Maatstaf. Jaargang 17(1969-1970)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] gerrit komrij / gedichten per aspera Je ging, gezeten in een emmer, naar een Zekere streek op reis, waar enkel grote, Pokdalige dokters en goede heelkruiden waren. Dat was een reis, die je nooit heeft verdroten. Je was immers een emmer vol ziekte. Ja, Een door en door krank vat, en je zocht Beterschap. Er vloog jou een regen achterna Van scheldwoorden van het grauw. Maar toch, Je zocht beterschap, al het krapuul ten spijt. En waarlijk, je kreeg hoestballetjes, en vond Een heilzaam gewas, genas, maar sinds die tijd Kreeg je de emmer nooit meer van je kont. [pagina 46] [p. 46] de relikwieën van tante Je had 'n vreemde tante (laat nu, o God, de hele Familie maar de revue passeren), die steeds twee Tassen droeg, ééntje waarin ze ontelbaar vele Vruchten zeulde, hetzij peer, framboos of kwee, Een andere waarin ze, mysterieus doende, Verborg wat kinderen niet mochten weten. Wat waren wij nieuwsgierig! Ja, toen de Tante eens absent was, hetzij om te eten Of om te slapen, speurden we zolang rond, tot We het tasje vonden, vol bloedspikkels en rooie Spatten. Daar ging met een tangetje 't slot. Erin lagen twaalf haarlokken van dooien. [pagina 47] [p. 47] lijkklacht bij een zoëven geopend graf ‘Wat doodalleen zijn wij,’ denk ik, ‘wat giert de Bulderbast om 't graf. 't Is àl verloren werk... Te zien hoe ijdel hier zijn hulsel rentenierde... Het is mij droef te moe. Des ochtends, in de kerk, Toen hij begraven werd ('t is jaren her) dacht Ik: de Dood komt met violen. En ik verkoos Bij U verzameld te worden. En ik verwachtte 't Allerinnigst, dat was vreugde voor altoos. Doch nu, nu ik u zie... Enkel de huivering Resteert, en 't tempeest. Het is mij akelig. ‘Wat is het voor een godverlaten lotverwisseling,’ Denk ik, ‘daar je als sterveling op hopen mag?’ Vorige Volgende