water aan schort en hoe ik o.a. behandeld ben met injekties tussen de ruggewervels. Hij trekt een gezicht alsof hij het op dat ogenblik voelt.
‘Ga eens op een gewone stoel zitten’, zegt hij. Hij betast, zonder dat ik me hoef te ontkleden, mijn ruggegraat, drukt op de pijnlijke plek, mompelt iets van ‘heiligbeen, geen ischias, geen hernia, nee’, en vraagt mij dan mijn rechterschoen uit te trekken. Hij gaat, voor zo'n zware man met verwonderlijk gemak, op de grond zitten, harmonikagewijs ineenzakkend, de benen gekruist, pakt mijn voet en duwt met zijn vinger stevig tegen de zool.
‘Pijn?’
‘Nee.’
‘En nu?’
‘Nee.’
‘En hier?’
‘Ik voel niks’, zeg ik naar waarheid.
‘Trek je schoen maar weer aan’, zegt hij. ‘Waarom heb je dat eigenlijk gekregen?’
‘Het is een jaar of drie geleden begonnen met spit en toen...
‘Nee, ik vraag waaróm heb je het gekregen. Die spit wás geen spit. Er was iets anders.’
‘Nou ja’, zeg ik, om hem op het terrein van de psychosomatiek wat voet te geven, ‘mijn dokter heeft eens gezegd: ik geef je die prikken nu wel, maar je moet jezelf kureren’.
‘Dat is nog niet zo stom’, zegt Hulzezon, ‘maar ik mis iets belangrijks: je hebt jezelf ziek gemaakt, dus moet je jezelf kureren. Probeer nou eens uit te vissen waarom je destijds onder het tandenpoetsen (dat had ik hem verteld) opeens pijn in je lenden hebt gekregen. Maar wacht eens even...’ - zijn blauwe ogen beginnen te schitteren, zijn mond maakt voortdurend o's, ook als hij die klinker niet gebruikt - ‘ben je vroeger erg mager geweest, heel erg mager?’
‘Vel over been. Vlak na de oorlog woog ik 102 pond. O ja, en ik ben voor de dienst afgekeurd omdat ik te smal van borst was. Daar kan best een traumaatje van overgebleven zijn, want ik zei tegen iedereen dat ik was afgekeurd om mijn slechte ogen.’ ‘Je vader was groter dan je moeder’, zegt Hulzezon, ‘en je