en de NRC:’... het feit dat Collinson een onfris gebruik van de oorlog maakt, wat iets wezenlijk anders is dan de onfrisheid van oorlog aan de kaak stellen.’ Trouw vond: ‘Daar gaat een hartverscheurende werking van uit. Met de schokkende beelden van de bloedige vernietiging erbij wordt dat verschrikkelijk’, terwijl de Volkskrant meldde: ‘Dat zou heel erg schokkend moeten zijn, maar het is het niet, het overtuigt nog minder dan het voorafgaande.’ (Ik heb enkele kranten niet geciteerd, omdat uit sommige recensies geen korte fragmenten waren te lichten, die kenmerkend waren voor het geheel. Er was ook een aantal kranten dat niets over de genoemde films schreef, of dat al eerder had gedaan bij een première in een andere grote stad (b.v. de NRC over ‘The Night of the Following Day’.)
Dergelijke uiteenlopende en vaak tegenstrijdige kritieken zijn geen uitzondering, maar regel. En er is geen enkele reden om aan te nemen dat het publiek minder gevarieerd oordeelt.
Dat betekent dat het feit dat een film gunstig besproken wordt, niet garandeert dat je hem met plezier zult zien (of omgekeerd). Je moet het er maar op wagen en dat is nu precies wat niet de bedoeling is van de kritieken. Omdat zij hun doel niet beogen, verliezen zij hun bestaansrecht.
En iets dat geen bestaansrecht heeft, is overbodig.
I. Sitniakowsky, de filmcriticus van het Algemeen Handelsblad, was het hier niet mee eens. Zijn tegenwerping kwam hierop neer: Als je regelmatig de kritieken van een filmrecensent leest, kun je nagaan of hij je ligt. Ken je zijn smaken, dan kun je zijn recensies interpreteren. Op den duur weet je dan wel wat je aan hem hebt.
Deze methode van recensies lezen, de ‘door-schade-en-schande-wordt-men-wijs-methode’, heb ik vaak toegepast (niet alleen bij films, ook bij boeken), maar ook daarbij weinig baat gevonden. Het is me te vaak overkomen dat ik vol verwachting naar een film ging, omdat recensent X, met