| |
| |
| |
i. kisch
zeven proeven van vertaling
Vertalen is een professie, een gave en een vreugde. Jarenlang heb ik als translateur gefungeerd, maar dat gold dan meesttijds juridisch-technisch proza, dus dat zegt weinig of niets voor de onderstaande proeven. Over de gave voegt mij, omtrent mijzelf, geen oordeel. Maar ik kan, meen ik, zonder pretentie verklaren dat het vertalen, speciaal van poëzie, mij altijd vreugde heeft verschaft, en dat aldus een kollektie is ontstaan, tot dusver in petto gehouden, waarvan ik dan nu enkele staaltjes in het licht moge geven.
Onder de vele verhandelingen over de ars traducendi reken ik tot de beste het opstel van Ronald Knox, On english translation, in de bundel Literary distractions, 1958. Hier worden twee problemen opgeworpen:
1. ‘should a translation be literal first, and literary afterwards, or the other way round?’ en
2. ‘has the translator done his job, if he expresses the sense of his original in any style or idiom he chooses to employ, or is he bound, in some way, to represent the style and idiom of his original?’
Problemen, beide, die naar des schrijvers mening slechts bij wege van kompromis zijn op te lossen. Ook in de onderstaande proeven is dan naar zulk een kompromis gestreefd.
Maar nu rijst nog een speciaal probleem ten aanzien van poëzie. Moeten het metrum en de rijm-trant van het origineel worden behouden? Deze dubbele vraag meen ik, in beginsel, bevestigend te moeten beantwoorden, en ik heb dan ook - behoudens één uitzondering - dit beginsel betracht.
| |
| |
| |
charles d'orléans, 1394-1465
De vertaling van dit overbekende, lieftallige rondeel - geschreven, naar de traditie wil, gedurende des dichters gevangenschap in Engeland - dien ik aan met grote schoom, want men zal ze allicht vergelijken met die van den onvolprezen J.H. Leopold; ik kan dan slechts hopen dat mijn werkstukje daarbij niet al te slecht weg komt.
| |
| |
Nu is de mantel uitgedaan
die kou, met wind, uit regen spon;
nu legt het jaar zich siersels aan
van helder-lichte lentezon.
En dier err vogel - 't is als kon
ik uit hun taaltje dit verstaan:
‘nu is de mantel uitgedaan
die kou, met wind, uit regen spon’.
Rivieren zie 'k in feestdos gaan;
als edelsmeedwerk welt de bron;
in zilver zoekt de beek zijn baan.
't Is of de wereld nieuw begon.
Nu is de mantel uitgedaan
die kou, met wind, uit regen spon.
| |
| |
| |
g.k. chesterton, 1874-1936
‘A ballad of suicide’ is een van de beste, en tegelijk een van de meest karakteristieke gedichten van Chesterton, en terecht heeft de samensteller van de Treasury of British Humor het in zijn bundel opgenomen, ‘well known as it is, because it is so beautiful’. Maar in zekere zin heeft de vertaler het met een vers van dit genre moeilijker dan de dichter, die zich door zijn, overigens briljante, invallen heeft kunnen laten leiden, wat de vertaler zich nu juist nièt kan veroorloven.
De toespelingen, in het origineel, op Dr. Gall, H.G. Wells en Bernard Shaw, heb ik gesupprimeerd, in de gedachte dat, door Zeitentrücktheit, een gedicht, dat thans ruim zestig jaar oud is, slechts winnen kan.
De opmerkzame lezer zal bevinden dat één rijmwoord is gedoubleerd; hiervoor zal ik mij echter niet verontschuldigen, aangezien in het origineel het rijmwoord ‘way’ driè maal is gebezigd.
| |
| |
Nieuw, keurig, niet te hoog en niet te laag,
zo is de galg die in mijn tuintje staat.
Ik leg de strop deskundig om mijn kraag:
zò strikt zijn das wie naar een bal toe gaat.
Maar juist nu al de buren, door de haag,
àfwachtend loeren, tot gejuich paraat,
bevangt me 'n vreemde gril, nèt niet te laat:
ik hang me tòch nog maar niet op vandaag.
Straks komt m'n loon, als ik me goed gedraag -
daar hangt het zwaard van ome, de soldaat -
een wolkje drijft, in rose en grijs gewaad -
komt dominé z'n moe? een open vraag -
en champignons, als men ze lekker braadt,
zo hoor ik juist, zijn streling voor de maag -
misschien schaft Juvenalis' oeuvre baat -
ik hang me tòch nog maar niet op vandaag.
De wereld krijgt een grote-schoonmaak-vlaag;
pedanten, dekadenten staan op straat;
en kinders spelen, zo bevindt men, graag,
en men verheugt zich als de baby praat;
rationalist volgt ratio's diktaat -
en door dicht bos windt zich een beekje, traag,
en als verborgen voor de dageraad -
ik hang me tòch nog maar niet op vandaag.
Prins, het trompetgeschal verkondigt kwaad -
het schrikbewind! Straks suist de bijl omlaag
die u het koningshoofd van 't lichaam slaat -
ik hang me tòch nog maar niet op vandaag.
| |
| |
| |
rubén dario, 1867-1916
Deze in Nicaragua geboren dichter - over hem zie J.A. van Praag in Winkler Prins Encyclopaedie - heeft, wellicht meer dan enig tijdgenoot, in alle landen waar spaans wordt gesproken, de jongere generatie geïnspireerd.
Bij het vasthouden van gelijke rijmwoorden in de beide kwatrijnen had ik het rijm moeten forceren; vandaar de transpositie in het vrijere sonnet, zoals het te onzent o.m. door Jacob Israël de Haan is geschreven.
| |
| |
Droef zijn de uren die ik eenzaam slijt,
maar dan - Cervantes komt, de vriend zo goed,
die mij het bitter ogenblik verzoet,
en mij het hoofd ter ruste nedervlijt.
Bij hem is 't àl natuur en levenskracht,
't Is of een helm van diamant en goud
de dromen, vaak op drift, tezamen houdt.
Hij is nabij: hij mompelt, zucht, en lacht.
En, ridder, minnaar, en ook christen vroom,
zo spreekt hij als een kristallijnen stroom.
Aldùs heb ik hem lief; bewondering
stijgt in mij op, aanschouwend hoe het lot
erkenning brengt, tot heel de wereldkring,
van herkomst - droef, onsterfelijk - uit God.
| |
| |
| |
alexander sergejewitsj poesjkin, 1799-1837
Poesjkin, beroemd door zijn verhalen, zijn drama Boris Godoenow, zijn kleine gedichten, en zijn roman in verzen, Jewgeni Onjegin - een en ander vertaald in alle moderne talen, o.a. uitstekend in het engels door Avraham Yarmolinsky - behoeft wel geen introduktie. Ik mag echter de lezer de mededeling niet onthouden dat het hier nevenstaande vers reeds eerder in het nederlands is vertaald, en wel door Aleida Schot, in de - tijdens de bezetting verschenen en, jammer genoeg, niet meer verkrijgbare - bundel A.P., enkele gedichten.
| |
| |
Ik had je lief. En - laat het je niet storen -
ik heb je nòg lief. Maar treur niet om mijnentwil:
ik zal niet klagen, ik zal krachtig zijn, en stil,
schoon zonder hoop dat je mijn wensen zult verhorer
En, word ik al door jaloezie gedreven,
tòch vraag ik God, in mijn gebed oprecht,
dat bij een ànder je een liefde vindt, zo hecht
en teder als ik jou had willen geven.
| |
| |
| |
kallimachos, omstreeks 310-240 v.c.
Dit is de enige proeve waarin ik van het metrum van het origineel enigszins ben afgeweken. Dat is niet alleen toe te schrijven aan eerdere en meerdere vertrouwdheid met de algemeen bekende engelse vertaling van William Johnson Cory, 1823-1892, maar ook aan de overweging, ontleend aan het reeds genoemde opstel van Roland Knox, een overweging die, naar mijn gevoelen, óók voor een nederlandse vertaling geldt: ‘the metre he uses is not anything like the elegiac metre; but he has contrived to give us an English substitute which produces the same nostalgic effect as Greek elegiacs... That is translation!’
De in het gedicht betreurde vriend is misschien de vóór-Sokratische wijsgeer, Herakleitos, de duistere denker van Halikarnassos in Klein-Azië, de man van het panta rhei, die geleefd heeft van omstreeks 540-480 v.C. - hetgeen dan echter meebrengt dat de dichter hem niet heeft gekend, doch wellicht een oudere tekst heeft bewerkt -. Misschien ook heeft hij een àndere Herakleitos, nu wèl een tijdgenoot, op het oog gehad. De griekse tekst laat de vriend uit de stad Halikarnassos komen, de engelse vertaling uit de landstreek Karïe. In aanmerking nemende dat de geografische aanduidingen de lezer weinig zeggen, en dat stad en streek aan de zee grenzen, heb ik voorkeur gegeven aan ‘verre kust’.
| |
| |
Men meldde, Herakleitos, vriend, men meldde mij je dood.
Een tijding bittere - bitter ook de tranen die 'k vergoot.
Ik weende zeer, gedenkende hoe vaak gesprek en lach
van 's hemels dak de zon verjoeg tot naar de nieuwe dag.
Maar schoon je bent gestorven, lieve gast van verre kust,
vervallen nu tot stof en as, lang ingegaan tot rust -
nòg klinkt je dierb're stem mij toe, als 's nachtegalen lied:
verwint de dood al alles, dìt verwinnen kan hij niet.
| |
| |
| |
israel ben moses nagara, 1555-1628
De taal, waarin het onderstaande lied is geschreven, is het bijbels aramees, dat reeds in het Oude Testament wordt aangetroffen - o.m. in het boek Daniël -; dat omstreeks het begin onzer jaartelling de lingua franca is geweest voor de joden, en andere bevolkingsgroepen, rond de Middellandse zee, en verder oostelijk; waarin ook de babylonische talmud, afgesloten omstreeks 500, is geredigeerd; en dat nog, tot op onze tijd, is gesproken door de joden van Iraq en Iran. Dit bijbels aramees wordt gemeenlijk beschouwd als een taal op zichzelve; er zijn speciale leerboeken en woordenboeken aan gewijd.
Het is ook de taal waarin Jezus tot zijn discipelen en tot het volk heeft gesproken, en waarin de evangeliën het eerst zijn neergelegd; enkele termen - als talitha koemi, maranatha, akeldama en lama sabachtani - zijn, in de griekse versie bewaard, tot ons gekomen.
Het bijbels-aramees heeft, als sekundaire gewijde taal, bij de joden tot laat in de Middeleeuwen in hoge ere gestaan, en nog steeds maken gebeden en lofzangen, in die taal geschreven, deel uit van de joodse liturgie.
Daartoe behoort nu óók het hiernevenstaande lied. De auteur, geboren te Safed, later woonachtig te Damascus en te Gaza, moet worden gerekend tot de school der mystici van Isaak Loeria, die in eerstgenoemde plaats haar centrum had gevestigd.
Het lied, des dichters bekendste produktie, is - óók om de melodieën, de meeste in mineur, waarop het wordt gezongen - van ouds bij de traditionele joden, over heel de wereld, geliefd als tafelzang tot de maaltijd aan de ingang van de Sabbath.
| |
| |
stel, van Uw werk, mij tot
| |
| |
Het acrostichon, waarbij de eerste letters van elke strofe de voornaam van de auteur vormen - Isr(a)el - heb ik in de vertaling gehandhaafd.
De kontraktie van Jeruzalem tot Jeruuz'lem steunt op een soortgelijke kontraktie in het origineel.
| |
| |
| |
| |
| |
psalm 137
In de talloze vertalingen van deze psalm - kennelijk gedicht in het tijdvak der babylonische ballingschap, naar de traditie zeventigjarig, 606-536 v.C. - is slechts zelden gestreefd naar het weergeven van het oorspronkelijk metrum.
Dit metrum is, als hij alle psalmen, onregelmatig, maar het meest verwant aan het metrum dat, herkomstig uit het nabije Oosten, in Europa het eerst is gebezigd door de laat-middeleeuwse iberische dichters van romancen en heldenzangen.
Door Johann Godfried Herder is het, in de achttiende eeuw, geïntroduceerd tot het duitse taalgebied, waar het speciaal bekend is geworden door een aantal gedichten van Heinrich Heine - gedichten, waarvan veelal, als in Hebräische Melodien en Atta Troll, het toneel in Spanje ligt.
Het Hebraïsme ‘Als ik Jeruzalem niet stel tot top van mijn vreugde’, heb ik, nu het misleidend kan werken, gemeend te mogen parafrazeren.
| |
| |
Aan de stromen, Babels stromen,
zaten wij, en weenden bitter,
Tsion droef van ziel gedenkend.
Aan de wilgen, daar rondomme,
hadden wij de harp gehangen.
En daar kwamen kerkermeesters,
en zij riepen ons tot zingen;
de verdrukkers vroegen vreugde:
‘zingt ons dan het lied van Tsion!’
Hoe te zingen 's Heren zangen,
ballingen, op vreemden grond?
Eer vergeet' mijn rechterhand zich
dan ik ù ooit zou vergeten,
u, mijn stad Jeroeshalayim;
kleev' mijn tong aan het verhemelt'
als ik ù niet zou gedenken;
ooit doe wijken voor mijn vreugde.
Heer, vergeld aan Edoms zonen
den dag van Jeroeshalayim,
die daar roepen: ‘haal het neder
tot de grondvest boven leit!’
Ja, uzelve wacht verwoesting,
dochter Babels - heil den wreker
van het kwaad, aan ons bedreven,
die, uw borelingen grijpend,
tegen rotswand ze verplettert!
|
|