Maatstaf. Jaargang 16
(1968-1969)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 539]
| |
[pagina 540]
| |
schaduwZij lieten zich wiegen
op witte wateren,
toen liep ze weg.
Een toorts slingerde haar
tegen de zwarte lucht,
daar scheurde zij.
Zij rende hijgend
achter wagens
met verfloze wielen.
Bij handenschudders
legde zij kussentjes
onder de vingers.
Des middags spreidde zij
zuinig en zorgzaam uit
wat zij nog over had.
Des avonds rekte zij zich
tot bruggen
onder de schemering.
| |
[pagina 541]
| |
de maanzieke fietserHij wiens ziel zuiver is
ziet soms als was hij het zelf
hoe de maanzieke fietser
rijdt door de nacht,
de maanzieke fietser,
die niet hoort, niet ziet,
tussen zijn spaken springt
zingend het grint,
de wielen, diep in het stof,
weven een sluier van stof,
boven sluit de nauwe hemelstal
een sterrenkudde op;
wind drinkt zijn zweet,
wind grijpt zijn haar,
zo rijdt de maanzieke fietser
door de nacht,
de maanzieke fietser
rent door de nacht
(hij wiens ziel zuiver is
ziet soms in een spiegel gekeerd naar de dag
als was hij het zelf
als was het zijn wijn en zijn brood)
wanneer de maan zijn straal-
netten strooit in het rond,
| |
[pagina 542]
| |
de kou van wit licht en de wind
schudden zijn manen-haar,
stof vernedert zijn wiel,
hij jaagt een onmaagdelijk spoor,
hij jaagt een oneindig spoor:
hij wiens ziel zuiver is ziet
hoe de maanzieke fietser
huilt in de nacht.
| |
[pagina 543]
| |
lied met stralenAls eens de randen van je zijn
elke schemering uitsluiten:
grijp dan het volledig-bestaan
dat zijn voor niets ontsluitende Zelf
zegenend met jou zal samenvoegen.
In Hem zaait en oogst de wil
tegelijk en zonder beweging;
zijn onbewogen stromen daalt doelloos neer op alles,
van meer nabij dan jij staat tot jezelf.
Zonder trilling gonzende snaar!
vlam, buiten het vlammende vuur!
Naast hem gezien
is de lege ruimte een verminkte, zieke man
- en een grof weefsel de tijd -
en de verkruimelende grote bergen
stamelen.
|
|