| |
| |
| |
martin mooij
ontmoetingen met duitse auteurs
Toen ik nog niet zo lang geleden in Den Haag de Duitse professor en schrijver Walter Jens naar zijn plannen voor de naaste toekomst vroeg, zei hij: ‘Als eerste gebod geldt thans de politiek. Daarom komt er voorlopig van mij geen nieuwe roman, maar wel als een soort vervolg op mijn t.v.-spel Die rote Rosa - over het leven en sterven van Rosa Luxemburg - een t v.-stuk over Julius Caesar. Deze verlangt als vermoeide, oude man naar een nog zo roemvol mogelijk einde en daarvoor creëert hij als het ware een oppositie tegen zichzelf. Brutus is daarbij geen opstandeling, maar een willig werktuig in de handen van Caesar.’ Het was duidelijk, dat Walter Jens hierbij bepaalde parallelle situaties in de Bondsrepubliek op het oog had. Het is in zekere zin een navolging van Bertolt Brecht, die zich ook graag tot de klassieken wendde, wanneer hij het heden wilde verklaren. Voor Jens was intussen het op dit moment lezen en schrijven van romans kennelijk een zaak voor de bourgeoisie geworden. Waar het hem nu om ging, was het manifest, het appèl aan het politiek geweten en dat mocht dan op duizend en meer verschillende manieren verpakt zijn.
Walter Jens staat in dit opzicht niet alleen. Voor zover ik het nog niet wist, kon ik mij er bij enkele recente reizen door de Bondsrepubliek van overtuigen. En eigenlijk behoeft men er niet eens voor van huis te gaan om het te weten te komen.
Hans Magnus Enzensberger's literaire tijdschrift Kursbuch is uitgegroeid tot een politiek handboek vol revolutionaire theorieën en achtergronden. In de laatste twee nummers waren literair-politieke vlugschriften bijgesloten, bedoeld om aan de
| |
| |
muur te prikken, wat ik ook maar heb gedaan. Zo lees ik nu iedere dag, dat - volgens Walter Boehlich - de burgerlijke kritiek morsdood is en dat Peter Schneider van mening is, dat er voor de letterkunde nog slechts twee taken zijn weggelegd: de agitatorische en de propagandistische. De gedichten van Brecht en Majakowski moeten niet langer in de collegezalen worden geïnterpreteerd, maar er moet over gesproken worden in de revolutionaire arbeidersraden.
Voorwaar, een goed idee voor wie weet waar hij die arbeidersraden kan vinden. En misschien wordt er dan ook nog eens een nieuwe Brecht of Majakowski geboren. Het in München verschijnende blad Kürbiskern van o.m. Yaak Karsunke begint al een heel klein beetje op Kursbuch te lijken. Het is alles buitenparlementaire oppositie wat de klok slaat en wat mij betreft mag dat best. Ook mijn bepaald niet uitsluitend literaire lijfblad Konkret uit Hamburg, dat op z'n zachtst gezegd uitermate kritisch tegenover de Bondsrepubliek staat, maar er naar mijn gevoel toch ook weer helemaal in past, vindt dat de literator van vandaag een uitgesproken politieke functie behoort te hebben. Voor het concurrerende Pardon uit Frankfurt geldt dat wellicht in wat mindere mate, al beseft men ook daar heel goed, dat er voor de strijd tegen establishment en restauratie een koopgrage markt bestaat. Er zijn meer Bondsduitse periodieken, die er zo over denken. Commercie en oppositie sluiten elkaar niet uit.
Hoe het ook zij, misschien was mijn gesprek met Walter Jens toch een soort voorteken. Toen ik korte tijd later bij Peter Rühmkorf in Hamburg arriveerde, was het van hetzelfde laken een pak. Deze dichter, essayist en lector was de eerste, die - een aantal jaren geleden alweer - met zijn poëzie de straat op ging. Hij was één van de initiatiefnemers van de Dichterlesungen op de markt bij het Hamburgse stadhuis, waar zo'n vijf of zes maal per jaar jonge dichters voor een heel aanzienlijk publiek uit hun werk voorlazen. Onnodig te zeggen,
| |
| |
dat het hierbij niet om natuurlyriek ging. Rühmkorf geloofde zelfs, dat op deze wijze een aantal politieke taboes zijn doorbroken. Begrippen als Oder-Neisse-grens, DDR en atoombom zijn in West-Duitsland eigenlijk pas door de poëzie tot het dagelijks spraakgebruik gaan behoren. Overigens is de nuchtere Peter Rühmkorf er de man niet naar de invloed van de verskunst te overschatten. Het zou alleen kunnen zijn, dat de Duitse poëet er een voorlichtende functie bij heeft gekregen. Waar de (Springer)-pers te kort schiet, moet de dichter soms corrigeren. Rühmkorf is ongeveer veertig jaar oud. Hij behoort tot de beroemde dichters- en schrijversgeneratie van Ingeborg Bachmann, Hans Magnus Enzensberger, Günter Grass, Siegfried Lenz en Martin Walser, die in belangrijke mate heeft bijgedragen tot een herpolitisering van het Duitse literaire leven. Rühmkorf publiceerde o.m. de verzenbundels Irdisches Vergnügen in G. Kunststücke, schreef een belangrijke biografie over de in 1947 overleden schrijver Wolfgang Borchert en zijn laatste boek is de anthologie Über das Volksvermögen, een excursie in de literaire underground. Het boek bevat kostelijke volks- en kinderpoëzie, die op straat voor het oprapen ligt, maar die helaas toch nauwelijks wordt gedrukt. Evenals Walter Jens werkt ook Rühmkorf nu aan een drama, dat geïnspireerd is op een klassiek gegeven, maar dat ook alweer in een directe relatie staat tot onze politieke werkelijkheid.
Van Peter Rühmkorf naar Hubert Fichte is een kwestie van een kwartiertje, tenminste wanneer de laatste thuis is. Ik had pech, maar zijn huisgenote was zo vriendelijk mij binnen te laten en daardoor kon ik tenminste met haar nog even praten over deze belangrijke jonge auteur. Fichte is van joodse afkomst. De geschiedenis in Das Waisenhaus is voor een goed deel zijn eigen jeugdverhaal, zoals ook zijn laatste roman Die Palette (Nederlands: Café Palette) vooral op eigen ervaringen is gebaseerd. Hij bezocht daarvoor drie jaar lang bijna dagelijks de Hamburgse kelderkroeg van die naam in de
| |
| |
A.B.C.-Strasse, waar toen vooral gokkers, prostituées, souteneurs, lesbiennes, homo's, exhibitionisten en alcoholisten samenkwamen. Er werden daar toen ook nog drugs verhandeld. Nu is dit allemaal weer verleden tijd. De keurige Hamburgse politie heeft een eind gemaakt aan al die zedeloosheid en het café heet nu berustend Why not? Het is alleen maar 's avonds laat en 's nachts geopend. Hubert Fichte werkt intussen aan een nieuwe roman over zijn statistentijd bij het toneel. Het schijnt, dat hij nog vele jeugdervaringen van zich af moet schrijven. Van de literaire modestromingen trekt hij zich nauwelijks iets aan, al is ook hij een schrijver van de uitgesproken linkerzijde. Volgens Walter Jens behoort hij nu al tot de belangrijkste Duitse auteurs.
Over het literaire Hamburg is echt wel meer te zeggen. Hans Henny Jahnn en Wolfgang Borchert hebben er geleefd en gewerkt, Hans Erich Nossack komt er vandaan, Siegfried Lenz woont er nog en ga zo maar door. Ook is het de hoofdstad van het Springer-rijk, al is daarmee niet iedereen even gelukkig.
Ik was er deze keer echter alleen maar op doorreis en ik wilde zo gauw mogelijk verder. Op naar Berlijn!
Wie de vroegere Rijkshoofdstad bezoekt, wordt, of hij het wil of niet, geconfronteerd met een stuk politieke problematiek.
Het is een soort eiland, dat nog het gemakkelijkst per vliegtuig te bereiken en ook te verlaten is. De huidige situatie is verre van gunstig, maar dat weet iedereen. De gemiddelde leeftijd ligt er hoog - ongeveer 47 jaar. Jonge mensen vertrekken vaak naar de Bondsrepubliek, ondanks alle mogelijke faciliteiten, die geboden worden: geen militaire dienstplicht, lagere belastingen en een financiële tegemoetkoming bij huwelijk en kindertjes krijgen.
En toch willen vele jongeren er niet blijven. Ze trekken weg en voor een deel geldt dit ook voor handel en industrie, die vaak ook de voorkeur geven aan vestiging in het westen.
Zoiets is op z'n minst zorgwekkend. Een zojuist afgestudeerde
| |
| |
econoom ging in een gesprek met mij nog heel wat verder en zag de economische ontwikkeling als catastrofaal. Hij vertelde over een onderzoek, dat door de Freie Universität was ingesteld en waarvan de uitkomsten niet eens mochten worden gepubliceerd. West-Berlijn alleen zou meer kosten dan de hele Bondsrepubliek. Volgens deze econoom zou één van de oorzaken van de controverse tussen de burgerij en de studenten gelegen zijn in het feit, dat de laatsten beter op de hoogte zijn van de werkelijke problematiek, waarmee de stad te kampen heeft. De bevolking wordt op dit punt te weinig voorgelicht en wil het in feite ook niet weten. Men sluit liever de ogen. Mijn zegsman bleek niet van plan nog langer in Berlijn te blijven. Hij vond, dat er te weinig werkgelegenheid was. In zijn ogen was het een stervende stad met de mentaliteit van de provincie. Dag, vroegere metropool!
Ik vroeg er de schrijver Wolfdietrich Schnurre naar en die bleek ook nogal negatief. Schnurre kent Berlijn. Hij woont er sinds het eind van de oorlog en hij heeft de stad ook in de moeilijkste uren niet verlaten. Hij is bovendien een in hoge mate fatsoenlijk man met een sterk anti-nationaal-socialistische achtergrond. Tijdens de oorlog deed hij tot tweemaal toe een poging om te deserteren en hij werd als soldaat verschillende malen zwaar bestraft. Zelfs nu zijn de autoriteiten dat nog niet helemaal vergeten. Toen Schnurre een aantal jaren geleden alweer in het openbaar protesteerde tegen een film van de vroegere Nazi-regisseur Werner Kraus - u weet wel, de man die in het Derde Rijk een concentratiekamp bezocht om er milieustudies te maken - werd hij gearresteerd. De volgende ochtend werd Schnurre verhoord en de dienstdoende commissaris bladerde bij die gelegenheid in het strafregister.
Hij merkte op, dat Schnurre tijdens de oorlog verschillende malen ‘vorbestraft’ was en hij zei bestraffend: ‘...und Sie als Sohn eines Akademikers...’ Ik vind het verhaal zo mooi, dat ik er Schnurre iedere keer weer naar vraag. Maar goed,
| |
| |
Wolfdietrich Schnurre is nu een echte Westberlijner. Van zijn ongeveer twintig boeken heeft hij er twee aan deze stad gewijd, hij heeft heel lang radioprogramma's verzorgd voor de luisteraars in de DDR, vooral na de bouw van de muur. Nu, zo'n kleine acht jaar later, neemt hij een zeer genuanceerd standpunt in. Hij weet, dat de muur niet alleen door Ulbricht werd gebouwd, maar dat ook het vrije Westen heel wat steentjes heeft aangedragen. De toekomst van West-Berlijn ziet hij als zeer duister. Er zou naar zijn mening veel meer moeten worden getracht de stad naar het Oosten toe te openen.
Schnurre ziet dat als een werkelijke politieke opgave.
Tegenover de houding der studenten staat hij al evenzeer vol scepsis. Hun eisen vindt hij in het algemeen gerechtvaardigd, maar, zo zegt hij, ze zijn veel te laat wakker geworden. Bovendien richten zij zich steeds tegen een bepaald verschijnsel, zonder de samenhang met andere verschijnselen te willen of te kunnen zien. Intussen, vindt hij, is het weer beschamend rustig geworden aan de universiteiten. Schnurre meent, dat de betrekkingen met de DDR moeten worden genormaliseerd, maar hij maakt er zich geen illusies over. Zeker niet na Tsjechoslowakije.
Ik was van mening, dat het in ieder geval op cultureel gebied heel wat beter gesteld was in West-Berlijn, maar zelfs in dit opzicht moest Schnurre mij teleurstellen. Een stad leeft niet van zijn culturele manifestaties zei hij. Deze waren vaak ook te kunstmatig opgezet. Het waren niet meer dan culturele injecties.
Mijn volgende afspraak was bij de jonge uitgever dr. Klaus Wagenbach. Hij is de directeur van een éénmansbedrijf, dat overigens voor literair Duitsland van bijzonder veel belang is.
Wagenbach promoveerde indertijd op Franz Kafka, hij was lector bij een grote uitgeverij, maar hij kwam er om zijn politieke inzichten in ernstige moeilijkheden. Bevriende auteurs adviseerden hem toen een eigen uitgeverij te stichten, maar
| |
| |
Wagenbach had geen geld. Daarom verkocht hij alles wat hij had: zijn boeken, zijn meubels, zijn postzegelverzameling en toen ging het. Intussen bestaat sinds enkele jaren zijn reeks Quarthefte, handzame en fraai uitgevoerde boekjes met werk van o.a. Jakov Lind, Johannes Bobrowski, Stephan Hermlin, Peter Weiss, Erich Fried, Ingeborg Bachmann, Christoph Meckel, Günter Bruno Fuchs, Günter Grass en Wolf Biermann. Van deze laatste gaf hij in 1965 de verzenbundel Die Drahtharfe uit, waarvan intussen een 50.000 exemplaren werden verkocht. Het werd een reuze rel, want de jonge, communistische cabaretier kwam na verschijnen van dit boekje in grote moeilijkheden in de DDR, vooral omdat hij de politieke werkelijkheid in zijn zelfgekozen vaderland zeer onconventioneel en libertijns aan de kaak stelde. De communistische bazen waren woedend, ze vaardigden alle mogelijke strafmaatregelen uit, maar Biermann was niet voor een kleintje vervaard. Hij vluchtte niet, zoals verwacht, uit Oost-Berlijn, maar bleef zitten waar hij zat en, erger nog, hij bleef overtuigd van zijn eigen gelijk. Intussen heeft hij ondanks verbod, tegenwerking en bedreiging een tweede gedichtenbundel bij Wagenbach uitgegeven, Mit Marx und Engelszungen. Daarin komt o.m. het lied Drei Kugeln auf Rudi Dutschke voor, waarin de Westberlijnse regerende burgemeester Klaus Schütz één van de moordenaars wordt genoemd. Het toeval wil, dat Mit Marx und Engelszungen - een titel om te proeven - zojuist in maart met de literaire prijs van West-Berlijn werd onderscheiden. Uitgerekend Schütz moest een fors bedrag aan Wagenbach overhandigen.
Biermann kon uiteraard zelf niet komen, maar naar verluidt, was de situatie al pijnlijk genoeg.
Wat Wagenbach betreft, hij leeft niet van zijn uitgeverij.
Hij voorziet in eigen onderhoud door radiobijdragen en boekkritieken. Hij is, zoals gezegd, ook politiek geëngageerd.
Op zijn schrijfbureau lagen binnen handbereik het wetboek voor strafrecht en de grondwet. De uitgever wil nl. de democratie
| |
| |
tot in uiterste consequentie beproeven. In de Bondsrepubliek en in West-Berlijn is dit immers nog een heel teer kasplantje en Wagenbach vindt, dat men nog moet leren er mee om te gaan. In 1965 sloot hij gedurende enige tijd zijn bedrijf om de SPD te kunnen steunen bij haar verkiezingscampagne.
Toen ik hem vroeg, of hij het weer zou doen, antwoordde hij met een zeer beslist neen. Hij had het indertijd niet gedaan om de grote coalitie mogelijk te maken. Socialist was hij echter wel gebleven, zoals ook blijkt uit zijn nieuwe reeks Rotbücher, waarin uitsluitend politieke teksten verschijnen. Zakelijk gezien is het geen slechte zet. Wagenbach weet, dat 80% van zijn uitgaven gekocht worden door jonge mensen onder de dertig jaar. Dat is in West-Duitsland precies de groep, die momenteel politiek het meest geïnteresseerd is. Een gedeelte van deze jongeren zou hij het politieke proletariaat willen noemen.
West-Berlijn is ook de stad van het politieke en literaire cabaret. Tot voor kort werkte Wolfgang Neuss hier met zijn Asyl im Domizil en nog steeds vindt men hier Die Stachelschweine en Die Wühlmäuse. Zelf was ik deze keer bij het Reichskabarett in de Ludwigskirchstrasse. Het cabaret, dat hier geboden wordt, is van de beste soort. Er is bovendien een expositieruimte en een bar, waarin 's nachts jonge artiesten optreden. De naam Reichskabarett is uiteraard ironisch bedoeld. Het programma, dat hier wordt geboden, is niet een willekeurige reeks stukjes en liedjes, maar het vormt één logisch geheel. Ik zag er Der Guerilla lässt grüssen, een bijtende parodie op de CIA. Met de artistieke leider, Volker Ludwig, had ik een gesprekje over de achtergronden van zijn cabaret, dat misschien als het beste in West-Berlijn mag worden beschouwd. Vanzelfsprekend is het politiek geëngageerd, maar dat schijnt niet anders te kunnen.
Aanvankelijk was het bijzonder moeilijk in Berlijn voet aan de grond te krijgen, dit in tegenstelling tot de Bondsrepubliek, waar men van het begin af aan veel succes had. In de
| |
| |
gedeelde stad was de kritiek echter aanvankelijk vernietigend. Pas het laatste jaar is het veel beter geworden en laat ook de Springer-pers zich lovend uit. De teksten liegen er intussen niet om. Ze zijn hard, brutaal en recht op de man af. Bij het schrijven baseert men zich op reële gebeurtenissen, die in West-Duitsland, wat meer dan elders misschien, nogal eens een ongelukkig verloop kunnen hebben. Ludwig vertelde mij, dat één van zijn actrices bij een demonstratie inderdaad bijzonder naar door de politie was bejegend. Men had deze vrouw in Frankfort van verschillende trappen naar beneden geschopt. En op zoiets schijnt in de praktijk enig verhaal bijzonder moeilijk. Overigens was het ook Ludwigs indruk, dat men in de DDR bijzonder argwanend staat tegenover de nieuwe linkse oppositie in de Bondsrepubliek en in West-Berlijn. Men moet er daar niet veel van hebben en het zou best eens kunnen zijn, dat men een besmettingsgevaar voor de Oostduitse jongeren vreest. Na Praag is men toch niet meer zo zeker van zichzelf.
De laatste, die ik bezocht in München, was dr. Joachim Kaiser, de geduchte criticus van de Gruppe 47. Van hem wordt gezegd, dat hij bijzonder moeilijk te benaderen is, maar ik had zeker geluk. Zelfs onaangekondigd kon ik bij hem naar binnen stappen en hij was allerhartelijkst. Wat hij mij over de Gruppe wist te vertellen was weliswaar niet helemaal nieuw, maar toch nog alleszins onthullend. Kaiser wachtte op het overlijden van de Gruppe. Zij had zich zelf overleefd, haar leden waren te gesettled. Voor hem waren de Tagungen van de Gruppe te zeer een markt geworden. Over het engagement en de buitenparlementaire oppositie, zoals die in de literatuur zijn vertegenwoordigd, was hij niet erg te spreken. Hij geloofde niet erg in de echtheid, zag het voor een deel als een camouflage voor een artistiek onvermogen. Al het geprotestee was voor hem te weinig verplichtend en te zeer aan mode onderhevig.
|
|