beloond en hem door haar particuliere chauffeur terug laten rijden naar het café.
Hoe ijdel en knap hij ook was, zijn bizarre humor richtte zich tegen hemzelf. Als hij iemand wilde plagen, een man of een vrouw, trok hij zijn bovengebit uit zijn mond en zwaaide ermee voor zijn of haar gezicht. Het had iets gruwelijks en bewonderenswaardigs: een charmeur van jewelste die zelfmoord pleegde. Trouwens, hij had duizend vrouwen gehad, hij had genoeg van vrouwen. Negentiennegenenzestig, zei hij, is het jaar van de poten.
Hij was de man die ik nodig had. Ik vertelde hem over mijn opdracht, en vroeg hem uit zijn rijke ervaring een levenswaar verhaal betreffende soixante-neuf. Ik noemde het een standje.
Toen het één uur was en de kroeg dicht ging, liep ik naar huis. Hij kwam mij achterna, en zei dat men volgens hem niet stáát bij deze liefdesdaad. Het terminologische probleem werd opgelost.
De volgende avond zetten we het gesprek voort. Piet, de kastelein, en lange Jan mengden zich erin, en zij stelden vast dat soixante-neuf uitsluitend door poten wordt beoefend.
Er was geen twijfel aan, zeiden zij, en Bertie die zijn licht had opgestoken bij een ervaren man van tweeënzestig kon het uit de taal zelf bewijzen. In de Jordaan, zei hij, werd in sommige kringen de term ‘Verschwarzte Narr’ gebruikt.
Dat betekende gewoon: een gek. Maar je had ook het meervoud, ‘Verschwarzte Narre’, en dat betekende: twee poten. Soixante-neuf, zo betoogde hij, was een verbastering van ‘verschwarzte Narre’, en kon dus niets anders zijn dan twee poten in bed, met het lid van de ander in hun mond.
Ik bestreed hem, ik wees hem op wezenlijke verschillen tussen Jiddisj en Frans en verzekerde hem dat in de litteratuur soixante-neuf ook bij hetero-seksuelen voorkomt. Tenslotte vroegen we raad bij Tante Marie, een dikke, geestige vrouw.
Zij verklaarde zich onbevoegd en ongeïnteresseerd. Voor haar