof van de vrouwen die niet geloven.’ ‘Wil je het mij niet zeggen?’ ‘O, jawel: een Ram.’ ‘O, een Ram. En je vriendin?’ ‘Dat weet ik niet. Ze is in augustus geboren.’ ‘O, dan is ze een Leeuw.’ ‘Zeg, weet je geen beter gespreksonderwerp?’ Ze ergerde hem, maar tegelijkertijd was hij opgewekt. Zij wist niet wat zij aan hem had, anders had zij niet naar zijn sterrebeeld gevraagd. ‘Hoelang ga je nog om met haar!’ ‘Ik denk drie maanden.’ ‘Hoe weet je dat!’ ‘Omdat ik meestal veel korter met een meisje omga, maar ik haar erg aardig vind.’ Verwey zag opeens dat zij lelijke handen had: zware polsen, korte vingers met vierkante nagels, en brede handpalmen. ‘Als ik je mijn adres geef en je vraag langs te komen, doe je dat dan?’ ‘Ik denk het niet. Als ik niet het vermoeden had dat je mij alleen hebt aangesproken om wraak te nemen op Mowita, zou ik het misschien wel doen. Maar nu...’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee.’ ‘Echt, ik vind je gewoon leuk! Je bent helemaal mijn type... Ik | |
[pagina 269]
| |
geef je toch maar mijn adres, voor het geval je je bedenkt...’ Terwijl zij haar telefoonnummer en adres met ballpoint op de witte voorkant van zijn lucifersdoosje schreef, vroeg zij: ‘Woon je eigenlijk met haar samen?’ ‘Als je mij ervan wilt overtuigen dat het jou om mij te doen is en niet om Mowita een loer te draaien, moet je beginnen met haar niet steeds ter sprake te brengen...’ Vijf minuten later ging hij weg. Hij was tamelijk tevreden, omdat hij er zeker van was dat zij niet had gemerkt dat ook hij zijn bedoelingen had. Hij wist nog niet hoe hij verder zou gaan. Haar thuis bezoeken leek hem verkeerd. Daardoor toonde hij te veel belangstelling. Hij besloot voorlopig niets te doen en haar verder te laten ‘rijpen’. Het kostte hem geen moeite te wachten. Toen hij nog niet met haar had gesproken had hij, misleid door haar eenvoudig uiterlijk, aangenomen dat zij een meisje was dat zich spontaan en volkomen zou geven, als zij daartoe besloten had. Nu wist hij dat zij in staat was met hem te slapen alleen om over Mowita te zegevieren, en een vrouw die handel dreef met haar lichaam, begeerde hij niet meer als hij dat merkte. Dat hij haar toch niet afschreef, kwam omdat hij het leuk vond met haar te spelen. Hij kwam Ineke van Breen in de volgende twee weken een paar maal tegen. Beide keren was hij in gezelschap van Mowita. Zij groette hem opvallend vriendelijk. Daarna zag hij haar een tijd niet. Het was vakantie en hij nam aan dat zij in het buitenland was. Een maand later toen hij alleen over het Rokin liep, sprak zij hem aan. ‘Dag Hugo. Alles goed?’ ‘Ja.’ ‘Nog steeds bezig met het temmen van je zwarte panter?’ Hij gaf geen antwoord, maar keek haar alleen aan. ‘Mag ik dat niet vragen?’ ‘De manier waarop je het vraagt bevalt mij niet. Bovendien groeit mijn argwaan door die vraag.’ Hij wendde zich half van haar af, of hij door wilde lopen. | |
[pagina 270]
| |
‘Heb je haast?’ Hij knikte. Zij keek hem een ogenblik aan, alsof zij zocht naar een onderwerp dat belangrijk genoeg was om hem nog even vast te houden en zei toen een beetje spijtig: ‘Nou, tot ziens dan maar weer.’
Twee maanden later besloot hij haar op te zoeken. Het was een regenachtige zondagavond. Hij was naar een bioscoop gegaan, maar de film was hem tegengevallen en hij was onder de voorstelling weggelopen. Terwijl hij daarna koffie dronk, en zich afvroeg wat hij zou gaan doen, kreeg hij zin naar Ineke van Breen te gaan. Haar uitnodiging was nu zo oud, dat hij niet meer het risico liep te begerig te lijken haar weer te zien. Om half elf belde hij bij haar aan. Zij woonde in een smalle zijstraat van de Leidsestraat. Het duurde zeker een minuut voor de deur werd opengetrokken. Verwey zag een donkere trap voor zich en daarboven een verlichte overloop met een balustrade, waar zich een vrouw overheen boog. ‘Wie is dat?’ Het was de stem van Ineke van Breen. ‘Hugo Verwey.’ Het was even stil. ‘Hee Hugo!’ riep zij toen uit en gleed in twee sprongen de kleine trap af door met haar armen zwaar op de leuningen te steunen. ‘Ik kan je moeilijk binnen laten want mijn vriend is er...’ ‘O, is hij er over een uur nog?’ ‘Ja.’ Uit haar toon bleek dat zij dit jammer vond, maar geen kans zag er iets aan te doen. ‘Nou, dan ga ik weer.’ ‘Kun je niet een andere keer komen?’ Hij aarzelde. Hij had niet op deze situatie gerekend. ‘Kun je morgen om één uur in “Reynders”?’ vroeg zij snel. ‘Ik kan niet eerder, want ik moet naar de tandarts.’ Hij maakte aanstalten om weg te gaan. ‘Hoe gaat het met je leeuwtje?’ | |
[pagina 271]
| |
‘Waarom wil je dat weten?’ ‘Nog steeds achterdochtig?’ Hij knikte en ging weg. Nog voor hij de straat was uitgelopen waar zij woonde, had hij spijt van zijn afspraak. Wat moest hij met haar in een café, en dan nog wel in het ‘gettocafé’ waar Mowita vaak was gekomen? Zo kreeg zij toch een beetje haar zin: Als men haar daar met hem zou zien, zou zij triomferen. Zij leek hem handig genoeg, haar kennissen te suggereren dat ‘de vriend van Mowita’ achter haar aanzat. Nee, als hij op deze afspraak inging kon hij alleen maar verliezen. Hij liep een espresso binnen om daar na te denken. Eerst besloot hij die avond nog een briefje bij haar in de bus te doen met de mededeling dat hij zich achteraf gerealiseerd had dat hij een andere afspraak had lopen. Daarmee voorkwam hij dat zij triomfeerde en bracht haar misschien ook in moeilijkheden: het was mogelijk dat haar vriend het briefje las, omdat Verwey het op een visitekaartje schreef dat in een open envelop zat. Later kreeg hij een beter idee. Hij zou niet alleen schrijven dat hij niet kon komen, maar ook een nieuwe afspraak maken: de volgende dag om half zeven, bij hem thuis. Glimlachend begon hij het briefje op te stellen. Een paar buitenlanders keken bevreemd naar hem. Hij was tevreden toen hij het briefje over las. ‘Ineke, achteraf vind ik tijd noch plaats van onze afspraak geschikt. Daarom spreek ik liever morgen om half zeven bij mij af. Ben je er om kwart voor zeven nog niet, dan neem ik aan dat je niet kunt of wilt.’ Zij moest komen, als zij hem niet voorgoed wilde verliezen. Uit de toon van zijn briefje bleek duidelijk dat hij haar niet opnieuw zou benaderen als zij wegbleef. Hij had haar opzettelijk niet zijn telefoonnummer gegeven, zodat zij hem niet tijdig kon inlichten dat zij niet kon komen. Ook als zij wegbleef verloor hij niets. Zijn briefje was zo onwelwillend gesteld dat zij zou | |
[pagina 272]
| |
denken dat het hem onverschillig liet of zij al of niet kwam. Hij nam zich voor haar niet te zeggen of hij nog met Mowita omging onder het voorwendsel dat hij zeker wilde zijn of zij hem terwille van hemzelf opzocht. Hoe onoverzichtelijker de situatie voor haar werd, hoe eerder zij haar hoofd zou verliezen.
De volgende dag zat hij om één uur op het terras van het Rembrandtsplein waar hij vaak kwam. Het was druk op straat, omdat het lunchtijd was. Opeens zag hij Ineke van Breen. Zij zat op een fiets en reed in de richting van het terras. Zij was nog zover weg dat zij hem waarschijnlijk niet had gezien. Verwey stond snel op en liep naar binnen om af te rekenen. Hij wilde haar nu niet ontmoeten, omdat zij dan de kans kreeg hem te zeggen dat zij niet kon komen. Toen hij buiten kwam, stond zij tien meter van het terras met haar fiets aan de hand bij een parkeermeter met een man te praten. Verwey slaagde erin het café te verlaten zonder dat zij hem zag. Hij was al in de Reguliersbreestraat toen hij merkte dat hij zijn zonnebril op het terras had laten liggen. Hij liep weer terug. De man die naast hem op het terras had gezeten, hield de zonnebril al omhoog toen hij er aankwam, waardoor hij maar vijf seconden voor het terras stond. Toen hij weer verder liep hoorde hij van op twintig meter afstand zijn naam roepen. Hij iiep door of hij niets hoorde. Zij riep nog eens ‘Hugo!’, maar ook nu reageerde hij niet. Een minuut later liep hij een steegje in en nam aan dat hij veilig was. Hij vergiste zich. Opeens hoorde hij haar stem vlak achter zich. ‘Hoorde je me niet?’ Hij keek op. Ze fietste naast hem op een onooglijke fiets, waar meer roest dan lak op zat. ‘Jawel.’ ‘Waarom kwam je dan niet?’ ‘Omdat ik nu geen afspraak met je heb.’ ‘Ik wilde bij je langs gaan om een briefje bij je achter te | |
[pagina 273]
| |
laten. Ik kan namelijk vanavond niet. Ik ga een paar dagen de stad uit... Waarom wilde je niet naar “Reynders”?’ ‘Omdat ik achteraf bedacht dat teveel mensen daar jou en Mowita kennen.’ ‘Ga je eigenlijk nog met haar om?’ ‘Daar geef ik geen antwoord op... Laten we dit afspreken: als je wilt dat ik je vertrouw, vraag dan niet meer over haar.’ ‘Mijn vriend vond jouw briefje gisteravond. We hebben er ruzie over gehad.’ Zij waren intussen bij het huis gekomen, waar Verwey woonde. ‘Dat krijg je als je op twee paarden wedt...’ zei Verwey. ‘Hier woon ik. Als je zin hebt, laten we dan even bij mij koffie drinken.’ Terwijl zij de trap opliepen vroeg hij zich af of er in zijn kamer sporen zouden zijn van Mowita: waarschijnlijk alleen een tandenborstel. Hij zette koffie en zij praatte tegen hem, nadat zij aan het keukentafeltje was gaan zitten. Zij droeg weer een spijkerbroek en een dunne groenblauwe blouse. Zij legde uit dat het niet ‘goed ging’ tussen haar en haar vriend. Zij woonde met hem samen en kon daar niet tegen. Verwey begreep dat zij hem dit vertelde om hem aan te moedigen. ‘Ach kom,’ zei hij geringschattend, terwijl hij water op de koffie schonk. ‘Dat geloof ik niet. Vrouwen vinden samenwonen heerlijk.’ ‘Nou, dan ben ik anders.’ Verwey haalde zijn schouders op en zweeg. ‘Dat kan toch?’ drong zij aan. ‘Het gaat seksueel trouwens ook niet goed tussen ons.’ ‘Dat zal het zijn,’ zei hij droog en overhandigde haar een beker koffie. Toen hij tegenover haar ging zitten en haar aankeek, zag hij dat zij een snor had. Hij bedacht dat hij geen spoor van begeerte voor haar voelde. | |
[pagina 274]
| |
‘Vertrouw je mij nog steeds niet?’ vroeg zij. Hij knikte. ‘Mhuhhuh.’ ‘Ik geloof dat jij een beetje paranoïde bent.’ ‘Ik neem aan dat je bedoelt dat ik van nature achterdochtig ben?’ ‘Ja.’ ‘Nou, dan gebruik je het verkeerde woord. Paranoia is achtervolgingswaanzin... Ik heb goede redenen om jou te wantrouwen... Wat heb je tegen je vriend gezegd?’ ‘Ik moest hem beloven dat ik niet naar je toe zou gaan.’ ‘En dat heb je gedaan?’ ‘Ja.’ ‘Dat bewijst dat je onbetrouwbaar bent. Als je tegen hem al liegt, lieg je zeker tegen mij.’ Zij keek hem even verbluft aan. ‘Ik ben meestal eerlijk, maar af en toe moet ik wel mijn toevlucht tot een leugentje nemen,’ zei zij ten slotte. Het was een ogenblik stil. Daarna begon zij weer te praten over de verhouding die zij had: ze wist niet wat ze wilde, alleen-leven of samenwonen, ze had elke dag ruzie met haar vriend maar verzoende zich ook steeds weer, omdat zij ergens toch ook wel weer contact’ met hem had. Verwey luisterde en ergerde zich aan alles van haar: de ‘weet-je-wel's’ en ‘dus'sen’ waarmee zij haar zinnen volstopte, de gejaagde manier waarop zij sprak, en de inhoud van haar woorden: zij offerde onbarmhartig haar vriend op door te suggereren dat hij een sukkelig minnaar was. Zij was rot. Hij wist dat het hem moeite zou kosten haar te liefkozen en besloot dat niet langer uit te stellen, om te voorkomen dat zijn afkeer van haar groter werd. ‘Wil je nog koffie?’ vroeg hij om een reden te scheppen om op te staan. Zij weigerde en hij stond op om voor zichzelf koffie te maken. Toen hij het gas had aangedaan liep hij naar haar toe, legde zijn hand in haar hals en zoende haar langzaam en voorzichtig. | |
[pagina 275]
| |
‘Ga eens staan.’ Hij trok haar aan haar handen omhoog, die tot zijn verbazing koud aanvoelden, hoewel het zeker twintig graden warm was. Hij vlocht zijn handen in elkaar op haar rug ter hoogte van haar middel, en leunde achterover, zodat hun onderlichamen tegen elkaar drukten, maar er een halve meter afstand tussen hun hoofden was en zij elkaar konden aankijken. Haar lichaam liet hem nog steeds onverschillig en hij raakte haar alleen aan om te zien hoe zij zou reageren. Hij glimlachte naar haar. Dat kostte hem geen moeite, omdat hij genoot van de situatie: hoe ver zou zij gaan? Daarna zoende hij haar weer en speelde de mate van opwinding die hij vond passen bij mensen die elkaar voor het eerst aanraken. Hij drong met zijn tong door in haar mondholte en verkende die. Hij proefde de smaak van de tandarts en voelde met zijn tong de gladde kronen op haar kiezen: zij had een gebit waaraan al veel gerepareerd was. Daarna maakte hij zijn mond los en veinsde tederheid door met zijn vingertoppen over haar gezicht te strijken en het onderste gedeelte van haar achterhoofd in de kom van zijn hand te laten rusten. Haar hoofd voelde hard aan, als een stuk hout, doordat er weinig vlees zat tussen haar huid en haar botten. Na deze pauze zoende hij haar weer. Hij had de indruk dat zij zich even plichtmatig liet aanraken als hij haar streelde. Wat een krankzinnige situatie, dacht hij en zijn lippen plooiden zich op haar mond in een glimlach die hij met moeite terug drong. Hij begon haar hals te zoenen om haar meer op te winden en haar opwinding te meten aan haar ademhaling. Na een halve minuut was hij er bijna zeker van dat zijn strelingen haar even koud lieten als haar lichaam het zijne. Toen besloot hij de volgende lichaamszone aan te vallen: haar borsten. Hij wilde zien of zij zuiver om prestige-redenen een man haar borsten liet betasten. Hij schoof een hand langzaam over haar schouder in de richting van haar borst. Zij greep zijn hand. ‘Wat is er?’ vroeg hij. | |
[pagina 276]
| |
‘Dat wil ik niet.’ Hij liet haar onmiddellijk los. ‘Ik dacht wel dat je niet zou willen dat ik je borsten aanraakte.’ Zij keek hem verbaasd aan. ‘Het klopt helemaal met de indruk die ik van je hebt. Je wilt triomferen over Mowita, niet mij hebben. Zoenen betekent niet zoveel voor een vrouw, in ieder geval voor de meesten. Maar je borsten laten aanraken, dat wordt te intiem. Als je werkelijk zo op mij “gevallen” was, had je je niet verzet.’ ‘Nee, dat is het helemaal niet, maar ik kan niet plotseling met iemand naar bed gaan.’ ‘Dat is wat anders. Maar als je het prettig vindt dat ik je zoen, zou je het ook prettig moeten vinden als ik je verder aanraak... Dat dit niet zo is, komt omdat je bedoelingen onzuiver zijn.’ ‘Nee, je vergist je... Je moet het niet zo scherp stellen.’ Zo spraken zij enkele minuten. Zij herhaalden beiden in andere bewoordingen hun standpunt. Omdat hij de indruk kreeg dat zij om hem te bewijzen dat zij het ‘echt’ met hem meende wel eens de tanden op elkaar zou kunnen klemmen en zou toestaan dat hij haar borsten aanraakte, zoende hij haar opnieuw. Grimmig dacht hij dat hij, als dit lukte, haar niet zou sparen en de derde zone zou aanvallen: haar onderlichaam. Haar blouse was op haar rug uit haar broek gekropen en hij schoof zijn hand op haar blote rug, die koud was. Zij stribbelde niet tegen. Daarna legde hij zijn handen in haar zijden boven haar blouse en liet ze omhoog glijden. Toen hij haar oksels naderde voelde hij dat de stof daar doorweekt was, ondanks het feit dat zij het kennelijk koud had. Dat kon maar op één ding wijzen: het koude angstzweet was haar uitgebroken. Hij glimlachte onwillekeurig en schoof zijn handen naar haar borsten. Zij schudde haar hoofd. Hij liet haar los, deed een stap terug en zei: ‘Goed, dan weet ik wat ik aan je heb.’ Daarna draaide hij zich om en begon het koffiegerei op te | |
[pagina 277]
| |
ruimen om haar duidelijk te maken dat hij wilde dat zij vertrok. ‘Betekent dat dat je mij niet meer wilt zien?’ ‘Inderdaad.’ ‘Dat kan ik me niet voorstellen.’ ‘Waarom niet? Er zijn zoveel andere vrouwen. Het is logisch dat ik niet aan jou zal denken als ik zin heb een vrouw te ontmoeten. Je hebt mij een onaangename sensatie gegeven, en zij hebben daardoor een streepje voor bij mij in vergelijking tot jou.’ Zij trok haar suède jackje aan, en zei terwijl zij langzaam haar knopen dicht deed: ‘Je bent zo absoluut.’ ‘Ja, dat weet ik.’ ‘Ik geloof het niet.’ ‘Je zult het wel merken... Ik zal je even uitlaten.’ Zwijgend liepen zij de trap af. Hij bleef in de deuropening staan, terwijl zij haar fiets ontsloot. Zij pakte haar fiets en aarzelde. ‘Wil je echt beweren dat je nooit meer zin hebt met mij te praten?’ ‘Ja... Is dat zo vreemd? Dat is de enige manier om een herhaling van wat zo even is gebeurd te voorkomen.’ Zij schudde haar hoofd. ‘Je kunt niet zo absoluut zijn... Nee, je kunt er niet zeker van zijn dat je mij niet meer wilt zien.’ ‘Toch is het zo...’ zei hij. ‘Dag, Ineke,’ en ging naar binnen. |
|