Maatstaf. Jaargang 16
(1968-1969)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 501]
| |||||||||||
jan boonstra
| |||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||
van de gevangenen te behartigen, het grote gebrek aan de meest elementaire levensmiddelen - door Verkuyl gesignaleerd - kan men in de publicaties van ‘Amnesty International’ (een niet-politieke organisatie te Londen die streeft naar vrijlating van politieke gevangenen) nader toegelicht vinden. Amnesty spreekt over gevangenen ‘die vel over been zijn’ en van ‘honderden omgekomen door volkomen verwaarlozing’.Ga naar voetnoot2 Hier is om deze redenen dan ook van de ‘voorbarige’ publicaties nog veel gebruik gemaakt. Om te beginnen is opmerkelijk dat de van samenzwering verdachte communistische partij (de PKI) geen gebruik heeft gemaakt van de door haar te mobiliseren massa-organisaties als het Boerenfront en de SOBSI (de vakvereniging). De Australische verslaggever van de Melbourne Herald, Frank Palmos, die van december 1964 tot augustus 1966 in Indonesië verbleef en over zeer waardevolle informaties beschikt, vertelt hierover in een gesprek met W.G. Wolters:Ga naar voetnoot3 ‘Die week na de coup heb ik een korte tocht gemaakt naar het platteland. Niemand wist daar nog de toedracht van de staatsgreep en de tegencoup. Het was nog steeds rustig waar ik doorreed. De communisten en de moslims spraken nog steeds met elkaar. De mensen van verschillende partijen stonden nog in groepjes met elkaar te praten. De grote botsing kwam pas na de felle rede van Nasoetion, over de moord op generaals, omstreeks 7 of 8 oktober, en na de tocht van generaal Edhie. Edhie trok met zijn bataljons langs de noordkust van Java en stak overal het vuur aan. Zijn manschappen zwermden uit over de dorpen, deelden wapens uit en vormden moordgroepen tegen de communisten... Er zijn waarschijnlijk meer dan een miljoen doden gevallen. De communisten waren niet bedacht op een aanval, ze werden compleet overvallen. Tijdens mijn korte tochten op het platteland heb ik overal aan communisten gevraagd: “Heb je orders gekregen?” De mensen wisten meestal nergens van, hadden geen duidelijk idee over de coup.’ Palmos vervolgt dan: ‘Er zijn nog steeds geen bewijzen voor, dat de PKI als geheel betrokken was bij Untungs plan. En ook geen bewijzen dat er | |||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||
een “raad van generaals” was, zoals de PKI poneerde. Maar men dient wel te weten dat er weinig mensen waren die geen openlijke botsing verwachtten voor het eind van het jaar. Tegen het eind van september was de atmosfeer geladen. Men vertelde mij voortdurend dat er coups werden beraamd en dat zowel de militaire leiders als de communisten en de links-nationalistische partij zich gereed maakten voor “acties”. Aidit drong nog meer aan op een volledig Nasakom-kabinet. (Nasakom. Sukarno's ideaal: een samenwerking tussen nationalistische, godsdienstige groeperingen - in de eerste plaats Moslems - en communisten. De laatsten bezetten in het kabinet echter geen enkele sleutelpost.) Aidit liet omstreeks 20 september de waarschuwing horen: “Als we geen Nasakom-kabinet kunnen krijgen, zullen we moeten vechten”. Hij maakte ook voortdurend toespelingen op generaal Yani, in die tijd de meest in het oog lopende militaire leider die de ambities van de PKI dwarsboomde. Aidit zei op een vergadering van vakverenigingsmensen in Djakarta, die ik bezocht: “Bepaalde militairen gebruiken staatsgelden en rijden opzichtig rond in hun grote auto's. De in armoede gedompelde massa's zwijgen nog, maar zij zullen spoedig antwoord geven.” Maar over het algemeen nam men niet aan dat de PKI zou toeslaan. Mensen in Djakarta die goed op de hoogte waren, zeiden dat het leger op 5 oktober zou optreden’. De hoofdaanstichters van de coup moeten volgens professor W.F. Wertheim dan ook niet gezocht worden in de PKI, maar onder de officieren van de Diponegoro-divisie in Semarang.Ga naar voetnoot4 ‘Onder deze officieren heerste een zeker verzet tegen de in hun ogen corrupte sfeer te Djakarta, zoals die tot uiting kwam in de leefwijze van een aantal vooraanstaande generaals. De officiersgroep hechtte sterk aan typisch Javaanse waarden, zoals trots op eigen Javaanse cultuur, zelfbeheersing en soberheid. Zij had een sterk mystieke inslag. Ideologisch kon deze groep eerder rechts dan links worden genoemd. Bij de leiding van de coup althans was van enige sympathie met de PKI geen sprake, maar zij was bereid van de PKI voor beperkte | |||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||
doeleinden gebruik te maken, mits geheel onder eigen controle. Deze groep kreeg haar kans om haar doel - de gewelddadige uitschakeling van de generaals uit de Generale Staf die de politieke lijn bepaalden - te bereiken, toen een van haar leden, overste Untung, begin 1965 werd overgeplaatst van Solo naar Sukarno's lijfwacht te Djakarta. De viering van de legerdag op 5 oktober zou een ongezochte gelegenheid verschaffen, waarop onderdelen van de Diponegoro-divisie in Djakarta aanwezig zouden zijn. Het ging dus om een revolutie van jongere kolonels, zoals wij die ook kennen uit Egypte. In zijn officiële verklaring op de vroege ochtend van 1 oktober zei Untung met nadruk, dat het om een interne zaak van het leger ging. De generaals tegen wie de opstand zich richtte, zouden een raad gevormd hebben, die van plan was op Legerdag (5 oktober) een contrarevolutionaire coup uit te voeren. Dat er werkelijk een plan zou bestaan, op 5 oktober de macht van de generaals te vergroten, was een gerucht dat zeker ook wel enige grond van waarheid bevatte. Untung stelde verder een Revolutionaire Raad in - alweer naar Egyptisch voorbeeld - die uit 45 leden bestond. Het werd al spoedig bekend, dat de grote meerderheid van de ‘leden’ buiten hun voorkennis was benoemd, en op deze wijze min of meer werd gecompromitteerd. Toch is de samenstelling van de lijst van belang. Twintig van de leden waren hoofdofficieren uit verschillende onderdelen van de krijgsmacht. De overige plaatsen werden zowat gelijkelijk verdeeld over de politieke partijen die aan de Nasakom-politiek hadden meegedaan: zeven leden van de nationalistische. PNI, vier leden van de Moslemse Nahdatul Ulama, met daarnaast enkele vertegenwoordigers van kleinere Moslemse partijen, een vertegenwoordiger van de protestantse partij de Parkindo (vice-premier Leimena), en verder vier communisten (overigens niet zeer vooraanstaande) en een Chinese voorman van de als links bekend staande Baperki. Van een drietal leden heb ik de politieke affilatie niet kunnen vaststellen, maar duidelijk is, dat de PKI binnen deze Raad allerminst een vooraanstaande positie zou innemen. Zij mocht alleen meedoen in de schaduw van de | |||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||
rebellerende hoofdofficieren. Een belangrijk punt is verder, dat in de Raad, en speciaal onder de als leden genoemde hoge militairen, het javaanse element sterk op de voorgrond trad. Verder kondigde Untung nog een oekase af, waarbij de rang van overste tot de hoogste in de gewapende macht werd geproclameerd. De rebellerende officieren wisten heel goed, dat zij zo snel mogelijk bondgenoten moesten zien te vinden. Een der middelen daartoe was, een aantal zeer vooraanstaande figuren zo te compromitteren, dat zij wel zouden moeten meedoen’. En hier ligt nu misschien een verklaring voor de aanwezigheid van de PKI-leider Aidit op het Halim-vliegveld, waar de opstandelingen hun basis hadden gevestigd. Want de mogelijkheid is namelijk niet uitgesloten dat Aidit onder een of ander voorwendsel naar het vliegveld is gelokt, zoals er ook andere figuren waren (Sukarno), van wie evenmin vaststaat dat zij er vrijwillig waren gekomen en dat zij in het complot waren betrokken. Maar wat de PKI nog veel meer zal compromitteren is de moord op generaals in diezelfde nacht, uitgevoerd door leden van linkse jeugd- en vrouwengroepen. Professor Wertheim schrijft hierover: ‘De moord op deze generaals vormt een van de zwaarste beschuldigingen tegen de communisten. Zij werden echter ter dood gebracht op bevel van officieren en onderofficieren van de luchtmacht. Om de communisten hopeloos te compromitteren en ze daarmee onherroepelijk in de opstandbeweging te verwikkelen, werd bij de executie een aantal leden van plaatselijke jeugd- en vrouwengroepen betrokken. Men kon hierbij gebruik maken van het feit, dat de luchtmacht kort tevoren een aantal nieuwe recruten had opgeleid, die uit de plaatselijke linkse jeugdgroepen waren aangeworven. Deze hadden dus wapens in handen en stonden onder militair bevel. Maar de executie vond niet plaats in opdracht van de plaatselijke, laat staan centrale leiding van de PKI, maar op militair bevel (vgl. bijv. de gebeurtenissen in Api van 3 en 7 november 1965). Sukarno heeft verder nog in | |||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||
december verklaard, dat de gruwelijkheden die zich bij deze executies zouden hebben afgespeeld door de legerpropaganda sterk waren overdreven, en dat bijv. van uitsteken van de ogen en ontmannen geen sprake is geweest.’Ga naar voetnoot5 Evenals Frank Palmos meent professor Wertheim dat de communisten door de gebeurtenissen zijn overvallen, dat zelfs de leiding van de PKI volkomen verrast was. ‘Hoe was de reactie van de PKI op de staatsgreep? De leiding was kennelijk volkomen verrast. In Djakarta vonden volstrekt geen massademonstraties plaats. Men wachtte het verdere verloop af, wist er niet goed raad mee, zoals ook blijkt uit een aarzelend - maar achteraf compromitterend - commentaar van het communistische dagblad Harian Rakjat van 2 oktober (in feite al op de eerste gedrukt), waarin enerzijds werd gesteld dat het een interne legeraangelegenheid was, anderzijds op voorzichtige wijze sympathie met de Untung-coup werd uitgedrukt, zij het slechts in één zinnetje. In Midden-Java schaarden de samenzweerders van de Diponegoro-divisie en een aantal andere hoge officieren (Semarang, Salatiga, Solo en Jogja) zich onmiddellijk achter Untungs oproep en namen de macht in handen. Maar ook daar hield de PKI-leiding zich volkomen afzijdig, evenals de civiele autoriteiten. Alleen de communistische burgemeester van Solo, Utomo Ramelan, verklaarde op aandrang van de militaire machthebbers achter de coup te staan, en in Jogja bezetten linkse studenten het radiostation, terwijl de linkse massa-organisaties weer volkomen passief bleven. Op 5 oktober stelde het Centraal Comité van de PKI een duidelijke resolutie op, waarin het zich volledig van de hele coup distantieerde en trouw aan Sukarno betuigde. Het was echter al te laat. ‘Deze afzijdigheid en houding van volstrekte legaliteit heeft de PKI niets geholpen. Het leger kreeg het pers- en propaganda-apparaat, met inbegrip van het Persbureau Antara, onder zjjn controle en ontketende, met behulp van de machtige Moslemse Nahdatul Ulama en enige kleinere politieke groeperingen, een communistenjacht waarbij alle remmen werden | |||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||
losgegooid. Het aandeel van communistische jongeren bij de brute generaalsmoord - zij het dat zij handelden op commando van beroepsmilitairen die over hen het bevel voerden - de compromitterende aanwezigheid van Aidit op het vliegveld, de beperkte steun aan Untung en zijn officierskliek, meer in woorden dan in daden, die de eerste dagen van oktober door enkele communistische figuren en jeugdorganisaties in een paar steden van Midden- en Oost-Java tot uiting was gebracht naast de halfslachtige sympathiebetuiging in Harian Rakjat van 2 oktober, waren voldoende om de PKI als hoofdschuldige aan de gebeurtenissen buiten de wet te stellen. Nadat het legerblad Berita Yudha al op 4 oktober de perscampagne had geopend, gaven de door het leger, ook via de tv, gepubliceerde foto's van de lijken der vermoorde generaals - waarbij de suggestie werd gewekt dat de generaals voordat zij waren gedood door de communistische jeugdgroepen, ten dele uit vrouwen bestaande, ernstig waren verminkt - en de eveneens over de tv uitgezonden emotionele toespraak van Nasution op de Legerdag (5 oktober) ter gelegenheid van de begrafenis van zijn collega's, het sein tot een reeks gewelddaden’. De anti-communisten van het leger hebben zich geen enkele moeite gegeven uit te zoeken in hoeverre de PKI bij de coup was betrokken, want het was een te goede gelegenheid de gevaarlijk geachte oppositie uit de weg te ruimen, oordeelt Palmos, en ook Lucien Rey komt tot deze conclusie.Ga naar voetnoot6 ‘Het leger zette al snel een anti-PKI-campagne op touw in Djakarta. Nasution was de grote man hierachter... Het leger staat in deze golf van moord en doodslag triomfantelijk bovenaan... De handelwijze was ongeveer als volgt: het leger dringt een dorp binnen, dwingt het dorpshoofd de namen te geven van alle PKI-leden en sympathisanten, arresteert die vervolgens en laat de uiterst rechtse mohammedaanse en christelijke groepen weten wanneer ze zullen worden vrijgelaten. Als ze dan uit de gevangenis komen, worden ze neergehakt met krissen en hakmessen. Volslagen ongewapende mensen zijn uitgemoord: mannen, vrouwen en kinderen. Deze massamoorden zijn niet | |||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||
blindelings gevolgd op de opstanden. Ze zijn terdege voorbereid, georganiseerd en uitgevoerd.’ In een gesprek tussen G.J. van den Boomen en professor WertheimGa naar voetnoot7 stelt eerstgenoemde de vraag of deze moordpartij een reactie was op de landhervorming, waarbij de grondbezitters de landproletariërs hebben vermoord, of een heilige oorlog van de orthodoxe moslims tegen de atheïsten. ‘Allebei. Ik heb de hypothese van de moord op de kleine boeren het eerst naar voren gebracht in De Groene in oktober vorig jaar. Later is zg bevestigd door de Indonesische prof. Utrecht, die de gebeurtenissen in Oost-Java van nabij heeft meegemaakt. En de Australische journalist Frank Palmos schreef hetzelfde vorige week in Vrij Nederland. Je kunt veel kritiek hebben op Sukarno en terecht, maar hij is in 1960 begonnen met een vrij rigoureuze landhervorming, die hard nodig was. In 1964 hebben linkse boerenbonden de zaak in eigen hand genomen, omdat ze werd getraineerd. Die eenzijdige actie heeft veel kwaad bloed gezet. Toen al was het voor mij zeker dat het populisme ten einde liep, dat er een polarisatie moest komen, dat het verdoezelen van de tegenstellingen door Sukarno tot mislukken gedoemd was. Na de coup van '65 hebben de rijkere grondbezitters wraak genomen. (En het huidige bewind brengt niets terecht van de landhervorming, die slechts in naam wordt gehandhaafd.) De andere door u genoemde godsdienstige drijfveer komt daarbij. Er zijn twee typen moslims op het Javaanse platteland: de strenge, fervente stroming, die wilde sparen voor de bedevaart naar Mekka, die daarvoor hard werkte en bezit verwierf, de grondbezitters dus en de kleinhandelaars. De andere groep is meer syncretistisch, animistisch, religieus veel gematigder. Die eerste groep bracht, toen de landhervorming begon, het land soms onder in vrome stichtingen. Zo werd de fervente islam een dekmantel voor economische belangen. Deze stichtingen werden echter ook aangetast door de zoëven genoemde acties der boerenbonden. Het economische motief en het religieuze motief voor de massamoord gingen dus vaak hand in hand.’ Dit artikel is niet samengesteld met het doel te suggereren dat | |||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||
de PKI niet betrokken zou zijn geweest bij de coup. Maar het advies van professor Verkuyl om op z'n minst te wachten op wat er uit de processen te voorschijn komt, is pas redelijk als er tevens de waarborgen zouden zijn dat:
Deze waarborgen zijn er niet. Wat het eerste punt betreft volstaat een fragment uit een artikel van L. de Jong in Vrij Nederland van 25 maart 1967: ‘In een recent artikel in de Times (20 maart) werd geschat dat in Indonesië, hoofdzakelijk op Java, nog steeds 200.000 personen in politieke gevangenschap verkeren. Het kan zijn dat tienduizenden ontslagen zijn, maar duizenden zijn zonder vorm van proces geëxecuteerd. Alleen al in Djokjakarta zijn in de afgelopen zes maanden gemiddeld 60 personen per week doodgeschoten: dat zijn er in die ene plaats al meer dan 1500. Vooral in kleinere plaatsen zijn de toestanden in de gevangenissen uitermate slecht. Berichten van ooggetuigen melden dat velen van hen er uit zien als de overlevenden van het concentratiekamp Bergen-Belsen’. En wat het tweede punt betreft: er zijn inderdaad processen gevoerd tegen hen die verantwoordelijk zijn voor de moord op de generaals. Maar degenen die verantwoordelijk zijn voor de moord op honderdduizenden, waaronder zovele volstrekt onschuldigen, gaan nog steeds vrijuit. Om over de verslechterde rechtspositie van de Chinezen verder maar te zwijgen. Tot slot nog de voorzichtige conclusies van Palmos, die veel van nabij heeft meegemaakt: ‘Wie heeft nu eigenlijk de coup op touw gezet? Oentoeng had de steun van delen van het leger en van een kleine groep PKI-leden, hetzij met toestemming van de partij, hetzij op eigen houtje. De PKI als geheel bleef terughoudend, zij wilde een voet in beide kampen houden, omdat het risico van een openlijke rebellie te groot was. De anti-communisten van het leger hebben zich echter geen enkele moeite gegeven uit te zoeken in | |||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||
hoeverre de PKI bij de coup betrokken was’. Zij die met welke motieven dan ook de coup ongenuanceerd een communistische opstand blijven noemen, brengen in ieder geval de in het vooruitzicht gestelde handelsrelaties niet in gevaar, lopen evenmin het risico betrokken geacht te worden bij een ‘felle en leugenachtige actie gevoerd op instigatie van Peking en betaald door communisten’Ga naar voetnoot8 en behoeven zich ook geen zorgen te maken over het lot van een half miljoen communisten - die immers hun trekken thuis hebben gekregen - en aanverwante aziatische armoedzaaiers. | |||||||||||
De terreurDe coup van 1 oktober maakte in Indonesië de weg vrij voor een golf van terreur, die het leven kostte aan honderdduizenden Indonesiërs, communisten en niet-communisten. Het zal wel onmogelijk zijn, ooit nog het juiste aantal slachtoffers vast te stellen. Berichten in in het westen verschenen kranten gaven aantallen tussen 100.000 en 500.000. De australische journalist Frank Palmos, die heeft kunnen beschikken over gegevens uit een niet gepubliceerd indonesisch rapport, meent dat het aantal doden groter is dan een miljoen. Volgens Palmos werd het onderzoek, waarvan de resultaten in dit rapport zijn vastgelegd, verricht door meer dan honderd onderzoekers van de universiteiten van Bandung en Djakarta. Hij neemt aan, dat het rapport, dat in handen is van de indonesische militaire autoriteiten, nooit zal worden gepubliceerd. Op 25 april 1966 gaf het indonesische leger indirect toe, dat het aantal doden wel 250.000 zou kunnen bedragen. Voor die tijd was als officieel aantal 78.000 gegeven. De journalist Stanley Karnow van de Washington Post, die in april 1966 een rondreis door Indonesië maakte om een onderzoek naar de politieke terreur in te stellen, is van mening dat deze terreur minstens een half miljoen levens heeft gekost. Het onderstaande is een poging een overzicht te geven van de terreur en de politieke arrestaties na 1 oktober. Het is in hoofdzaak gebaseerd op een artikel van Palmos (dat op zijn beurt steunt op bovengenoemd indonesisch rapport) en op een | |||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||
volstrekt betrouwbaar document, afkomstig van een deskundige in indonesische zaken. Onmiddellijk na 1 oktober begon een hevige campagne tegen de communisten. Met grote nadruk werd de wreedheid bekendgemaakt waarmee de ontvoerde generaals waren vermoord. Door de pers en de televisie werden foto's van de lijken getoond, waarbij werd gesuggereerd dat de generaals voordat zij werden gedood door communistische jeugdgroepen waren verminkt. De PKI werd ervan beschuldigd in dienst te staan van Peking. Herhaaldelijk werden vergelijkingen gemaakt met de Madiunopstand van 1948, om de indruk te wekken dat dit niet de eerste keer was, dat de communisten zich schuldig maakten aan landverraderlijke activiteiten. Tegelijkertijd werd een groot aantal communistische organisaties verboden en werden communistische scholen, universiteiten, kranten en tijdschriften gesloten. Communistische kantoren en woningen van communistenleiders werden door menigten geplunderd. Leden van de PKI werden op grote schaal gearresteerd. De communisten boden weinig of geen militaire tegenstand. Het schijnt dat de leiders de partijleden hadden aangeraden de weinige wapens die zij hadden niet te gebruiken, in de hoop dat president Sukarno hen zou kunnen beschermen. Het door Palmos geciteerde rapport geeft een beeld van het verloop van de moordpartijen, die volgden op deze inleiding. De belangrijkste punten ervan zijn:
| |||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||
Onderzoekingen wezen uit, dat een groot aantal mensen werd vermoord, dat geen lid was van de PKI. Er wordt aangenomen, dat twintig procent van de slachtoffers ‘verdachte personen’ waren, familieleden van communisten, mensen die de dood vonden doordat de moordenaars hen voor anderen aanzagen of een persoonlijke vete met hen te vereffenen hadden, of mensen die door de communisten werden gedood bij wijze van wraak. De onderzoekers kwamen tot de conclusie dat nog maar enkelen van de vele duizenden kaderleden van de PKI, in de steden zowel als op het platteland, de slachtingen hadden overleefd. Het geschatte aantal van 150.000 politieke gevangenen wordt gevormd door lagere partijleden en van communisme verdachten. Omtrent de gebeurtenissen in de verschillende gebieden van Indonesië bevatten de gebruikte rapporten de volgende gegevens: Java. In de eerste drie weken van oktober kwamen verspreide gewelddadigheden voor in verschillende delen van Midden-Java. Aan het eind van oktober en in begin november nemen deze een grotere omvang aan, na de aankomst van de parachutisten. Drie bataljons parachutisten, verdeeld over Magelang, Solo en Semarang begonnen met het systematisch vermoorden of arresteren van PKI-leden. Nationalistische en mohammedaanse jongerengroepen werden door het leger van wapens voorzien en geoefend om de parachutisten bij te staan bij het vernietigen van de PKI. In Banjumas waren het de jeugdteams die de slachtoffers vermoordden, hier en daar bijgestaan door het leger. In Oost-Java en Madura was de terreur het hevigst in het gebied van Banjuwangi en Kediri. In de eerste twee weken kwam de PKI nog vaak tot tegenacties, maar de komst van de paratroepen maakte daaraan snel een einde. In en om Surabaja zwierven groepen fanatiek moslemse Madurezen, die op grote schaal moordden onder het motto van een ‘heilige oorlog’. Naar schatting werden in Oost- en Midden-Java 800.000 mensen vermoord. | |||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||
In West-Java en Djakarta was, door een snelle actie van het leger tegen plaatselijke communistische kaders, de toestand het snelst onder controle van de militairen. Hier was na de eerste weken het aantal doden in verhouding klein. Het grootst was het in de streek van Tjirebon, omstreeks 2000; het totaal aantal slachtoffers zou ongeveer 3000 zijn. In Djakarta zou het aantal doden kleiner zijn dan duizend; vele duizenden werden echter gearresteerd. Sumatra. In Medan werden veel Chinezen al gedurende de eerste dagen vermoord door burgers. De communistische leiders werden gegrepen door het leger. In de plantagegebieden ten zuiden van Medan was het dodencijfer het grootst. Zo groot, dat de commissie van onderzoek niet tot het gebied werd toegelaten. Zij schatte in november het aantal doden op 30.000, maar door de Medanezen zelf wordt het aantal dubbel zo groot geschat. Onder de vermoorden waren enige honderden Chinezen. In Midden-Sumatra bestond een vrij grote communistische partij, waarvan de leiders werden vermoord. De lagere leden werden over het algemeen gearresteerd, hoewel in gebieden waar de PKI actief was geweest, het dodencijfer relatief hoog was. Het totaalaantal wordt geschat op vier duizend. In Zuid-Sumatra was de PKI in de belangrijkste steden niet sterk vertegenwoordigd, maar er bestonden grote nederzettingen, transmigratie-kolonies, van Javanen afkomstig uit noodgebieden in Midden-Java. Nadat de communisten in Palembang waren uitgeschakeld, werd op grote schaal gemoord in deze kolonies. Geschat aantal doden: vijf duizend. Atjeh. Hier begonnen de terreuracties vrijwel onmiddellijk nadat het nieuws van de coup door de radio was bekendgemaakt. Gedeeltelijk als gevolg van onjuiste of sterk overdreven geruchten dat Atjese godsdienstige studenten en geleerden in Jogjakarta door communisten waren vermoord, ging een golf van anti-communistische terreur over Atjeh, die ongeveer een week duurde en zijn hoogtepunt bereikte in Midden-Atjeh. Het aantal slachtoffers wordt geschat op zes duizend, waaronder enige honderden Chinezen. Volgens een rapport is er in het gebied aan de westkust van Midden-Atjeh geen Chinees in leven gebleven. | |||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||
Bali. Op Bali steunde de goeverneur, Sutedja, de PKI en nog enige weken na 1 oktober konden pro-communistische kranten worden uitgegeven. Er heerste grote spanning, maar er was weinig werkelijke geweldpleging tot half november. Toen begon de politie communisten te arresteren in de dorpen en groepen nationalisten begonnen huizen van communisten te verbranden. Hierna volgde de massamoord van communisten en vernieling van Chinese winkels in Den Pasar en Singaradja. Volgens de onderzoekers is de PKI op Bali totaal weggevaagd. Het leger en gewapende jeugdteams moordden systematisch gedurende oktober, november en december. Volgens Palmos is de laagste schatting van het aantal doden 80.000 Volgens een andere waarnemer waren op 1 januari al 66.000 namen uit de politieregisters op Bali verdwenen; 100.000 anderen waren ‘gepacificeerd’, wat kan betekenen dat zij in de gevangenis zaten voor indoctrinatie, of dat zij gedood waren. De gevangenissen in Den Pasar waren in januari overvol. De parachutistencommandant kolonel Sarwo Edhi beweerde, dat de moordpartijen op Bali al voorbij waren toen zijn manschappen het eiland bereikten, maar dit is niet in overeenstemming met het verslag van een betrouwbare ooggetuige, die meedeelt, dat het doden van pro-communistische dorpelingen door de parachutisten werd aangemoedigd. Andere gebieden. De aantallen gearresteerden die bekend zijn voor de meeste gebieden buiten Java, Sumatra, Bali en Atjeh zijn vrij klein. Voor Zuid-Kalimantan evenwel gaf Antara op 20 december een totaal van 30.000 arrestaties. Er zijn aanwijzingen dat er massamoorden waren op Lombok, Sumbawa, Flores en Timor, maar van de omvang is weinig bekend. Volgens Palmos waren er op Timor zeker zeshonderd doden, en vonden er op Lombok en Flores in mei 1966 nog martelingen en terechtstellingen plaats. Hij komt voor de kleine Sunda-eilanden tot een dodencijfer van 10.000, voor de Molukken tot 2000. De gevangenen. In april 1966 werd door de minister van buitenlandse zaken, Adam Malik, meegedeeld dat het aantal gevangenen, gearresteerd naar aanleiding van de gebeurtenissen in oktober, werd geschat op 15.000 tot 16.000. De helft hiervan | |||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||
waren personen die waarschijnlijk zouden worden vrijgelaten na een periode van indoctrinatie. Van deze politieke gevangenen is maar een zeer klein deel voor de rechter gebracht. De terechtzittingen van de speciaal ingestelde militaire tribunalen waren niet openbaar en alleen toegankelijk voor een beperkt aantal genodigden en speciaal geselecteerde indonesische journalisten. De buitenlandse pers werd niet toegelaten. De gevangenissen en de scholen, fabrieken en kampen die de stroom moeten opvangen waarvoor in de gevangenissen geen plaats was, zijn over het algemeen ver boven hun capaciteit gevuld met gevangenen. Er zijn aanwijzingen dat de regering geen kans ziet de gevangenen te voeden, en dat dit in sommige gevallen heeft geleid tot het doden van gevangenen. Wertheim vermeldt dat in Midden- en Oost-Java overdag gevangen genomenen 's nacht werden afgemaakt, doodgeschoten of met ijzerdraad geworgd om ammunitie te sparen. Men hoefde dan niet voor voedsel te zorgen. Intussen is een aantal gevangenen inderdaad in vrijheid gesteld. Op 1 augustus 1966 heeft de procureur-generaal, Sugih Arto, officieel verklaard, dat er 120.000 gevangenen waren, afgezien van de gearresteerde militairen, waarvan hij het juiste aantal niet kon opgeven. Hij sprak de hoop uit dat hun zaken binnenkort zouden worden afgehandeld. Het werd niet duidelijk of hij hiermee bedoelde dat zij zouden worden vrijgelaten, of dat grote aantallen aan het werk zouden worden gezet in concentratiekampen in Sumatra. Meer misschien nog dan een stroom van cijfers zijn beschrijvingen van ooggetuigen geschikt om een beeld te geven van de terreur. In PS van Het Parool van 27 mei 1967 vertelt pastoor Adrianus Vergeest, een missionaris uit Asaham op Sumatra: ‘Het is heel typisch in Indonesië, dat die coup een politiek geval is geweest, maar de reactie erop was zuiver godsdienstig. Het was een reactie tegen het, misschien klinkt dat hier vreselijk oud, godloze communisme.’ Pastoor Vergeest durft geen cijfers te noemen (eerder in het interview heeft hij gezegd: ‘We moeten geen onvoorzichtige dingen zeggen en zeker geen onware | |||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||
dingen en misschien ook niet dingen die wel waar zijn, maar die een ander beter kan zeggen.’), maar hij zegt wel dat zelfs de indonesische kranten de vermoorden bij tienduizenden telden. Ook in zijn gebied op Sumatra is gemoord. ‘Ik weet wel, dat ik op een avond er zo'n 200 in de rivier heb zien passeren.’ Wertheim schrijft dat in Surabaja de inwoners iedere morgen de lijken, die in kanalen of goten langs hun huizen waren blijven hangen, moesten wegduwen om ze verder te laten afdrijven. In ‘A note on political killings etc.’ wordt beschreven, hoe de communisten vaak als zondebok werden gebruikt. Zo werden in Tjilatjap veertig communistisch gezinde fabrieksarbeiders op het strand neergeschoten als represaillemaatregel, omdat enige soldaten dachten dat ze bij het eten in kleine restaurants in de stad waren vergiftigd. Een ooggetuige-rapport uit Midden-Java geeft de indruk dat communisten vaak onder grote publieke belangstelling op stads- en dorpspleinen werden afgetuigd. Op Timor en Flores zouden onthoofdingen in het openbaar zijn voltrokken. Het geciteerde artikel van Palmos bevat een verslag van een legerofficier, die enige weken getuige was van masamoorden in de streek van Banjumas. ‘Toen de opdracht was gegeven tot het elimineren van de “vijanden van de revolutie” en de “ongelovigen”, begon de mohammedaanse jeugd in actie te komen, meestal met steun van de militante nationalisten en van de plaatselijke dorpswachten en legerautoriteiten. Zij maakten gebruik van de wapens waarover de dorpswachten beschikten, hun eigen kapmessen voor de suikerrietoogst en de van militairen gekregen lichte wapens, om het recht in eigen handen te nemen. Groepen van zestig tot zeventig man maakten hun hoofdkwartieren in bepaalde huizen. Daar bleven ze van oktober tot juni of juli. Ze begonnen leidende PKI-leden uit hun huizen of uit de gevangenissen te halen en hen te vermoorden, vaak in het openbaar of dicht bij de dorpen. Daarna begonnen de systematische moordpartijen. Iedere nacht gingen zij op patrouille en eisten van de bewoners identificatie en bekendmaking van de partij waartoe zij behoorden. In sommige nachten brachten ze vijf of zes truckladingen gevangenen naar de suikerrietvelden, waar ze hun eigen graf | |||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||
moesten graven, voordat ze werden vermoord. Vaak werden ze gedood met kapmessen.’ De officier vertelde verder, dat, nu er in deze streek geen communisten meer te doden zijn, de moslims en de nationalisten zijn slaags geraakt. De moslims beschuldigen de nationalisten ervan, communistisch gezind te zijn. ‘Misschien is het waar, wat ze zeggen. Maar het werkelijke probleem lijkt te zijn, dat de jongeren niet meer met moorden kunnen ophouden.’ Dat zijn de feiten die, afgezien van artikelen in Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer en de Nieuwe Linie, in Nederland geen aanleiding gaven tot verontrusting, laat staan tot protesten die de herstelde betrekkingen in gevaar zouden kunnen brengen. Erger dan de Telegraaf van 16 augustus 1966, waarin werd geschreven over ‘de sombere schoonheid van een waarachtige zuiveringsactie’, maakte het in het vrije westen alleen misschien Time van 15 juli 1966, dat de gebeurtenissen kenmerkte als ‘het beste nieuws uit Azië sinds jaren.’ |
|