| |
| |
| |
peter verstegen
vertalen op water en brood
Vertalers worden slecht betaald. Het is een zo bekend feit dat het schouderophalend wordt afgedaan als een van die dingen waar toch niets aan te doen valt. Hoe slecht vertalers in Nederland worden betaald is niettemin onvoldoende bekend en mag best eens uit de doeken worden gedaan.
De betere uitgeverijen werken op het ogenblik met een vertaaltarief van circa twee cent per woord. (Of f 20,- per duizend woorden, zoals het in de contracten staat, omdat dat wat scheutiger klinkt.) Voor vertalingen uit andere talen dan het Frans, Duits of Engels wordt meer betaald, maar die groep omvat nog geen tien procent van het totale aantal vertaalde boeken. Incidenteel wordt ook meer betaald als de vertaler zich kan permitteren om langdurig te onderhandelen of als de schrijver van het te vertalen boek lang genoeg dood is, zodat de uitgever geen auteursrecht hoeft te betalen. Aan de andere kant zijn er verscheidene goed bekend staande uitgeverijen die niet meer betalen dan 1¾ cent. Een gemiddelde van twee cent kan niet ver mis zijn.
De lezer stelle zich nu een dertigjarige vertaler voor, met vrouw + twee kinderen, die uitsluitend van vertalen leeft.
Zo'n gezin heeft al gauw f 1300,- per maand nodig (bruto) om zich te bedruipen. Dat bedrag komt ook overeen met het salaris dat werknemers in de minder eenvoudige administratieve en dienstverlenende beroepen verdienen als ze na enkele jaren trouwe dienst een jaar of dertig geworden zijn.
Nu wil het geval dat het fiscale en sociale systeem in ons land de vertaler (evenals trouwens de pianostemmer en de melkboer,
| |
| |
de ‘kleine zelfstandige’ kortom) lelijk dwars zit.
Een kleine becijfering moge dat illustreren. Een werknemer in overheidsdienst met f 1300,- bruto betaalt geen AOW, ongeveer f 150,- loonbelasting en hij krijgt f 50,- kinderbijslag + (omgerekend per maand) f 80,- vakantietoeslag, dus f 1230,- netto. (Pensioenpremies en vergelijkbare premies van een levensverzekering laat ik nu maar buiten beschouwing, evenals ziektekostenverzekeringen; op beide punten is de werknemer in het voordeel.)
Nu de vertaler. Hij betaalt aan belasting ongeveer evenveel, maar bovendien f 130,-AOW-premie, en hij wordt niet voorzien van kinderbijslag. Zijn netto inkomen is dus f 1020,-. In werkelijkheid is de situatie nog ongunstiger. Stel dat hij drie weken vakantie per jaar neemt en ook niet werkt op erkende feestdagen, dan derft hij een maand inkomen per jaar, dus per maand ruim f 100,-.
Maar nu de clou van deze mismoedig stemmende rekenarij: geen enkele vertaler van boeken (toneelvertalers hebben het beter) haalt die f 1300,- per maand, als vertalen tenminste zijn enige bron van inkomsten is. Want f1300,- per maand is f 15.600,- per jaar. Uitgaande van twee cent per woord moet de vertaler daar 780.000 woorden voor vertalen. Dit betekent dat hij er met één roman van 60.000 woorden per maand niet eens komt. (Met één per vier weken wel.)
Uitgezonderd misschien de familie Kliphuis heeft niemand een dergelijke vertaalcapaciteit. Vele vertalers hebben bijbaantjes of combineren uiteenlopende bedrijvigheden om aan de kost te komen, maar de vertaler die uitsluitend moet leven van het vertalen van boeken voor Nederlandse uitgevers haalt die eerder berekende f 1000,- netto niet, hij haalt vermoedelijk amper de helft.
Het lijkt me evident dat hier sprake is van een doodgewone wantoestand, een stukje ouderwets sociaal onrecht. Er moet dus iets aan worden gedaan.
| |
| |
Drukkers, zetters, typografen en omslagontwerpers dwingen door middel van hun bonden regelmatig betere condities af. Ook de vertalers moeten ‘georganiseerd’ kunnen worden.
Nu bestaat er wel een organisatie, de Werkgroep Vertalers van de Vereniging van Letterkundigen, die de functie van vakbond wil vervullen. In de eerste plaats is dus nodig dat elke serieuze vertaler daar lid van wordt (en zich niet laat afschrikken door de hoogdravende kwalificatie Letterkundige, die hij zich daarmee als het ware toeëigent). Er zijn nu zo'n zeventig leden. In 1968 zijn er 2048 vertalingen verschenen, waaronder 870 herdrukken, zodat er in een jaar tijds in Nederland 1178 boeken vertaald zijn. Aangenomen dat de doorsnee vertaler vijf boeken per jaar vertaalt (een vrij hoge schatting omdat de meeste vertalers, zoals gezegd, ook nog ander werk doen), dan moeten er in Nederland zo'n 240 vertalers in de weer zijn. Zelfs aangenomen dat een kwart van dat aantal bestaat uit aperte beunhazen en gelegenheidsvertalers, dan blijven er nog altijd ruim honderd vertalers over die zich nog zullen moeten aansluiten.
Terzijde zij opgemerkt dat de Werkgroep bedoeld is voor ‘literaire’ vertalers. Het begrip ‘literair’ wordt echter nogal ruim geïnterpreteerd. In de praktijk geldt eigenlijk iedereen voor literair vertaler als zijn werk niet van strikt technische of wetenschappelijke aard is. De technische en wetenschappelijke vertalers hebben hun eigen organisatie en ze werken veelal voor bedrijven en instellingen, niet voor uitgevers; ze worden goed betaald en doen in dit artikel verder niet terzake. Voor de Werkgroep Vertalers kan iedereen zich opgeven van wie ten minste twee vertalingen zijn gepubliceerd. Juist omdat de Werkgroep een vakvereniging wil zijn, wordt geen kwaliteitscriterium aangelegd, zoals trouwens vrijwel ondoenlijk zou zijn.
Na eindeloze moeite heeft de Werkgroep samen met de KNUB (de bond van uitgevers) een standaardcontract opgesteld voor vertalingen - een eerste stap in de richting van fatsoenlijker
| |
| |
condities voor vertalers. Hoewel in dit contract geen enkel tarief wordt genoemd (de vertegenwoordigers van het KNUB hielden dat tegen), is het contract een doorn in het oog van de meeste uitgevers. En waarom? Omdat wordt uitgegaan van het principe dat de vertaler bij herdrukken dankzij een royalty-regeling deelt in de winst. Alweer op aandrang van uitgevers-zijde is in het contract geen royalty-percentage genoemd. Mondeling is door het bestuur van de Werkgroep geadviseerd om te streven naar een royalty van 4% op herdrukken (of eigenlijk een royalty zonder meer, maar met een onterugvorderbaar voorschot als honorarium dat overeenkomt met de royalty over de eerste druk). Vier procent omdat buitenlandse auteurs gewoonlijk 6% ontvangen en Nederlandse auteurs 10%, zodat er ruimte lijkt te bestaan voor een vierprocentsroyalty. Maar voor zover mij bekend heeft geen enkele uitgever tot nog toe willen ingaan op een royalty van 4%, en wat meer is, het ratificeren van de door vertalers en uitgevers gesloten overeenkomst wordt van uitgeverszijde duidelijk getraineerd. Het lijkt niet uitgesloten dat de bond van uitgevers het contract in vergadering zal afstemmen. In dat geval zal het KNUB-bestuur misschien aftreden, maar verder blijft alles bij het oude.
Er moet kortom duidelijk actie worden gevoerd tegen de uitgevers. Hun standpunt is dat een hoger vertaalhonorarium zou resulteren in een hogere boekprijs - en ze voeren nu juist zo'n heroïeke strijd tegen prijsverhoging, die zowel sociaal als cultureel onverantwoord zou zijn, want als de boeken te duur worden, worden ze niet meer gekocht. Wat een cultureel verlies en wat een economisch risico! Maar wat zijn nu eigenlijk de feiten? De boekprijs stijgt van jaar tot jaar. De gemiddelde titelprijs bedroeg in 1965 f 6,35. In 1968 f 8,09 - een stijging van 30% in vier jaar of ruim 7% per jaar. Hoeveel zou de boekprijs moeten stijgen als de nu gangbare vertaaltarieven worden verdubbeld, dus tot circa vier cent
| |
| |
per woord? Zou de boekprijs daardoor werkelijk zo onverantwoord worden opgedreven? Welnee. De lezer vergeve mij een nieuwe becijfering om dat aan te tonen.
Laten we uitgaan van een roman van omstreeks 60.000 woorden, die f 10,- kost in de boekwinkel, een prijs die gaandeweg geprefereerd begint te worden boven het hypocriete f 9,75 of f 9,90. Uitgaande van een oplage in deze prijsklasse - per 5000 exemplaren - ontvangt de vertaler dan 60.000 maal 2 cent is f 1200,-, gedeeld door 5000 is 24 cent per exemplaar. Wat gebeurt er als het tarief wordt verdubbeld? De boekprijs wordt dan geen f 10,25, zoals al te argeloze lezers misschien zouden veronderstellen, want van die f 10,- is maar f 6,- voor de uitgever. Gemiddeld is namelijk 40% van de winkelprijs voor de boekhandel: te weinig wordt beseft dat dit een winst voor de boekhandel betekent van 66% en niet van 40% (inkoop f 6,-, verkoop f 10,-, reken maar uit) - een absurd hoge winstmarge, maar dat terzijde.
Als het vertaaltarief wordt verdubbeld, zodat de uitgever in ons voorbeeld 24 cent per exemplaar meer moet berekenen, stijgt de boekprijs met 40 cent (f 6,24 + 66% van dat bedrag is f 10,40). Met andere woorden, verdubbeling van het vertaaltarief zou een stijging van de boekprijs betekenen van 4%. Een eenmalige stijging wel te verstaan, die naast de jaarlijkse stijging van gemiddeld zeven procent volkomen onbelangrijk is. Bovendien zou nog kunnen worden geregeld dat deze prijsstijging wordt opgevangen door de boekhandel, die bij vertalingen (zo'n 20% van de Nederlandse boekenmarkt) genoegen zou kunnen nemen met een winst van 60 in plaats van 66 procent per vertaald boek - een aderlating die niet funest kan zijn voor de boekhandel. In dit verband kan het overigens geen kwaad erop te wijzen dat uitgevers en boekhandels nog zo mogen klagen, maar dat de totale omzet in het boekbedrijf gemiddeld met 12% per jaar stijgt.
Evenals andere statistische gegevens is dat cijfer mij verstrekt
| |
| |
door de Stichting Onderzoek van de Vereniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels - een onverdachte bron.
Een verdubbeling van de vertaalhonoraria, daar moet het naar toe. In het verleden zijn er wel tarieven geadviseerd - maar nooit gerealiseerd - waarbij nogal wat categorieën werden onderscheiden, zoals literair werk, eenvoudige bellettrie, populair wetenschappelijk werk, etc. Volgens mij zijn er maar twee categorieën relevant: moeilijk en makkelijk werk.
Auteurs van min of meer reisbeschrijvend of populair-historisch werk geven vaak blijk van een literair effectbejag dat de vertaler voor grote moeilijkheden kan stellen, terwijl er onder de gerenommeerde schrijvers zijn die de vertaler vrij weinig problemen bieden (Simenon bijvoorbeeld; of zou dat juist bewijzen dat hij toch niet zo goed is?).
Voor de categorie ‘makkelijk werk’ kan het tarief van twee cent per woord worden aangehouden. Tot welke categorie een boek behoort, is een zaak die uitgever en vertaler onderling moeten uitmaken en die bij verschil van mening eventueel aan een arbitragecommissie kan worden voorgelegd.
Maar dit is nauwelijks ter zake, want welke vertalers zullen gewoonlijk het hoge tarief krijgen en welke het lage? Het ligt voor de hand dat ervaren vertalers vrijwel altijd voor het hogere tarief zullen werken en de betere, duurder uitgegeven boeken voor hun rekening nemen, terwijl met name pockets wel vertaald zullen blijven worden door vertalers die min of meer tweede keus zijn.
Nu bestaat er onder vertalers een moeilijk uitroeibaar waandenkbeeld: als je een boek zou weigeren omdat het geboden tarief je niet aanstaat, dan wordt er een prutser aan het werk gezet die met weinig geld genoegen neemt; een vermoedelijk legendarische tandartsvrouw zou zelfs geregeld voor niets vertalen, alleen om de eer of iets dergelijks.
Nu is het waar dat de goede uitgeverijen een enkele maal
| |
| |
met een apert slechte vertaling komen, maar allereerst al veel minder vaak dan tien jaar geleden en ten tweede niet uit overwegingen van financiële aard, maar gewoon omdat ze er ingetippeld zijn - soms ten gevolge van de geleidelijk verdwijnende opvatting dat ieder die gedichten heeft gepubliceerd of regelmatig in een weekblad schrijft, in staat moet worden geacht om goed te vertalen. De laatste jaren beginnen de uitgevers te beseffen dat de kwaliteit van een vertaling ook een niet geheel weg te cijferen commerciële factor is. Het is bijvoorbeeld typerend dat er de laatste tijd vertalingen verschijnen van boeken (zoals The Catcher in the Rye en Pnin) die een jaar of tien geleden ook al in het Nederlands waren vertaald, maar erbarmelijk. De betere uitgevers kunnen zich gewoon niet meer veroorloven om schrijvers als Salinger en Nabokov in tweederangsvertalingen uit te brengen. En dat is de reden waarom de vertalers als groep wel degelijk pressie kunnen uitoefenen en hun eisen kunnen realiseren.
Nog een paar woorden over de zogenaamde beunhazerij - het vertalen door ongekwalificeerde vertalers. Deze vertalers kunnen een rol blijven spelen in het tweecents-werk. Trouwens, wie bepaalt wanneer een vertaler ‘gekwalificeerd’ is? Sinds vijf jaar is er een universitaire opleiding tot vertaler en/of tolk in Amsterdam, maar deze leidt vooral wetenschappelijke en technische vertalers op.
De meeste vertalers zijn dan ook als beunhaas begonnen en hebben zich zelf het vak gleerd. Zo zal het wel blijven.
Belangrijk is alleen dat de Nederlandse vertalers actie gaan voeren om fatsoenlijk te worden betaald. Zoals ik heb duidelijk gemaakt, kan dat zonder dat uitgevers of boekhandels ernstige schade lijden, zodat er in feite geen argument is aan te voeren om er niet nog dit jaar toe over te gaan.
Maar al duurt het wat langer, het is een strijd die alleen maar gewonnen kan worden. En als de Vereniging van Letterkundigen en bloc lid wordt van het NVV, een kwestie
| |
| |
waarover onderhandelingen gaande zijn, dan zullen de vertalers voor het eerst hun eisen kracht kunnen bijzetten. Een vertalersstaking behoort dan niet langer tot de onmogelijkheden. We zullen zien.
De redactie is het niet eens met de in bovenstaand artikel gegeven becijfering, maar is wel van mening, dat er een discussie op gang moet worden gebracht over deze problematiek. In dit verband is het misschien interessant eens aandacht te besteden aan het voor auteurs, uitgevers en boekhandel nogal discutabele Instituut van de Openbare Uitleenbibliotheken. In het televisiejournaal van 26 april werd verslag gedaan van een door tientallen schrijvers in Zweden uitgevoerde stormloop op bibliotheken. Op één dag leenden zij zoveel mogelijk boeken om die bij wijze van boycot aan de uitleen te onttrekken. De actie was bedoeld om kracht bij te zetten aan hun eis tot verhoging der uitkeringen als vergoeding voor de uitleen van hun titels. In Zweden bedraagt deze vergoeding gemiddeld twee cent per uitgeleend boek. In ons land bestaat, zoals bekend, geen enkele vorm van vergoeding, terwijl de gemiddelde jaarcontributie in de OLB's doorgaans niet meer dan f 4,- bedraagt, of acht cent per week, waarvoor gemiddeld tenminste vijf titels per week, soms een onbeperkt aantal, kunnen worden geleend.
Natuurlijk is het uitleeninstituut op zichzelf een goed ding, een loffelijk stuk socialisering van cultuur en een eminente transito daarvan naar een breed publiek. Niettemin kan men rustig stellen, dat deze sociale verworvenheid is omgeslagen in een stuk sociale uitbuiting: de schrijvers, die meestal niet van hun pen kunnen leven en met hun royalties vaak evenzeer in de kou blijven staan als de vertalers van Verstegen met hun honoraria, zien hun boeken door tienduizenden leners nagenoeg gratis gelezen. Een extra-bijdrage van de leners van tenminste vijf cent per boek, eventueel te beperken tot bellettrie, het meest gelezen genre, ligt dunkt ons wel zeer voor de hand. Om de bibliotheken een uitputtende administratieve rompslomp te besparen zou het aldus bij alle openbare bibliotheken te zamen geïncasseerde bedrag afgedragen kunnen worden aan het Fonds voor de Letteren, dat voor een verdere verdeling zorgt, waarbij tevens een regeling zou moeten worden gevonden tot het subsidiëren van kwaliteitsboeken, waarop door de uitgevers verlies wordt geleden. Van een dergelijke regeling kunnen dan ook de vertalers van Verstegen weer profijt trekken.
Toch democratisch? Of niet soms?
|
|