| |
| |
| |
hans waleveld
roerselen
De lucht onder de dekens is zwaar - transpiratie en genitale afscheiding. Het is al licht in de kamer, berustend legt hij het hoofd op het kussen, half acht, straks moet hij eruit. Het haar van Rietje is vettig, al half in de week is het en op vrijdag wordt het gewassen, haar mond hangt open en ze haalt luidruchtig adem.
Henk is een zak, vinden zijn zwagers. Hij houdt niet van voetballen en praatte netjes. Hun zuster was het snel met die meegaande jongen eens en trof een keurige man, een correcte krantenlezer met hart voor kamerplanten. Een huwelijk voorzien van een scheurkalender voor vijftig trouwe jaren, aangereden-op weg naar het ziekenhuis overleden en vroegtijdige gezwellen voorbehouden.
Henk en Rietje, kalmte is hun bestaan, televisie is de avond, twee bruine boterhammen en een beker melk zijn de morgen. Uit bed neemt hij zijn broek uit de speciale klem die de vouw erin houdt. In de keuken steekt hij de geiser aan, geeft de hond water en roept drie keer onder aan de trap Rie - wasmiddel van zijn bestaan.
Het begin was uiteraard vertederend, aankopen in het kortinghuis. ‘Nee, Henk spijkert zelf de Jabo in de woonkamer.’ Van de gezamenlijke ouders een bergmeubel, de smeedijzeren klok op de schoorsteen van oma. En nu, tas en zoen, te voet op weg naar de tram, ogenblikken van innerlijk overleg.
Hoewel hij al een hele tijd bij de maatschappij werkt en voor zijn taak betrouwbare formulieren kan gebruiken, valt er altijd wel over iets te dubben. De steeds weer ontbrekende
| |
| |
paraaf van collega Z, daar moet toch iets van gezegd worden. Waarom deed die ene juffrouw van de typekamer zo lelijk, hij is toch altijd vriendelijk. ‘Die slijmerd, dat zachte ei vertrouw ik voor geen cent,’ kan hij niet weten.
Een paar jaar na de huwelijksdag vertelde de dokter dat de kans op kinderen gering was. De oorzaak lag bij Rietje.
Twee avonden achtereen was ze om het half uur in huilen uitgebarsten, daarna berusting. Bij hem woog het minder zwaar. Hij had nooit zo over kinderen gedacht. Ze hoorden erbij, maar als ze niet wilden komen.
Toen ze een hond in huis namen, had dat buiten hun gehoorsafstand in vrienden- en kennissenkring tot begripvol commentaar geleid. Toch is het meer door Henk, die een Schotse collie zo mooi vindt. Het beest krijgt te eten zoals het boekje voorschrijft en ziet er glanzend en gezond uit. Iedere zondag kamt hij Rezan, de grote plukken dood haar verdwijnen in de prullenbak en Rietje kijkt met een warm beklemd gevoel toe als Henk de klitten uit het haar rond de geslachtsdelen van het dier haalt, de grommende en draaiende reu met moeite op de grond houdend.
En hij voelt zich op dat moment in het bezit van de wil om iets aan anderen op te leggen.
Zeven jaar huwelijk hebben geen kind voortgebracht, wel een nauwkeurige taakverdeling. Henk helpt met de afwas en stofzuigt 's zondags, zij zorgt voor het eerste kopje koffie, hij voor het tweede. Rietje laat de hond 's morgens uit, hij doet het 's avonds. Drie vaste ommetjes kent het dier van zijn baas. Eén voor slecht weer, twee die elkaar afwisselen omdat het anders zo vervelend wordt.
Henk ontmoette mevrouw Balt tijdens één van die tochtjes.
Zij droeg een blauwe nylon regenjas en wachtte op de bus. Een mooie collie had hij, vond ze. Haar teef moest nodig eens gedekt worden en als dat dier van hem goede papieren had, kon er vijfentwintig gulden verdiend worden. Ze woonde
| |
| |
daar en daar, konden ze niet meteen een afspraak maken.
En ontstuitbaar regelde ze dat hij op een avond twee dagen later langs zou komen. Nog verbluft kwam hij thuis, vertelde Rietje zijn verhaal. Ze vond het leuk, dacht er zelfs over er een kleintje van hun Rezan bij te nemen. Maar daar moest hij nog eens over denken, 't paardevlees werd ook duurder.
Die avond ging hij dan maar. Hij had zich nog een keer geschoren en zijn blauwe pak aangetrokken. Rezan had de halsband met koperbeslag om. Ozonstraat 12 had ze gezegd. Dat was aan de rand van zijn eigen buurt, waar de huizen al wat minder werden. De eerste straat links, langs de huizen met erkers en de haard in de hoek van de kamer, de derde rechts - langs die woning waar men de tafel nog in het midden had met de lamp erboven, door het plantsoen over het pad met de vier gebroken tegels en dan de blokken van de katholieke woningbouw, nog steeds veel fietsen in de voortuin.
De deur springt onmiddellijk na zijn bellen open.
Hij wordt omhoog geroepen, een bitter moment, hun hond - gewend aan een benedenhuis - loopt nooit trap. Met moeite, één arm om het lijf, zeult hij het dier naar boven. Daar wacht hem mevrouw Balt, braaf en rondborstig, de handen ineen.
‘Ik heb alvast een kamer leeg geruimd,’ zegt ze voortvarend, ‘dan kunnen ze daar alvast wat stoeien.’
In het vertrek dat behalve haar hond een klein bruin tafeltje - substituut boom? - bevat, begint het kennismakingsgeblaf.
Henk houdt de zijne veiligheidshalve stevig in de vacht.
Maar al gauw draaien de dieren vriendelijk verkennend om elkaar heen. ‘We moesten ze maar alleen laten,’ zegt mevrouw Balt en gaat hem voor naar de woonkamer voor een kopje koffie.
Zij wijst hem de grote leunstoel van het uit de late jaren veertig daterend eiken ameublement. De bekleding is hier en daar
| |
| |
wat kaal, maar de veren houden nog koers. Op het gepolitoerde dressoir een smyrnaloper, daarop een fruitschaal, een primula en de foto van een magere man, een slecht gelukte vergroting van een amateurkiekje.
‘Ik moet u even alleen laten,’ zegt ze en zoekt met kleine pasjes de keuken op. Rond de veertig, melden zijn ogen hem; veel andere gegevens gaan hem voorbij. Vaag hoort hij de honden rommelen, in de keuken raast een elektrische koffiemolen.
Rietjes handelen is afgepast, alles heeft zijn vaste plaats, Henk ook. Was het anders voor hun trouwen en kort daarna? Vergeten en onbekend, terecht. De liefde leert dat men de eigen wensen, als die niet welgevallig zijn, goed opbergt. Wie wijs is past zich aan, onderwerpt zich aan de loop der gebeurtenissen. Dient men niet zichzelf door anderen te dienen? Waar hij die instelling - die hem tot een goed mens maakt - vandaan heeft, hij weet het niet. Aangewaaid uit het oosten, een veeg uit de vetpan geschiedenis.
Ze zet de koffie voor hem neer en haalt hem uit de gedachtenprut. Hij is weer bij een ander thuis. ‘Het blaffen is opgehouden,’ zegt ze hoopvol knikkend. ‘Heeft ze al vaker geworpen?’ vraagt hij belangstellend. ‘Jawel,’ antwoordt ze - en haar handen strijken de japon glad langs haar heupen alvorens ze gaat zitten. ‘Maar toen was mijn man er nog bij, nu sta ik er alleen voor. Het is nu drie jaar geleden; longkanker. Maanden heb ik met hem rondgetobd; hij wilde niet dood. Volgens de doktoren heeft hij wekenlang geleefd op een klein stukje long. Toen het afgelopen was, heb ik het bed de deur uitgedaan. Ik kon er niet langer tegen. Het was een goeie man, altijd netjes het geld op tafel en erg meegaand. Nee...’
Henk knikt gepast, er is een velletje op zijn koffie gekomen.
Zijn zwagers mogen hem een lui vinden, hij kent de spelregels. ‘Heeft u het er nog erg moeilijk mee?’ Zij frunnikt wat aan het
| |
| |
haar en zegt dat het wel meevalt. ‘Hoewel je mist altijd wat, begrijpt u?’ Haar lach aarzelt. Natuurlijk zo'n vrouw is gewend dat er iemand om haar heen is, een man waarvoor ze kan zorgen, weet hij. ‘En sinds mijn dochter uit huis is, heb ik al helemaal weinig aanspraak. Hoeveel kinderen hebt u eigenlijk?’ Met een wrang gevoel in het onderlichaam - dat heb je ervan - doet hij zijn verhaal. ‘Verdrietig als een vrouw geen kinderen kan krijgen, heel verdrietig.’ Gelukkig is ze daarvoor bespaard gebleven. - Jammer toch, 't zou een goede vader zijn geweest, moet je hem daar nu zien zitten met die onrustige mooie handen -.
Trouwens voor een man betekent het ook heel wat; ze kent gevallen, kerels die zich te kort gedaan voelden en ergens anders... Niet goed natuurlijk, maar begrijpelijk. Kinderen horen in een huwelijk. Verder is zijn vrouw natuurlijk wel goed voor hem. Wil hij nog een kopje koffie, nou ze zal nog een lekker bakkie maken.
Is Rietje goed voor hem, het was hem nooit het nadenken waard. Ze zorgt voor het eten, kookt ongeveer zoals hij thuis gewoon was, houdt het huis schoon, is zijn vrouw. Hij voelt zich een tevreden man.
Ze is vlugger met de koffie terug dan de eerste keer, presenteert een bitterkoekje. Toch een aardige vrouw, ze ziet er blozend uit, het lijkt wel... ‘Daar zitten ze dan gezellig bij elkaar,’ zegt ze lachend. ‘Zouden ze al klaar zijn?’ informeert hij met een schuwe hoofdknik. Een lieverd, wel een tikkie verlegen, wat zegt ie nou. ‘Ach laat ze nog maar even; die beesten zijn elk jaar maar een korte tijd gelukkig met elkaar,’ antwoordt ze met krullende lippen.
Is hij al eens meer hier in de buurt geweest? De huizen bij hem in de wijk zijn mooier, maar toch, dat van haar is leuker ingedeeld, knusser. Wacht, ze zal hem de woning even laten zien. Och ja, laat hij eerst even zijn koffie opdrinken. Een mens moet zich nooit haasten.
| |
| |
Natuurlijk laat ze eerst de keuken zien, domein van de vrouw weet Henk. Bij het vierpits komfoor hoort het verhaal dat het moeilijk is kleine porties voor je alleen klaar te maken. Dan de twee kinderkamers waar nog de geverfde ijzeren ledikanten met daarvoor de stoel voor de kleren staan. En dan als bekroning de eigen slaapkamer, het tweepersoonsbed, afgedekt met een sprei van gewatteerd nylon. ‘Ik houd van een goed bed,’ zegt ze zacht, met één hand de veerkracht demonstrerend. ‘Er is toch al zo weinig dat het leven aangenaam maakt, vindt u niet?’ ‘Och,’ antwoordt Henk.
Hij houdt niet van directe vragen, de acceleratie die dat van zijn hersens vraagt, is niet op te brengen. De dingen moeten hun vaste gang hebben.
Mevrouw Balt kijkt hem lachend aan. Toch wel een sympathiek mens, vindt-ie. ‘Nou ja, ik bedoel iedereen heeft recht op een verzetje.’ Dat ligt hem beter in het gehoor. ‘Natuurlijk,’ antwoordt hij volmondig, sterker in toegeven dan afwijzen.
Er valt een stilte en hij bekijkt nog eens het glimmend vloerzeil, het kleedje, de roze lampjes op de nachtkastjes. Net zo'n kleedje hebben ze bij Arie en Bea, broer en schoonzus van Rietje. Wat die toch de laatste tijd hebben, dat kortaffe de laatste keer.
Mevrouw Balt raakt zijn arm aan. ‘Ik was met mijn gedachten ergens anders,’ verontschuldigt hij zich. ‘Zullen we eens kijken hoe het met de honden is?’ De dieren liggen ieder in een hoek van de kamer, tillen de kop van de poten als ze binnen komen. ‘Nou,’ zegt ze, ‘ik geloof niet dat er veel gebeurd is. Die van u is ook geen vlotte, hoor. Hoe heet ie. Rezan, kom eens hier!’ Ze grijpt de reu in zijn nekvel, tilt de staart van haar hond op en dwingt het huisdier van Henk en Rietje met de snoet naar het achterdeel. ‘Toe dan, kijk dan, voor het hondje.’
De teef blijft gewillig staan, maar Rezan toont geen interesse, hoewel hij ook nog eens in de juiste houding wordt geplaatst.
| |
| |
Ten slotte geeft de teef grauwend te kennen dat ze er genoeg van heeft. Mevrouw Balt strekt zich zuchtend. ‘We moeten ze nog maar wat tijd laten.’
‘Wilt u misschien een drankje?’ Hij accepteert een cognacje en het schaaltje pinda's komt er vanzelf bij. Zij gaat nog een paar keer kijken, roept nog eens voor het hondje, maar nee. Jammer voor Rietje, ze had zich veel van de plannen met Rezan voorgesteld. Hun hond kleintjes. ‘Ja, toch ook wel een leuk huis,’ vindt hij. ‘Minder ruim dan die later en verderop zijn gebouwd. Inderdaad, mevrouw. Vindt u?’ Af en toe doezelt hij een beetje weg, minder van de drank dan wel door het slaapje na de krant dat hij heeft gemist. De pauzes die zij laat, vult hij gehoorzaam met bevestigingen en ontkenningen.
Ze zijn er weer. De vriendinnen van zijn moeder waar hij tante tegen moet zeggen, naar aard onsterfelijk vanwege hun voortdurende hergeboorte. Vrouwen met volle boezems en hart voor de zaak. Publiek voor het eerste handje en netjes met twee woorden spreken. Nog een glaasje? Ze babbelt het hem vriendelijk toe, gaat dan nog even naar de honden kijken, maar nee. En terug vertelt ze over familie, vrienden en kennissen, de buurt, de twee operaties die ze heeft ondergaan, opnieuw het lijden van haar man. Zo vaak heeft ze ten slotte geen aanspraak. Hoewel die vent tegenover haar is eigenlijk maar een slome. Wat moet een vrouw daar nou in zien. Heb je het goeie met ze voor en dan ja en amen en verder ho maar. Een beetje echte vriendelijkheid kan er niet af.
Tegen tienen schudt zij hem aan de schouder om zijn wankel en soezerig hoofd tot de orde te roepen. ‘Je moet naar bed, beste man.’
Voorzichtig komt hij uit zijn stoel. Ja naar huis. Dat arme beest krijgt het toch niet voor elkaar. Haar aanbod om het van de week nog eens te proberen, slaat hij af - ‘een
| |
| |
teleurstelling is wel genoeg.’ En Henk begrijpt ook wel dat die vijfentwintig gulden voor de dekking achterwege moet blijven.
Er is immers niets gebeurd. Voorzichtig en langzaam, zich vastklemmend aan de leuning, het soms spartelend hondelijf zo vast mogelijk in de arm, strompelt hij de trap af. Bijna beneden valt hij haast nog. De van boven komende bemoedigende woorden hoort hij niet. Even later lopen ze samen op straat, hij en zijn huisdier.
|
|