theun de vries
toe foe: lyriek, verbittering en revolte
Duizend jaar geleden stierf een van de drie grote dichters der Chinese Tang-periode, Toe Foe; de twee anderen waren Li Tai Pé en Wang Wei.
Toe Foe, geboren in 712, had staatsambtenaar moeten worden, maar hij zakte voor alle officiële examens. Pas na zijn veertigste kreeg hij een klerkenbaantje. Zijn eeuw, de eeuw van briljante culturele vernieuwingen in China, was tegelijk die van opstanden, vijandelijke invallen, langdurige veldtochten en massale ontbering. Toe Foe's geaardheid, steeds tot het zwaarmoedige neigend, werd er een van verbitterd ongeloof in de stabiliteit der gevestigde machten. Hij liet zijn baantje in de steek en begon een rusteloos zwervend bestaan, begeleid door zwakke pogingen om ergens vaste voet te vatten. Op een van zijn zwerftochten, half verhongerd, kwam hij om na een al te overdadig feestmaal, dat een bewonderend gouverneur te zijner ere had aangericht.
Toe Foe begon al op zijn zevende jaar gedichten te schrijven, maar zijn dichterschap kreeg pas de volle diepte en omvang in de periode van opstand en beroerten, die de zwakke zijden van de Tang-dynastie openbaarden. Zijn bitterheid om de plagen van duurte en oorlog, die de gewone mensen teisterden, sloeg om in revolte. Achter zijn aanklacht verrijst de schimmige droom van een eenvoudige en rechtvaardige aardse harmonie. Van de drie genoemde grote lyrici der Tang-periode wordt Toe Foe meer en meer als de menselijkste en veelzijdigste erkend. Ik geef hier vooreerst mijn bewerking van enkele van zijn lyrische gedichten.