| |
| |
| |
h.m. van randwijk
[Gedichten]
het lied
Hier is de weg, een hooge boomenrij
waaiert langszij geluiden over 't water,
als je links afslaat door de weiden staat er
achter de wilgen een kleine boerderij.
Mocht je de stem der rietzoom niet verstaan
dan zal de akker je 't verhaal vertellen
en wie niet hooren kan, ziet naar de helle
witblonde schepen van de karavaan
der wolken. De lage horizonnen
verleenen toegang tot een eindeloos verschiet,
ik werd geboren in dit vrij gebied
en wat nu levend wordt is hier begonnen.
Mijn vader zong er psalmen op de akker,
mijn moeder in de keuken 't zelfde lied,
en wat men zoo ontvangt, dat sterft niet
en als het slaapt wordt het toch eens weer wakker.
Mijn land, arm land, dit lied wil ik u leeren,
mijn vader zong 't tot troost voor ieder volk, dat lijdt:
Bereid den weg, in Hem verblijd,
die door de vlakke velden rijdt,
zijn naam is Heer der Heeren...
| |
| |
| |
brief in 1952
Weet je, dat ik zo bang voor oorlog ben,
Om 't vuur, de honger, 't dodelijke knallen
En om het beest, dat losbreekt in ons allen...
- Toch is dat iets waaraan ik nog wel wen.
't Doet er niet toe of 'k laf ben of een held,
Een cijfer ben ik in een reeks getallen,
Of ik nog leef, of ik al ben gevallen
Zo word ik op of word ik afgeteld.
Daarom ben 'k bang! - ‘Bij een bombardement
Werd heel wijk zes verwoest, kerken plus scholen,
Evacuatie van de levenden bevolen,
Achthonderd doden, dat is al bekend -’
Of ik verbrand of in een puinhoop stik,
Eèn van die achthonderd ben ik...
Politie meldt: ‘De plaatselijke commandant
Heeft honderd burgers van hun bed doen lichten
Om het verspreiden van vijandige berichten.
Ze zijn vanmorgen terechtgesteld -’
Misschien schreeuw ik, misschien geef ik geen kik,
Eén van die honderd, dat ben ik...
Liefste, als ik vannacht je handen zoek,
Als van millioenen ik word toegelaten,
Als je mijn naam noemt en je zachte praten
| |
| |
De vreemdheid van mij wegneemt als een doek,
- O, grondeloos geheim, dat ik je ken
En dat jij mij kent en dat ik er ben...
| |
| |
| |
soms moet ik plotseling opstaan
Soms moet ik plotseling opstaan
en uitzien wat zal komen,
dan zie ik de menschen gaan
doorzichtig als glas, en hun droomen
hoor ik, en hun hart voel ik slaan -
dan weet ik allen bewogen
en gelokt door éenzelfde lied,
hopend, vertwijfeld, bedrogen
trekkende naar een gebied
waar de zwakken niet meer belogen
worden en de machtigen sterk zijn om niet -
en ik denk, hoe elk op zijn wijze
dit ijle verschiet bemint,
de moeden, de dommen, de grijzen,
de onvruchtbaren om hun kind,
de hongerigen om de spijzen,
hoe de blinden de nacht zullen prijzen
om het licht dat in haar begint...
dan zie ik mijzelf en mijn droomen
in hun dichte gelederen gaan,
uitziend wat eenmaal zal komen...
daarom moet ik plotseling opstaan.
| |
| |
| |
wanneer ik sterven zal, een dag...
Wanneer ik sterven zal, een dag,
- zal het door ziekte zijn, een kogel, wonden?
mij is 't om 't even, ik ben toch geschonden
zooals ik mij jaren voordien reeds zag.
Wanneer ik sterf stierf ik reeds duizend dooden
en als ik val dan val ik in een rij,
die eeuwen terug begon en over mij
vallen weer andren, die nog weerstand boden.
't Is goed, 't is goed, wie zoo stil liggen moet,
geen oog, geen oor, hem valt geen tijd te lang,
neen, niet het doodzijn maakt mij bang,
vaak was ik banger voor het driftig bloed.
Maar eens als de bazuinen zullen schallen
en al wat stom is zal hun klank weerklinken,
wanneer de aarde in nieuw licht zal blinken
en alle sluiers van den hemel vallen,
de naakte menschen gaan als vrije vorsten,
rivieren vallen stoeiende in zee,
een jongen wedloopt met de snelste ree,
een meisje danst met strakgespannen borsten,
wanneer het lied, altijd vergeefs begonnen,
een bloem wordt, die aan ieders mond uitbot,
een zon zal eeuwig schijnen en die zon is God
en in Zijn licht zal ieder mensch zich zonnen,
| |
| |
gerechtigheid, o hart van beter land,
liefde, die ik als nieuwe wijn zal drinken,
kom in het donker van de graven zinken,
wek mij, opdat ik opstaan zal en blinken
in 't licht, dat ik hartstochtlijk heb verlangd.
|
|