s. vestdijk
de grieken en ik
Vraag: Waarom is het oude Griekenland zo vaak de bühne voor uw romanfiguren?
Mijn belangstelling voor de griekse mytologie stamt uit gegarandeerd pre-literaire tijden. Zoals in de eerste Anton-Wachterromans geboekstaafd, kwam ik niet lang na mijn 6e of 7e jaar in aanraking met boekjes over griekse myten en sagen, van de hand van professor Schwab, vertaald en voor kinderen bewerkt door zekere Nelly. Ondanks deze naïeve adaptie stond er heel wat in, met name een lijst van goden en godinnen, die ik mij spoedig eigen maakte.
Hoewel de chronologie mij niet meer helder voor de geest staat, is het wel zeker dat Nelly niet de literatuur voor mij opende - ik schreef uiteraard nog niet - maar de tekenkunst. Ik wilde ‘naakt tekenen’, en daar mij reeds gebleken was, dat griekse goden vaker naakt verschenen dan stervelingen, wilde ik vooral Venus, Apollo en Mars - maar voorál Venus - in die toestand tekenen, waarbij artistieke ansichten mij de voorbeelden verschaften. Ook in de gipszaal van het Rijksmuseum vond ik veel inspirerends, maar ik heb daar nooit getekend. Ik was trouwens op een leeftijd, dat ik eigenlijk niet in het Museum mocht, en er door tantes binnengesmokkeld moest worden. Ook boeken over de beeldhouwer Thorwaldsen, een wat gladde Deen, vonden in mij een vurig adept. Tot mijn 16e jaar heb ik ‘naakt getekend’; toen bleek dat ik geen talent voor tekenen had, en ik begon mij voor ander naakt te interesseren.
Literair zijn de oude Grieken, - maar dan niet noodzakelijkerwijs naakt - mij pas vrij laat weer belang gaan inboezemen. Toen ik historische romans ging schrijven na die latente periode, viel ik