Maatstaf. Jaargang 17
(1969-1970)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
jan boonstra
| |
[pagina 243]
| |
het blanke westen het slachtoffer zijn.’Ga naar eind2 Het leger achtte het niet nodig uit te zoeken in hoeverre de PKI ook werkelijk de organisator was van de coup. Reeds in het begin van de jaren zestig constateerde George McT. Kahin dat de topleiders in het leger bijna zonder uitzondering van mening waren dat de PKI moest worden vernietigd.Ga naar eind3 Enige aanwijzingen dat enkele leden van de PKI bij de coup waren betrokken gaven nu de gelegenheid om tot een algehele liquidatie van links over te gaan. Een gerechtelijk onderzoek van de 80.000 tot 160.000 personen die buiten het bereik van het kapmes bleven, voor wie men nog ‘de moeite had genomen’ ze in kampen gevangen te zetten, vond ook nooit plaats. Het huidige regime verklaart steeds dat het niet over de financiële middelen beschikt om tegen deze personen processen te voeren. De werkelijke reden is dat uit deze processen zou blijken dat zeer veel geheel onschuldigen en onwetenden reeds ruim drie jaar worden gevangen gehouden - voor zover zij nog niet aan ontberingen zijn bezweken of op de vlucht neergeschoten.Ga naar eind4 Het gaat hier echter niet om de vraag in hoeverre de PKI of enkele leden ervan bij de coup waren betrokken. Evenmin of deze coup tot doel had een aanstaande machtsgreep van het leger vóór te zijn, of tot doel had Sukarno veilig te stellen - met of zonder zijn medeweten - tegenover een steeds sterker wordende militaire kaste.Ga naar eind5 De vraag is of de PKI thans opnieuw actief is in Indonesië.
Op 31 maart 1969, tijdens een plechtigheid ter gelegenheid van de inwerkingtreding van het nieuwe vijfjarenplan, deelde de huidige president van Indonesië, generaal Suharto, mede dat zijn regering de economische ontwikkeling ziet als een wedloop met het weer opkomend communisme. Aan het begin van dezelfde maand had hij in een vergadering met de hoogste militaire leiders deze opgeroepen de operaties tegen de | |
[pagina 244]
| |
communisten te intensiveren daar zij opnieuw pogen het politieke toneel in Indonesië te beheersen. Op 10 maart werd bekend gemaakt dat drie brigade-generaals van de politie waren gearresteerd op verdenking van communisme en relaties met de voormalige president Sukarno en dat bij Purwodadi gewapende communistische leiders waren gevangen genomen toen zij in onderaardse gangen - naar Vietnamees model - een vergadering hielden. Ongeveer in dezelfde tijd werd een door legerofficieren opgesteld rapport ingediend bij het Huis van Afgevaardigden waarin staat dat nog een kwart miljoen communisten actief zijn en onder andere een nationaal eenheidsfront, gesteund door gewapende boeren, tegen de huidige regering willen vormen. Ten slotte waren er begin april berichten over arrestaties van 247 politiemensen (waaronder 4 commissarissen) in Midden-Java en van 35 plaatselijke functionarissen in Zuidoost-Celebes. Hoewel men er rekening mee moet houden dat oproepen tot waakzaamheid en strijd tegen de vijand veel gebruikte middelen zijn om de aandacht van andere problemen, vooral economische, af te leiden en de gewapende macht ook het communistisch gevaar als argument hanteert voor het buiten spel zetten van de politieke partijen, zijn er zeker aanwijzingen genoeg om vast te stellen dat de PKI, die zich aanvankelijk nauwelijks verweerd heeft toen leger en moslims de aanval op haar inzetten, in toenemende mate bezig is haar nieuwe programma, dat oproept tot gewapende strijd, in praktijk te brengen. In hoofdzaken is dit nieuwe programma na lange interne discussies tot stand gekomen tussen mei en september 1966. Deze discussies hebben geleid tot een volledige verwerping van de partijlijn zoals die was gevoerd door Aidit in de jaren 1951 tot 1965 en die had geleid tot de catastrofe van 1965/66. Door namelijk in te gaan op Sukarno's Nasakom-conceptie: de | |
[pagina 245]
| |
vreedzame samenwerking tussen nationalistische, godsdienstige en communistische groeperingen, werd de partij gedwongen meer een radicaal nationalistische dan een socialistische politiek te voeren en was de heersende middenklasse-elite in staat de partij buiten de werkelijke machtscentra te houden. In het kabinet bezat zij geen enkele sleutelpost, tegenover haar bevond zich een in kracht toenemend leger, dat haar ten slotte ook zou vernietigen. Aangezien de sociale onrust het sterkst is in de overbevolkte en verpauperde plattelandsgebieden, en de gebeurtenissen van 1965 in Indonesië ook enige overeenkomst vertonen met die van 1927 in China - waar de communisten eveneens door een plotselinge aanval buiten spel werden geplaatst na een periode van samenwerking met de Kuomintang - ligt het wel voor de hand dat het nieuwe programma van de PKI maoïstische trekken vertoont. Hetgeen niet betekent dat de partij enige verwachtingen koestert over een eventuele Chinese interventie. Met nadruk werd gesteld dat de Indonesische agrarische revolutie ‘niet van buiten af opgelegd kan worden. Zij zal uitbreken op basis van een helder bewustzijn en duidelijke overtuiging van de boeren zelf, verkregen door eigen ervaringen in de strijd en door vorming door de arbeidende klasse’.Ga naar eind6
Het is deze plattelandsguerrilla die in toenemende mate in 1968 de aandacht heeft getrokken. De meeste berichten komen uit Midden- en Oost-Java: overbevolkte gebieden met een zeer arme plattelandsbevolking. Plaatsen als Malang, Blitar, Tulungagung, Banjuwangi, Bodjonegoro en Madiun worden voortdurend genoemd in verband met gewapende acties, meestal van guerrilla-eenheden van vijf tot tien man, gericht tegen lokale landlords, militaire leiders en reactionaire lokale heersers en vooral ook tegen degenen die zich ‘onderscheiden’ hebben in de witte terreur van 1965/66. | |
[pagina 246]
| |
Soms hebben deze acties tot doel wapens en andere militaire uitrusting te bemachtigen; bekend werd onder andere een aanval van PKI-guerrilla's op een munitiedepot van de luchtmacht in het gebied van Surabaya. In het gebied van Malang zijn in februari 1968 ruim 300 officieren en manschappen van leger, politie, mariniers en marine en masse overgelopen naar de PKI-guerrilla's, met medeneming van hun wapens. Ook uit West-Java, Celebes en Sumatra werden regelmatig incidenten gemeld. In april 1968 werden 52 leden van de gewapende macht gearresteerd en beschuldigd van het opzetten van een ondergrondse communistische cel in Zuid-Sumatra. Sinds eind 1967 bereidden een aantal in de bergen gevluchte boeren in Noord-Sumatra zich voor op een ondergrondse strijd. Het studentenblad Kami meldde dat op West-Java, in het district Lebak, een gewapende groep van ongeveer 80 communisten enkele malen gewikkeld is geweest in een vuurgevecht met het leger in de zomer van 1968. Bijzondere aandacht verdienen echter de gebeurtenissen op Kalimantan (Borneo) en rond Blitar (Oost-Java). In West-Kalimantan is de communistische guerrilla waarschijnlijk voortgekomen uit terroristische eenheden die in het begin van de jaren zestig langs de grens met Sarawak opereerden in het kader van de confrontatie met Maleisië. Naast uit Sarawak en Kalimantan afkomstige Chinezen schijnen ook Javaanse militairen, die niet met de Diponegoro-divisie zijn teruggekeerd naar Java na het beëindigen van de confrontatie, deel uit te maken van de guerrilla's. Schattingen over het aantal in West-Kalimantan opererende guerrilla-strijders variëren van 700 tot 2000. Zeer gecompliceerd is de situatie daar geworden toen ernstige conflicten ontstonden tussen Dajaks en Chinezen, naar men zegt omdat de regeringstroepen Dajaks in dienst hadden genomen als gidsen en spionnen bij hun acties tegen de guerrilla's. Enige represailles van de guerrilla's tegen de Dajaks hebben daarop | |
[pagina 247]
| |
geleid tot een grote Chinezen-jacht, zonder dat Djakarta ingreep. Vele Chinezen werden gedood en ongeveer 60.000, meestal landbouwers en handelaars, vluchtten naar de kust waar zij in allerijl ingerichte vluchtelingenkampen onder ernstige omstandigheden voortleven. In april 1968 waren reeds 1500 Chinezen in deze kampen gestorven ten gevolge van gebrek aan voedsel en medicijnen. De journalist T. Jeff Williams, die de vluchtelingenkampen op Borneo bezocht, signaleerde ‘het opvallend geringe aantal jonge mannen in de vluchtelingenkampen aan de kust’.Ga naar eind7 Een deel van hen zal zich zeker bij de guerrilla's aangesloten hebben. En de rest van de Chinese bevolking van Kalimantan kan als potentiële tegenstander van het huidige regime beschouwd worden. Dit is des te gevaarlijker nu de economische situatie daar nu ook is verslechterd door het wegvallen van de - overwegend Chinese - tussenhandel. Het schijnt dat de guerrilla's zich op een lange strijd voorbereiden. Er zijn semi-permanente trainingskampen, in de jungle verbouwen zij zelf voedsel, terwijl ook geheime voedseldepots, waarschijnlijk met steun van de bevolking, zijn aangelegd. Zij hebben de beschikking over automatische wapens en zelfs over zware mortieren, zoals is gebleken in een strijd met regeringstroepen 60 km van de stad Bengkajan. In een raid op de stad Singkawang werden ruim 200 nieuwe automatische wapens buitgemaakt. Dat de regering in Djakarta de zaak ernstig neemt, blijkt uit het feit dat troepen uit vele delen van Indonesië naar West-Kalimantan zijn overgebracht. Tegenacties worden echter zeer bemoeilijkt door het ontbreken van wegen. Daar de guerrilla's ook in Sarawak opereren hebben de Indonesische autoriteiten besloten samen te werken met de veiligheidstroepen van Maleisië. Intussen werden ook guerrilla-activiteiten gemeld uit Oost- | |
[pagina 248]
| |
Kalimantan bij Kerajan en Longowan.Ga naar eind8 Het ziet ernaar uit dat de guerrilla in Kalimantan Djakarta nog voor grote moeilijkheden zal plaatsen.
Een geheel ander verloop had de strijd rondom Blitar in de zomer van 1968. De PKI heeft getracht in de grotten aan de zuidkust van Java een basisgebied te vormen en boeren te bewapenen. Het Indonesische leger heeft onmiddellijk een grootscheepse actie ingezet, waaraan ruim 4000 militairen deelnamen, uitgerust met vlammenwerpers en dynamiet. Deze acties hebben weken geduurd en zouden de PKI ongeveer 1000 man aan doden en gevangenen hebben gekost, waaronder het grootste deel van de nog overgebleven leden van het centraal comité. De bij deze operaties verkregen inlichtingen leidden tevens tot een groot aantal arrestaties in vele delen van Indonesië. Men heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen rondom Blitar wel gesproken van een nieuwe blunder van de PKI en een nieuwe catastrofe. ‘In legerkringen is men ervan overtuigd, dat de nasleep van Blitar de rangen van de PKI zo heeft gedecimeerd, dat de PKI in de nabije toekomst niet in staat zal zijn militair verzet van enige omvang te ondernemen,’ aldus een artikel in de Volkskrant van 1 mei 1969. ‘Een poging van uitgeweken communisten die Blitar overleefden, om in de omstreken van de Merapi - vanouds communistisch gebied - een nieuwe verzetskern op te bouwen mislukte dit jaar, toen ook hier het leger een zuiveringsactie inzette, die thans nog op kleine schaal wordt gevoerd.’ Er is zelfs gesteld dat de nieuwe PKI-lijn van de agrarische revolutie bij voorbaat tot mislukken is gedoemd, althans op Java, waar in verschillende gebieden de staat van beleg is afgekondigd en het leger alomtegenwoordig is. Een leger voorts - en met name troepen als van de RPKAD, de zogenaamde Rode Baretten, ‘trained to take on any task from assassination | |
[pagina 249]
| |
to intimidation, in or out uniform’Ga naar eind9 - dat voortdurend wordt aangespoord tot waakzaamheid en onverbiddelijke actie tegen elke illegale activiteit. Daartegenover staat echter dat juist deze militaire ‘pacificatie’ van het platteland in Zuidoost-Azië een weinig effectief en in het geval van Vietnam een volledig falend middel is gebleken. En er werken tal van factoren ten gunste van een ‘come back’, in welke vorm ook, van de communisten. Ruth McVey heeft opgemerkt dat het gemakkelijker is een neergeslagen sociaal-revolutionaire beweging te doen herleven dan er een te creëren uit een politiek inerte massa. De PKI heeft vijftien jaar de tijd gehad om een enorme organisatie op te bouwen. De PKI-leider Aidit noemde in 1965 een getal van 3 miljoen leden en 16 miljoen sympathisanten in het Boerenfront, de vakbond en jeugd- en vrouwenorganisaties.Ga naar eind10 De partij heeft diep wortel kunnen schieten in het platteland en was geworden ‘the sole effective representative of a modernizing left’.Ga naar eind11 De thans heersende machtsgroepen hebben getracht deze beweging uit te roeien en de overlevenden te isoleren. Zij zijn paria's geworden in de huidige samenleving: men vindt ze terug als zwervers in de dorpen en gehuchten op Java en elders. Men heeft de communisten beschuldigd van landsverraderlijke activiteiten, hen zelfs vergeleken met de N.S.B. in Nederland. Het is echter de vraag of deze propaganda veel indruk zal maken op een bevolking die thans constateert dat de bodemschatten van Indonesië worden verkwanseld aan Westerse en vooral Japanse grootconcernsGa naar eind12 en dat Westerse ondernemingen gunsten worden verleend die aan inheemse worden onthouden. En dat in ruil voor wat krediet dat - met rente - moet worden terugbetaald en voor een groot deel gebruikt moet worden voor de import van consumptiegoederen die voor een deel ook binnenlands werden of zouden kunnen | |
[pagina 250]
| |
worden vervaardigd (‘Een gelijk percentage van de nationale particuliere ondernemers werd, als gevolg van de moordende concurrentie van de beschermde buitenlandse consumptiegoederen, genoodzaakt hun matten op te rollen’Ga naar eind13). Niet veel goeds voorspelt ook de voortdurende politiek van isoleren en sociaal doodverklaren van honderdduizenden, die toch al diepe wrok koesteren vanwege de ongebreidelde moordpartij op hun familieleden en geestverwanten. Okoi Arikpo schreef na de moord op de lbo's maar nog vóór het uitbreken van de grote strijd in Nigeria: ‘The rest of the country must take all practical steps to heal the injuries inflicted upon the East, and the leaders of all groups must strive to lift the people out of the present conflicts and rally them behind the objective of unity in diversity.’Ga naar eind14 De woorden ‘eenheid in verscheidenheid’ komen ook voor in het Indonesische wapen. De intimidatie van communisten of wat daarvoor doorgaat, gaat echter onverminderd voort. Politieke gevangenen kunnen als gevolg hiervan niet worden vrijgelaten; buiten het kamp zou het leven hun onmogelijk gemaakt worden. Er bestaan nu plannen hen blijvend te isoleren op een van de Molukse eilanden. Verbittering heerst ook bij vele Chinezen in Indonesië. Het Rapport van Amnesty International van augustus 1968 vermeldt het volgende over hun lot. ‘De Chinese gemeenschap in zijn geheel werd, samen met de Communistische Partij, de coup van 1965 verweten en er waren uitbarstingen van groepsgewelddadigheden speciaal gericht tegen de Chinezen. Een van de ergste was in Medan op Sumatra in december 1965, waar duizenden Chinezen uit hun huizen werden verdreven. Na maanden van achtervolging werden ze ten slotte verzameld in vluchtelingenkampen buiten Medan, in de hoop dat er regelingen getroffen zouden worden voor hun repatriëring naar Communistisch China (of ze nu Chinees onderdaan waren of niet). Ongeveer 4000 zijn | |
[pagina 251]
| |
overgebracht naar China, maar verscheidene duizenden verblijven in omstandigheden die schrikbarend moeten zijn: zelfs godsdienstige organisaties hebben geen toegang tot de kampen.’ Berichten dat ook zij soms tot gewapend verzet zijn overgegaan zullen wel door Djakarta verspreid zijn met het doel de anti-Chinese acties te rechtvaardigen. Alleen op Kalimantan nemen Chinezen aan de guerrilla deel. Behalve de verbittering onder communisten, links-nationalisten, Chinezen en nu ook, ten gevolge van een weinig tactvol optreden, onder de Papoea's, dient opgemerkt te worden dat de huidige militaire regering - door de redacteur van een liberale krant beschreven als ‘een kleine, onderdrukkende, zichzelf in stand houdende elite, die door de macht wordt gecorrumpeerd, en langzamerhand het Indonesisch populisme vernietigt’ (New York Times, 17 februari 1969) - ook bij de rest van de bevolking niet populair is en weinig inspirerend werkt. Professor Mohammad Sadli, voorzitter van de Indonesische raad voor buitenlandse investeringen, onthulde: ‘Het grote gros van het publiek voelt zich niet betrokken bij het economisch beleid.’Ga naar eind15 Nog onthutsender is hetgeen generaal Ali Sadikin, gouverneur van Djakarta, onlangs in een interview beweerde. Nadat hij had geconstateerd dat er slechts één wapen tegen communisme is: wat welvaart, wat sociale gerechtigheid, schatte hij dat het als alles meezat nog minstens twintig jaar zou duren voordat de strijd tegen de armoede gewonnen zou zijn. En vervolgens: ‘Als wij de armoede overwonnen hebben, zullen wij de corruptie kunnen uitroeien, en dan pas zullen wij met de bevolking kunnen samenwerken op een basis van vertrouwen.’Ga naar eind16 Overigens, ook bij Sadli vinden wij uitspraken die voor een doodarme bevolking voorlopig weinig goeds voorspellen: ‘Wij moeten eerst de nationale koek groter maken en pas later kibbelen over een rechtmatige verdeling ervan.’Ga naar eind17 | |
[pagina 252]
| |
Dit groter maken van de nationale koek geschiedt voornamelijk volgens programma's die men - en hoe zou men ook anders kunnen verwachten, gezien de structuur van de huidige machtselite - als liberaal zou kunnen karakteriseren met een voorkeur voor de vrije ondernemingsvorm. Maar die zware offers vragen van de zeer arme boeren- en arbeidersbevolking. Het is de vraag of de bevolking deze prijs zal willen betalen. In een land als Argentinië, eveneens met een militair regime, waar wel enige economische groei is en geen grote communistische beweging bestaat, dreigt een dergelijk economisch beleid geheel doorkruist te worden door sociale en politieke onrust. In Indonesië is de prijs die door de bevolking betaald moet worden zeer veel hoger. En deze hoge prijs wordt geëist door een elite die telkens weer ronduit verklaart voorlopig niet in staat te zijn de corruptie in haar gelederen uit te roeien - en dit ook dagelijks bewijst, o.a. door de bouw van luxueuze bungalows voor hoge militairen - en die er een leefwijze op na houdt welke voor de massa van de bevolking waarvan die grote offers worden gevraagd gewoon een provocatie vormt. ‘Het waren niet Lenin en Chroestjow die het communisme in ontwikkelingslanden invoerden, maar het zijn mensen als wij, die er niet in slagen om de vrije ondernemingsvorm werkelijk ten goede te doen komen aan het land,’ aldus Rangoonwala, voorzitter van de nationale bank van Pakistan.Ga naar eind18
Het ziet er dan ook naar uit dat president Suharto de waarheid heeft gesproken toen hij de economische ontwikkeling van zijn land beschouwde als een wedloop met het weer opkomend ‘communisme’. De recente geschiedenis van vele landen in Azie: Pakistan, waar ondanks de economische groei het bewind van Ajub Khan is ineengestort door gebrek aan evenwicht tussen de economische sector en de sociaal-politieke, en vooral | |
[pagina 253]
| |
Vietnam, zal hem dit wel geleerd hebben. Hij dreigt deze wedloop echter bij voorbaat al te verliezen aangezien de massa van de bevolking niet meeloopt. Door zich verder geheel afhankelijk te maken van Westerse geldschieters (en politieke plannenmakers) en Westerse particuliere ondernemers (mensen, die hun bekwaamheden, hun vermogen en hun relaties inzetten om er winst, en meer winst dan elders, mee te makenGa naar eind19) en voor hen naar niet-nationale maatstaven een zo gunstig mogelijk investeringsklimaat te scheppen, is hij op weg een tweede voorwaarde te vervullen waaronder een nieuw Vietnam mogelijk wordt. De heersende elites hebben niet alleen geweigerd de corruptie te bestrijden en de noodzakelijke sociale en economische hervormingen tot stand te brengen - van landhervormingen is in Indonesië al bijna even weinig terecht gekomen als in het gebied van Saigon -, zij hebben tevens het land weer geheel afhankelijk gemaakt van Westers en Japans kapitaal, voor de levering waarvan een best deel van de nationale rijkdommen (olie, nikkel, hout, vis) moest worden prijs gegeven. Zelfs het bij deze situatie vaak voorkomend proces van vervreemding van de bevolking van de elite is door velen in Indonesië reeds gesignaleerd. Zo merkte Decornoy op dat in betere kringen in de hoofdstad het tot de bon ton behoort in het Nederlands te converseren over de laatste plaat van de Beatles,Ga naar eind20 en de Nederlandse ambassadeur in Djakarta, mr. Scheltema, was ‘van zijn aankomst af onder de indruk geweest van de grote belangstelling die in Indonesië voor de Nederlandse cultuur bestaat’.Ga naar eind21
Thans heerst ‘de nieuwe orde’ nog zonder sterke oppositie. Maar op Java leeft een massabevolking, die van nature tot radicalisme geneigd is. Op deze hete aarde koken voortdurend ondergrondse vulkanen en dringende irrationele krachten, die niet door militaire decreten te bedwingen zijn, dreigen | |
[pagina 254]
| |
met nieuwe uitbarstingen.Ga naar eind22 In de negentiende eeuw heeft Java nauwelijks een half dozijn jaren gekend zonder boerenopstanden en uitbarstingen van sociale en economische ontevredenheid. De omstandigheden waaronder het volk thans moet leven zijn vele malen slechter dan in de negentiende eeuw. De voorwaarden voor onrust zijn aanwezig. Verwacht mag worden dat het communisme daarin een belangrijke rol zal spelen, ‘niet omdat het volk in communisme gelooft, maar omdat communisme onder de huidige omstandigheden het enige alternatief schijnt te zijn voor de heerschappij van machtige groepen.’Ga naar eind23 |
|